Geschreven: 1962
Bron: Le Temps Moderne (onder voorzitterschap van Jean Paul Sartre) nr. 194, juli 1962
Transcriptie en vertaling: Valeer Vantyghem
Oorspronkelijke titel: Les variations de la notion d’antisémitisme comme reflet de la condition juive
Opmerking: de voetnoot [0] is van de vertaler
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 05 mei 2009
Verwant: • Wat is zionisme? • Antisemitisme en antizionisme |
Het begrip antisemitisme is als symbool nauw verbonden met het Jodendom — en waardoor we een ander beeld krijgen van dit Jodendom. Het gaat uit van een wereld die de Joden vijandig gezind is, het vertolkt ook, vanuit het standpunt van de Joden de toestand waarin zij verkeren, met wat zulk een symbool kan inhouden aan subjectiefs en rationalisatie. Bijgevolg kunnen we aan de hand van de analyse van dat begrip de toestand van het Jodendom bestuderen, van wat we op grond van zijn geschiedenis, romantische beelden en theologische voorstellingen het ‘Joodse noodlot’ zouden kunnen noemen. Deze denkoefening kunnen we vandaag nog houden, maar voor hoelang nog? — want de Joden kennen vandaag, na een bijzonder tragisch tijdperk in hun geschiedenis, een periode van rust. In dergelijke omstandigheden vertoont het Jodendom kenmerken die vroeger door de vervolging werden afgezwakt of aan het oog onttrokken. Dit schiep een onnatuurlijk en gedwongen beeld, het lokte extreme reacties uit waarvan de naweeën nog een hardnekkig bestaan leiden. Het beeld van een ‘uitverkozen volk’ komt voor de geest, verkozen tijdens weinig benijdenswaardige verkiezingen, volk van getuigen, volk van martelaren, volk van mysteries, maar toch een uitverkozen volk. De golven van gewelddadig antisemitisme hebben ook bijgedragen tot het ‘Mysterie van Israël’ waarvoor de joodse, christelijke of racistische theologie een gemakkelijke verklaring geven.
* * *
Sinds een vijftiental jaren herademen de Joden. Ongetwijfeld is er meer nodig om de trauma’s uit te wissen, om bij de machthebbers vooringenomenheid weg te nemen en om een glimp van hoop op te vangen dat het joodse vraagstuk zal opgelost raken. Maar toch, vijftien jaar, dat kan tellen. Onder de cruciale problemen die zich in de wereld stellen, moge het zijn de vreedzame co-existentie, de wedloop tussen kapitalisme en communisme, de strijd tegen de honger en het gevaar voor een atoomoorlog, is het joodse vraagstuk niks meer geworden dan iets dat als het ware tot de metafysica is gaan behoren. Dit bewijst heel goed hoe weinig prioritair het geworden is in de rangorde van de dringende zaken. Het is bovendien betekenisvol dat het racisme meer dan ooit actueel blijft. Sinds enkele jaren nochtans zijn niet langer de Joden het voornaamste doelwit. De Joden herademen. Toch zijn de Joden niets vergeten en in hun geheugen klinkt er een luide weeklacht. Maar het is opmerkelijk hoezeer dit geheugen wijzigingen heeft ondergaan door de toestand waarin de Joden nu leven.
Deze heeft, tenminste in de westerse wereld, sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog, een gevoelige wijziging ondergaan. Ongetwijfeld is het niet zo gemakkelijk om voldoende precies deze manier van leven te beschrijven. Een gestrenge sociologische studie op dit gebied ontbreekt volledig. Toch kunnen we globaal stellen dat de joodse minderheid in het Westen (Europa en Amerika) sinds een tiental jaren zich verder is gaan integreren binnen haar omgeving. Hoewel dit niet erg merkbaar is naar buiten, is dit voor een aandachtige waarnemer, niet minder duidelijk. Het nalezen van hun bladen bevestigt het vast en zeker. Deze integratie binnen een samenleving die overigens burgerlijk is, heeft een dubbel karakter: enerzijds een minder joods worden, hieronder verstaan we het afbrokkelen van de joodse tradities en gewoontes, het verlies van het oorspronkelijk karakter van hun beschaving en cultuur, en anderzijds politiek en sociaal conservatisme.
