Het socialistisch doel dat we ons stellen bestaat erin de burgerlijke maatschappij die gebaseerd is op de strijd van allen tegen allen te vervangen door een klassenloze, communautaire maatschappij, waarin de maatschappelijke solidariteit het verlangen naar individuele verrijking vervangt als essentiële drijfkracht van de activiteit, en waarin de rijkdom van de maatschappij de harmonieuze ontplooiing van alle enkelingen mogelijk maakt.
Ver van ‘alle mensen te willen gelijkschakelen’, zoals de onwetende tegenstanders van het socialisme beweren, willen de marxisten voor de eerste keer in de geschiedenis van de mensheid de ontplooiing mogelijk maken van heel het onbeperkt gamma van denk- en actiemogelijkheden die in elk individu aanwezig zijn. Maar ze zijn er zich van bewust dat de economische en sociale gelijkheid, de vrijmaking van de mens van de noodzaak om te vechten voor het dagelijkse brood, een voorafgaandelijke voorwaarde is om de werkelijke realisering van de menselijke persoonlijkheid van alle enkelingen te veroveren.
Een socialistische maatschappij vereist dus een economie die zover ontwikkeld is dat de productie voor de behoeften in de plaats treedt van de productie voor de winst. De socialistische mensheid zal geen waren meer voortbrengen, die bestemd zijn om op een markt geruild te worden voor geld. Ze zal gebruikswaarden voortbrengen om te verdelen onder alle leden van de maatschappij, om aan al hun behoeften te voldoen.
Een dergelijke maatschappij zal de mens bevrijd hebben van de ketens van de maatschappelijke en economische arbeidsdeling. De marxisten verwerpen de stelling die zegt dat sommige mensen ‘geboren zijn om te bevelen’ en anderen ‘geboren om te gehoorzamen’. Geen enkel mens is door zijn natuur voorbestemd om gedurende heel zijn leven mijnwerker, frezer of trambestuurder te zijn. In elke mens schuilt het verlangen om een zekere verscheidenheid van activiteiten uit te oefenen: het volstaat de vrije tijd van de arbeiders te bekijken om zich daarvan rekenschap te geven. In de socialistische maatschappij zal het hoge technische en intellectuele vormingspeil van elk lid van de gemeenschap hem toelaten om in de loop van zijn leven verscheidene taken uit te voeren die nuttig zijn voor de gemeenschap. De keuze van hun ‘beroep’ zal niet meer aan de mensen opgedrongen worden door materiële voorwaarden of krachten die onafhankelijk zijn van hun eigen individuele ontplooiing. De arbeid zal ophouden een activiteit te zijn die men ontvlucht, en gewoon de verwezenlijking worden van de eigen persoonlijkheid. De mens zal eindelijk vrij zijn in de echte zin van het woord.
Een dergelijke maatschappij zal alles doen om alle mogelijke bronnen van conflict tussen de mensen uit te schakelen. Ze zal aan de bestrijding van ziekten, aan de karaktervorming van het kind, aan de opvoeding en aan de kunsten de enorme middelen besteden die nu verspild worden met vernielings- en dwangoogmerken. Door alle economische en maatschappelijke tegenstellingen tussen de mensen uit te schakelen zal ze ook alle bronnen van oorlog of gewelddadige conflicten uitgeschakeld hebben. Alleen de instelling van een socialistische maatschappij in heel de wereld kan voor de mensheid die universele vrede waarborgen, die in het tijdperk van thermonucleaire en atoomwapens de voorwaarde wordt alleen al voor het voortbestaan van de soort.
Als we ons niet willen beperken tot dromen over een stralende toekomst, als we willen vechten om die toekomst te verwerven, moeten we beseffen dat de opbouw van een socialistische maatschappij, die de menselijke zeden en gewoonten, sinds duizenden jaren gevestigd in klassenmaatschappijen, volledig zal veranderen, afhangt van materiële omvormingen die niet minder ingrijpend zijn, en die men eerst moet realiseren.
De verwezenlijking van het socialisme vereist eerst en vooral de afschaffing van het privé-bezit der productiemiddelen. In het tijdperk van de grootindustrie en van de moderne techniek (die men niet zou kunnen afschaffen zonder de mensheid in een veralgemeende armoede te storten), houdt dat privé-bezit der productiemiddelen onvermijdelijk de verdeling van de maatschappij in, in een minderheid kapitalisten die uitbuiten en een meerderheid loontrekkenden die uitgebuit worden.