Hier moeten we ons nader toelichten, willen we misverstanden en dubbelzinnigheden uit de weg gaan. Iedere analyse van de ‘jodenwereld’ moeten we toespitsen op wat we gewoonlijk de ‘joodse gemeenschap’ noemen. Dit is het begrip dat het meest voorkomt, het meest betrouwbare maar ook het minst omschreven. Toch geeft het best de feitelijke situatie weer waarbinnen de joodse minderheid in het Westen leeft. Hieronder wordt verstaan, het dichte netwerk van joodse instellingen en groeperingen die een belangrijk deel, waarschijnlijk de meerderheid, van de Joden groeperen. Die instellingen en die groeperingen zijn, meestal eenvoudig religieus of politiek. In dit laatste geval gaat het vooral om organisaties die zich bij de zionistische ideologie hebben aangesloten. Tussen die extremen vind je een geheel aan sociale instellingen (liefdadigheidsinstellingen, bv.) waarin het joods karakter vooral bestaat uit het feit dat enkel Joden er lid van zijn. Door het netwerk van deze groeperingen blijkt hoe de georganiseerde joodse wereld organisch is geëvolueerd. Derhalve, wat men er ook moge van zeggen, is dit enkel van toepassing — voor zover een sociologische wetmatigheid zonder voorbehoud van toepassing is op individuen — op die Joden die, zelfs in lichte mate, aan deze gemeenschap verbonden zijn.
Het spreekt dus voor zich dat heel wat Joden buiten onze analyse vallen. Dit zijn degenen die buiten de joodse instellingen leven, voor wie de een of andere vorm van assimilatie of integratie sneller is gegaan dan het algemene ritme. Deze weigeren bovendien heel duidelijk om, in het bijzonder als het henzelf betreft, het representatief karakter van de joodse gemeenschap te erkennen. De conformistische natuur en de particularistische kenmerken stoten hen tegen de borst, hetzij uit schrik om ‘als een zonderling door te gaan’, hetzij uit meer positieve beweegredenen. Voor deze Joden van geboorte speelt de situatie waarin ze leven meer dan voor de anderen een grote rol, meer dan de joods — Israëlische toestanden.
In het bijzonder zijn er Joden geweest waarvan het aantal niet te verwaarlozen was, die actief steun hebben verleend aan de Algerijnse Revolutie, en als we dit als voorbeeld nemen, dan is het omdat het als een test kan worden aanzien. Om zulk een risico te nemen was er in Frankrijk evenveel fysieke moed vereist als politieke scherpzinnigheid. Doch in andere Europese landen, waar ze voor dit probleem werden gesteld, en op hen beroep werd gedaan om de Algerijnen te steunen, moesten de Joden, in de veronderstelling dat dit gebeurde op basis van hun antikolonialistische instelling, eerst de reflexen van het joodse particularisme overwinnen. Die waren meer verbonden met hun solidaire gevoelens voor Israël en met het gebruikelijk logisch gevolg daarvan, met de vijandige houding tegenover de Arabieren.
Een zeker aantal Joden heeft, in de mate van het mogelijke, Algerije in de oorlog geholpen, maar het lijkt zo goed als zeker dat ze in hun immense meerderheid geen enkele band hadden met het joodse gemeenschapsleven. Dat was het wat heel wat van hen deed aarzelen, toen hen werd gevraagd om als Joden de kant te kiezen van de Algerijnen. Ze waren er zich van bewust dat ze weinig representatief waren als Joden, zowel wat betrof het standpunt dat ze innamen als de toestand waarin ze leefden.
Welnu, het gaat hier om de ‘joodse wereld’ en niet zozeer om mensen die ruimschoots buiten de manier staan waarop die zich ontwikkelt. Het gaat om de ‘joodse gemeenschap’ en niet om die mensen waarvan het lijkt dat de ‘progressieve standpunten’ de directe reden zijn waarom ze zich van deze ‘gemeenschap’ hebben verwijderd, in de betekenis zoals we het reeds nader hebben verklaard. Deze studie wil dit afstand nemen niet rechtvaardigen, maar in ieder geval, het zijn niet deze Joden die er het onderwerp van uitmaken en het is niet over hen dat het gaat.
* * *
Het lijdt geen twijfel dat de Joden, die voor de oorlog in West-Europa woonden, in het algemeen, als links konden gerangschikt worden en dat de antisemitische rechterzijde dat bovendien heel goed wist. Het waren bannelingen, en voor een groot deel onder hen was het statuut van half proletariër en ontheemden, hun onuitgesproken maar reële bondgenootschap met de partijen die streden tegen het fascisme met een sterk antisemitisch component, leidde ertoe dat ze werden geplaatst, dat ze werden omschreven, meer in het licht van een reactie op vijandig gezinde krachten dan in het licht van een min of meer profetisch programma eigen aan dit vervolgde volk. We mogen ons overigens geen enkele illusie maken, noch het verleden idealiseren: de joodse minderheden in West-Europa, zelfs wanneer ze zich in de eerste plaats bij de antifascistische strijd betrokken voelden en bij de vooruitgang van de linkerzijde, teveel op zichzelf waren teruggeplooid, en in de eerste plaats te ver van de arbeidersklasse afstonden, te weinig geïntegreerd waren om zich te kunnen aansluiten bij een linkerzijde waarmee ze in het beste geval konden sympathiseren.
* * *
Vandaag zijn de zaken duidelijk veranderd. Niet dat het antisemitisme van bondgenoot veranderd zou en uit de rechterzijde zou verdwenen zijn. Doch omwille van meerdere gelijklopende redenen heeft het zijn kwaadaardig karakter verloren. Zeker, het is niet verdwenen. Het is enkel een latent gevoelen geworden. Het is op het ogenblik een verschijnsel dat valt onder de psychologie of de microsociologie, meer dan onder de politiek. Het is niet langer relevant om de joodse minderheid in het kamp van de ‘oppositie’ onder te brengen. Zodoende staat er niks de economische factoren in de weg om hun werk te doen, evenmin de natuurlijke drang tot assimilatie. Daar de joodse bevolking gezien haar dynamisme ruimschoots heeft geprofiteerd van de economische expansie en de voorspoed, begrijpt men goed dat haar protesterende houding als dusdanig zwakker werd evenals de solidariteit die haar met de linkerzijde verbond. Aan deze poging tot analyse kunnen we nog toevoegen de bijkomende invloed van het fenomeen Israël en het ‘sovjet antisemitisme’. In het eerste geval verstaan we een nationale Staat die plots is opgedoken. Daardoor is de joodse wereld des te meer onderhevig geworden aan de staatsraison die het tot nu toe niet kende. Het stichten ervan volgde immers op een periode van gruwelijke vervolgingen en leek op een opstanding na de kwelling en de doodstrijd van de ‘Endlösung’. Het soort politiek die door Israël voortdurend is gevoerd had tot gevolg dat deze staatsraison nog werd versterkt, en steeds meer een conservatieve inhoud kreeg. Wat het ‘sovjet antisemitisme’ betreft, of beter gezegd het antisemitisme van de Sovjet-Unie, hoewel opgeblazen en uitgebuit door de westerse propaganda, kan er toch aan de realiteit niet getwijfeld worden. Deze onthullende feiten, die goed gedijen op de vruchtbare bodem van het gemakkelijke antisemitisme, hebben er ook toe bijgedragen dat een groot aantal Joden links de rug hebben toegekeerd. Het spreekt voor zich dat hier nog meer dan elders, rationalisatie en een oprechte benaderingswijze niet gemakkelijk van elkaar kunnen onderscheiden worden.