De verwezenlijking van de socialistische maatschappij vereist de afschaffing van de loonarbeid, van de verkoop van de arbeidskracht voor een vast loon in geld, die van de producent een machteloos radertje maakt in het economische leven. In de plaats van de loonarbeid moet een vergoeding van de arbeid treden door het vrij bekomen van alle goederen die nodig zijn voor de voldoening van de behoeften van de producenten. Alleen in een maatschappij die aan de mens een dergelijke overvloed aan goederen kan verzekeren, kan een nieuw sociaal bewustzijn ontstaan, een nieuwe houding van de mensen tegenover elkaar.
Een dergelijke overvloed aan goederen is geenszins utopisch, op voorwaarde dat ze geleidelijk tot stand komt, dat ze vertrekt van een progressieve rationalisering van de menselijke behoeften, wanneer ze bevrijd zijn van de druk van de concurrentie, van de jacht naar persoonlijke verrijking, en van de manipulatie door een reclame die erop gericht is een permanente toestand van onvoldoening te scheppen bij de individu’s. De stijging van het levenspeil heeft al geleid tot een verzadiging van de consumptiebehoeften van brood, aardappelen, groenten, sommige fruitsoorten, en zelfs van melkproducten, varkensvlees en vet bij het minst arme deel van de bevolking van de imperialistische landen. Een gelijkaardige tendens tekent zich af op het vlak van ondergoed, schoenen, eenvoudig meubilair, enz. Al die producten zouden geleidelijk aan gratis kunnen worden verdeeld, zonder gebruik te maken van geld, en zonder dat dit tot een belangrijke verhoging van de collectieve uitgaven zou leiden. Dezelfde mogelijkheid bestaat voor de sociale diensten zoals onderwijs, gezondheidszorg, gemeenschappelijk vervoer, enz.
Maar de afschaffing van de loonarbeid vereist niet alleen de omvorming van de manier van vergoeding, van verdeling van verbruiksgoederen. Ze vereist ook de verandering van de hiërarchische structuur in het bedrijf, de vervanging van het regime van het eenmansgezag (bijgestaan door atelierchefs, meestergasten enz...) door een regime van democratie der producenten. Het doel van het socialisme is het zelfbestuur van de mensen op alle vlakken van het maatschappelijke leven, te beginnen bij het economische leven. Het is de vervanging van alle van bovenaf aangeduide afgevaardigden door verkozen chefs, van alle permanente afgevaardigden door chefs die hun functie vervullen volgens beurtrol. Het is op die manier dat men ertoe zal komen de voorwaarden te scheppen voor een werkelijke gelijkheid.
De sociale rijkdom die voldoende is om een regime van overvloed in te stellen zal slechts kunnen bereikt worden door de planificatie van de economie, die toelaat elke verkwisting te vermijden die het niet-gebruiken van productiemiddelen en werkloosheid, of het gebruik van de productiemiddelen voor doeleinden die in strijd zijn met de belangen van de mensheid, betekenen. De ontvoogding van de arbeid zal afhankelijk zijn van de buitengewone ontwikkeling van de moderne techniek (productieve toepassing van de atoomenergie, wanneer dat kan gebeuren in maximaal veilige omstandigheden, en het zoeken naar alternatieve energiebronnen; verdere toepassing van electronica en telegeleiding...), die de mens steeds meer bevrijdt van de zware, onterende en afstompende taken. Op die manier beantwoordt de geschiedenis reeds bij voorbaat het oude en laag bij de grondse bezwaar tegen het socialisme: ‘Wie zal onder het socialisme het vuile werk doen?’.
De maximale ontwikkeling van de productie in voorwaarden die het meest rendabel zijn voor de mensheid vereist het behoud en de uitbreiding van een internationale arbeidsverdeling, maar dan grondig gewijzigd om het onderscheid tussen ‘ontwikkelde’ en ‘afhankelijke’ landen weg te werken, de afschaffing van de grenzen en een economische planning op wereldvlak. De afschaffing van de grenzen en de werkelijke eenmaking van de menselijke soort is trouwens ook een psychologisch gebod van het socialisme, het enige middel om de economische en maatschappelijke ongelijkheid onder de naties op te heffen. De afschaffing van de grenzen betekent absoluut niet de afschaffing van de eigen culturele persoonlijkheid van elke natie; ze zal integendeel de bevestiging van die persoonlijkheid op haar eigen terrein op veel schitterender wijze doen uitkomen dan nu.
Het beheer van de ondernemingen door de arbeiders, van de economie door een congres van arbeidersraden, van alle sferen van het maatschappelijke leven door de betrokken gemeenschappen, vereist eveneens materiële voorwaarden om verwezenlijkt te kunnen worden, als het niet fictief wil blijven. De radicale inkorting van de arbeidsdag — in feite de invoering van de halve arbeidsdag — is onontbeerlijk opdat de producenten de tijd zouden hebben om de bedrijven en de gemeenten te beheren, opdat er zich geen nieuwe laag van beroepsadministratoren zou vormen.
De veralgemening van het hoger onderwijs — en een nieuwe indeling tussen ‘studietijd’ en ‘arbeidstijd’ gedurende heel het volwassen leven van man en vrouw — is onontbeerlijk om de scheiding tussen handenarbeid en geestesarbeid geleidelijk te doen afsterven. De volledige gelijkheid in betaling, vertegenwoordiging en mogelijkheid tot hogere scholing van de vrouw is onontbeerlijk opdat de ongelijkheid tussen de geslachten niet gehandhaafd blijft na het afsterven van de ongelijkheid tussen de maatschappelijke klassen.
De materiële voorwaarden voor de verwezenlijking van een klassenloze samenleving zijn onontbeerlijk, maar ook onvoldoende. Het socialisme en het communisme zullen niet het automatische product zijn van de ontwikkeling van de productiekrachten, van het verdwijnen van de schaarste, van de verhoging van het intellectuele en technische scholingsniveau van de mensheid. Men moet ook de gewoonten, de zeden, de mentale structuren wijzigen die voortvloeien uit duizenden jaren uitbuiting, onderdrukking en maatschappelijke voorwaarden die het verlangen naar particuliere verrijking begunstigen.
Voor alles moet men alle politieke macht afnemen van de heersende klassen en hen beletten die macht te heroveren. De algemene bewapening van de arbeiders, als vervanging van de staande legers en verder de geleidelijke vernietiging van alle wapens en de onmogelijkheid voor de eventuele voorstanders van het herstel van de heerschappij der minderheid om ze te produceren, moeten toelaten dit doel te bereiken.
De democratie der arbeidersraden, de uitoefening van alle politieke macht door die raden, de openbare controle op de productie en de distributie van de rijkdommen; de zo groot mogelijke openlijkheid van de debatten die tot de grote politieke en economische beslissingen leiden; de toegankelijkheid voor alle arbeiders van de middelen ter informatie en ter vorming van de publieke opinie; ziedaar wat het voortbestaan moet verzekeren van voorwaarden waarin geen enkele terugkeer naar een regime van onderdrukking en uitbuiting meer mogelijk is.
Verder komt het erop aan de voorwaarden te scheppen die gunstig zijn om de producenten gewoon te maken aan de bestaanszekerheid, en te doen ophouden hun inspanningen te meten aan de hand van specifieke vergoedingen die ze ervoor verwachten. Die psychologische revolutie zal zich slechts kunnen voordoen als de ervaring aan de mensen zal geleerd hebben dat de socialistische maatschappij inderdaad — en voortdurend — de bevrediging van alle basisbehoeften waarborgt, zonder als tegengewicht ieders inbreng in de maatschappelijke rijkdom te meten.
De kosteloosheid van de voeding en van de basiskleding, van de openbare diensten, van de gezondheidszorgen, van het onderwijs, van de culturele diensten zal toelaten om dat doel te bereiken vanaf het ogenblik dat ze gedurende twee of drie generaties zal gefunctioneerd hebben. Vanaf dan zal de arbeid niet meer beschouwd worden als een middel om ‘aan de kost te komen’ of om het dagelijkse verbruik te dekken, en een drang naar creatieve activiteit worden waardoor iedereen bijdraagt tot het welzijn en de ontplooiing van allen.
De radicale omvorming van de verdrukkingsstructuren die het patriarchaal gezin, de autoritaire school die zich opsluit in zijn ivoren toren, het passief slikken van ideeën en ‘culturele goederen’ zijn, zal met die maatschappelijke en politieke omvormingen gepaard gaan.
De dictatuur van het proletariaat zal geen enkel idee, geen enkele wetenschappelijke, literaire, culturele of artistieke stroming onderdrukken. Ze zal geen schrik hebben van ideeën vermits ze overtuigd is van de juistheid van de communistische ideeën. Dat wil nog niet zeggen dat ze neutraal zal staan in de ideologische strijd die voortduurt. Ze zal alle gunstige voorwaarden scheppen opdat het geëmancipeerde proletariaat zich de beste producten van de oude cultuur kan eigen maken, en geleidelijk de elementen bouwt van de eengemaakte communistische cultuur van de latere mensheid.