* * *
Eenmaal dit vastgesteld, en het trekt de aandacht van ieder enigszins bewuste waarnemer, kunnen we er ons rekenschap van geven in welke mate een dergelijke evolutie het concept van het antisemitisme heeft gewijzigd. In dit opzicht heeft het proces Eichmann [0] een tendens versterkt die reeds sinds enkele jaren merkbaar was. Het stond bijvoorbeeld goed, en dan in de eerste plaats in Frankrijk, om zich af te vragen of het hedendaagse antisemitisme een links dan wel een rechts verschijnsel is. Dit is een vraag die de Joden zich voor de oorlog nooit gingen gesteld hebben. De rechterzijde gaf er een antwoord op nog voor de vraag was opgedoken. En de strijd die de linkerzijde, zo goed en zo kwaad als het ging, tegen het fascisme voerde, bevestigde en versterkte een onomstotelijk oordeel. Wanneer we binnen het ‘joods revisionisme’ sinds een hele tijd hieromtrent vragen worden gesteld dan zien we ons verplicht hierop een antwoord te geven dat vermeldt dat we heel erg sceptisch staan, dat getuigt van een ontnuchterend realisme over het feit dat na een meer dan summier onderzoek, links met rechts op gelijke voet wordt gesteld, beide even schuldig en even verdacht. Doch het is belangrijk hierbij op te merken dat het scepticisme vooral de linkerzijde treft, waarvan niemand nog langer zal beweren dat ze gespaard is gebleven van racisme, doch die tenminste in haar doctrine — en dat is geen detail — altijd ondubbelzinnig en zonder compromis is geweest. Toen het tegen de linkerzijde haar reserves aan gestrengheid had uitgeput, begon het joodse conformisme tegenover de rechterzijde onbegrensd inschikkelijk te worden zoals tegelijkertijd de joodse pers [1] dit vorm gaf en aan haar lezers overbracht. Het is vanuit dit standpunt dat het proces Eichmann een betekenis heeft als katalysator en als kristallisatiepunt. Verder zullen we zien waarom. Maar het is belangrijk om er zich op voorhand rekenschap van te geven dat er geen symmetrie bestaat tussen het linkse ‘antisemitisme’ en het rechtse antisemitisme (dit laatste kan het stellen zonder aanhalingstekens). Zonder zelfs een toespeling te maken op het stalinistische antisemitisme en op de akelige restanten van het antisemitisme die nog altijd in de Sovjet-Unie voorkomen, zou het naïef zijn te geloven dat de linkerzijde immuun is voor het antisemitisme. Zij is het evenmin voor het racisme als voor het paternalisme. Maar de antisemitische vooroordelen die sommige mensen van links in West-Europa nog zouden kunnen koesteren op gelijke voet stellen met een systematisch georganiseerde kwaadwillige en vijandige houding die gericht is op een daadwerkelijk en doelgericht optreden, dat altijd bij traditionele rechters aanwezig is geweest, lijkt op blindheid en een idiote vorm van kwade trouw. Van dit vooroordeel tegenover de Joden was Marx zelf het voorbeeld; maar hij heeft nooit iets naar voor geschoven dat ook maar enigszins leek, zij het van heel ver, op anti-joodse discriminatie. Het joodse traditionalisme dat tot een vervlogen tijdperk behoort, vertederend volgens de enen, belachelijk en gevaarlijk volgens de anderen, heeft niks in zich wat de linkse mens zou kunnen verleiden. Maar het onvermijdelijk respect van de conservatieven voor de traditie en het zich veelvuldig vereenzelvigen met wat stamt uit een voorbij tijdperk, heeft hen niet belet om antisemitisme te prediken, niet langer onder de vorm van vooroordelen, maar onder de vorm van hekelschriften, van discriminerende voorschriften, van plundering en pogroms. Sinds de moderne politieke partijen in Europa werden gesticht, is er ooit ook maar een linkse partij geweest die zich door antisemitische standpunten en programma’s had laten inspireren. In landen daarentegen met een grote joodse minderheid, ware het Duitsland of Oostenrijk, Frankrijk of Polen (voor het bloedbad van de laatste oorlog) zijn er altijd partijen van rechts geweest die hun toevlucht hadden genomen tot antisemitische slogans en acties. Het is niet enkel de haat voor het socialisme en het marxisme die het nazisme heeft geërfd maar ook de haat voor de Jood.