De culturele revolutie die haar stempel zal zetten op de opbouw van het communisme zal voor alles een revolutie zijn in de voorwaarden waarin de mensen hun eigen cultuur scheppen, de omvorming van de massa der leden van de gemeenschap van passieve verbruikers in creatieve en actieve culturele voortbrengers.
De grootste hindernis die nog moet overwonnen worden om een communistische wereld te scheppen is de enorme kloof die de productie en de levensstandaard per hoofd in de industrieel hoogontwikkelde landen scheidt van die der onderontwikkelde landen. Het marxisme verwerpt resoluut elke reactionaire utopie van een communisme van de ascese en van de schaarste. De ontplooiing van het economische en sociale leven der volkeren van het zuidelijke halfrond vereist niet alleen een socialistische planificatie van de wereldeconomie, maar bovendien een radicale herverdeling van de materiële middelen ten voordele van die volkeren.
Alleen een omvorming van de egoïstische, kortzichtige en kleinburgerlijke denkwijzen die op dit moment voortbestaan bij een belangrijk deel van de arbeidersklasse van het noordelijke halfrond kan dat doel doen bereiken. De internationalistische opvoeding zal daarom tesamen moeten komen met de gewoonte aan de overvloed, die zal bewijzen dat een dergelijke herverdeling zal kunnen plaatsgrijpen zonder een teruggang van de levensstandaard van de noordelijke massa’s.
Op grond van de reeds rijke ervaring van de proletarische revoluties sinds meer dan een eeuw — d.w.z. sinds de Commune van Parijs — kunnen drie etappes onderscheiden worden in de opbouw van de klassenloze maatschappij:
Er dient evenwel opgemerkt dat, van zodra we te doen hebben met een post-kapitalistische maatschappij waarin het machtsmonopolie van een bureaucratische laag is afgeschaft — dat we dus te doen hebben met een werkelijke arbeidersmacht — er geen enkele revolutie, geen enkel bruusk breekpunt nodig is om die verschillende etappes elkaar te doen opvolgen. Ze zullen voortvloeien uit een geleidelijke evolutie van de productieverhoudingen en van de maatschappelijke verhoudingen. Ze zullen de uitdrukking zijn van het geleidelijk afsterven van de marktcategorieën, van het geld, van de maatschappelijke klassen, van de staat, van de maatschappelijke arbeidsdeling en van de mentale structuren die gegroeid zijn in heel het verleden van ongelijkheid en van sociale strijd. Het komt er vooral op aan die afstervingsprocessen onmiddellijk aan te vatten en ze niet te verdagen naar volgende generaties.
Dat is ons communistisch ideaal. Het is de enige oplossing voor de brandende problemen waarmee de mensheid geconfronteerd wordt. Zijn leven wijden aan de verwezenlijking ervan is tevens zich waardig tonen aan het verstand en de grootsheid van de beste elementen van onze soort, van de moedigste denkers, van de moedigste strijders voor de ontvoogding van de arbeid, in het verleden en in het heden.
Dallemagne, Jean-Luc, Construction du socialisme et révolution. Essai sur la transition du socialisme. Paris, Francois Maspéro. 1975.
Engels, Friedrich, De heer Eugen Dührings omwenteling in de wetenschap. Moskou, Uitgeverij voor literatuur in vreemde talen, s.d., derde deel.
Kollontaï, Alexandra, Communisme en gezin (1920). In: De Internationale, n° 18, Januari — februari 1978. PD. 21-31.
Mandel, Ernest, Tien stellingen over de sociaal-economische wetmatigheden van de overgangsmaatschappij tussen kapitalisme en socialisme. In: De Internationale, nr: 12. April 1976, pp. 45-55.
Marx, Karl, Kritiek op het programma van Gotha. Verschillende uitgaven.
Ollman, Bertell, Marx’s Vision of Communism: A Reconstruction. In: Critique, n° 8, Summer 1977, pp. 4-41.
Rosdolsky, Roman, La limite historique de la loi de la valeur. L’ordre social socialiste dans l'oeuvre de Marx. In: Critiques de l'economie politique, n° 6, Janvier — mars 1972, pp. 3-25. Socialistische democratie en dictatuur van het proletariaat. Resolutie van het Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale. In: De Internationale, nr. 17. September 1977. pp. 15-31.