Zo deze evidente waarheden, vandaag minder dan gisteren, van groot belang zijn, dan is het omdat het racisme in West-Europa, venijniger dan ooit, sinds enkele tijd een nieuwe kwalijke wending heeft genomen in een richting anders dan naar de Jood: nu eens de neger, dan de Noord-Afrikaan en tenslotte de Italiaanse arbeider. De argwaan tegenover de Joden is geenszins verdwenen. We leven noch in een tijd noch op een plaats waar welke Aufklärung dan ook ons van deze vooroordelen zou bevrijd hebben, doch de vijandige houding is minder openlijk en draaglijker. Waar de confrontatie op het vlak van het racisme nu de witte man tegenover de kleurling stelt, maakt de Jood automatisch deel uit, om de terminologie van de Amerikaanse sociologie te gebruiken, van de in-group tegenover de out-group, de dominante tegenover de onderdrukte groep. Deze versmelting is niet bewust gebeurd, is verre van volledig, belet niet dat er nog botsingen zijn, maar ze is wel reëel. Waar bij monde van de OAS de racistische en antisemitische Europeanen in Algerije die bijna even sterk anti-Arabisch zijn een beroep hadden gedaan op de Joden om gezamenlijk de strijd aan te gaan, dan kan men inschatten welke weg er is afgelegd om tot een toenadering te komen, bovendien voor een deel onnatuurlijk en kunstmatig opgezet.
Anderzijds, in Zuid-Afrika, hebben de racistische leiders op hun beurt meerdere malen de Joden opgeroepen om in groten getale de rangen van de actieve voorstanders van de apartheid te vervoegen en het lijkt me niet dat hun smeekbede een gunstig gehoor heeft gekregen. Het is eveneens juist dat de joodse gemeenschap van dat land en haar verantwoordelijken in ieder geval, een medeplichtige stilte bewaren, terwijl de deugd van de behoedzaamheid wordt aangekaart en tegelijkertijd de gehechtheid aan het regime wordt beleden [2]. Zo zijn van het ene uiteinde tot het andere van Afrika bondgenootschappen niet langer ondenkbaar tussen groepen die voor eeuwig en altijd elkaars vijanden leken te zijn.
Daar waar de vereniging ter bevordering van het gevoel van samenhorigheid tussen Joden en christenen op een mislukking is uitgelopen is het racisme veel werkzamer gebleven. Niks schept hechtere banden dan een stevige wrok.
* * *
Aldus is in Europa het antisemitisme niet langer een belangrijke zorg of is het verontrustend.
Toch heeft het proces Eichmann ervoor gezorgd dat het opnieuw actueel is geworden, maar een actualiteit van een bijzonder soort. Niet actueel als gevolg van een gebeurtenis maar als een verschijnsel dat los staat van de geschiedenis. Het proces Eichmann maakt er aanspraak op dat het de geschiedenis kan doen herleven, de schimmen weer tot leven kan roepen, en vooral dat het de vijftien jaren die aan de vergetelheid werden prijsgegeven kan overbruggen, vijftien jaren van valse vergiffenis, en dat het de emoties hun vuur en haat terug kan geven. In dit opzicht is het een uniek experiment in de geschiedenis van de tribunalen en de volkeren.
Het spreekt voor zich dat de draagwijdte verder reikt dan de persoon van de aangeklaagde: ‘Naar aanleiding hiervan is het geen individuele persoon die in de beklaagdenbank zit, zelfs niet het nazi regime, doch het antisemitisme doorheen de geschiedenis’, heeft David Ben Gourion gezegd [3]. Dus was het normaal dat op het proces van Jeruzalem langdurig de lotgevallen en de vervolgingen waarvan de Joden het slachtoffer waren geweest ter sprake zouden zijn gekomen, nog voor Hitler aan deze vervolgingen een apocalyptische dimensie had gegeven.
Sommigen die als getuige waren opgeroepen hebben zich er niet toe beperkt het joodse martelaarschap te beschrijven. Ze hebben ook een korte schets willen geven van de manier waarop de Joden in Europa leefden, voor en tijdens de vervolgingen door de nazi’s. Dit vereiste dat naast de verhouding beul — slachtoffer, ook de houding werd beschreven van de lokale bevolking die verontwaardigd, onverschillig of medeplichtig bij de slachting aanwezig was.
Voor hen die deze gebeurtenissen hebben meegemaakt en nu leven in deze onrustige en gedepolitiseerde landen, dooreen geschud door voorbije raciale drama’s en toch onbewogen, in de houding van de volkeren die tijdens de oorlog getuige waren van het joodse martelaarschap, niet langer een reden zien om zich op te winden en er geheimzinnig over te doen.
Om het voorbeeld van Frankrijk en België te nemen. In deze landen was er een klein aantal personen die, geschokt door de uitbarsting van absurd geweld, zijn best heeft gedaan om hulp te bieden aan de slachtoffers van de vervolgingen, en dit meestal met een aanzienlijk risico, soms met de dood tot gevolg. Er was ook, parallel aan de eerste groep, een andere minderheid van medeplichtigen, verklikkers en beulen. Tussen beide stond de grote massa die afwachtte en onverschillig bleef, minder geïnteresseerd in de immense miserie van de Joden dan in hun eigen ellende. Het blijft een feit dat om welke reden ook dat, de arrestatie en deportatie van de joodse buren, van de gebrekkige grijsaard, van de zwangere vrouw, van de zuigeling of van het kind, gebotst zijn op een muur van stilzwijgen, op een passieve houding. De bezetter heeft de misdaad begaan. De natie heeft de misdaad bekrachtigd.
Deze onverschilligheid was sterk genoeg om de liberale humanist aan de grond te nagelen. Echter verschilt dit in de grond zo veel van wat gemeengoed is aan de oorlog in Algerije en zijn nasleep van gewelddaden? Verschilt het in de grond zo sterk van de onverschilligheid die deze ontwikkeling omringt, een verschrikking waarvan de feiten meer en meer bekend zijn, doch geaccepteerd worden, goedgekeurd en verwerkt, waaraan Frankrijk de laatste jaren heeft kunnen proeven? Het is een feit dat de mens zich moeiteloos schikt in het ongeluk van de anderen en men mag niet verwonderd zijn dat gemeenschappen op dit vlak zich al even filosofisch tonen als individuen.
* * *
Laten we nu deze schets die in niks overdreven is vergelijken met de beschrijving die we kregen aan de hand van de pleidooien op het proces Eichmann. ‘Er is de tact nodig, zoniet begrip’, schrijft de speciale verslaggever van Le Monde op het proces van Jeruzalem, ‘betoond door de openbare aanklager wat de collaboratie met de nazi’s in de bezette gebieden van West-Europa betreft. Telkenmale het kon werd de nadruk gelegd op de weerstand die de bevolking heeft geboden tegen een antisemitisme dat was ingevoerd door de bezetter [4]’.
Dit is niet de algemene teneur. Wat Frankrijk betreft heeft de openbare aanklager langdurig de herinneringen aangehaald aan het lijden van de Joden onder de Duitse bezetting. Het is voor niemand een geheim dat de regering van Vichy talrijke maatregelen heeft genomen die de Joden discrimineerden. Men weet ook dat het de Franse politie was die in juli 1942 de eerste massale arrestaties te Parijs heeft uitgevoerd. Op een dag tijd werden er in de Vélodrome d’Hiver een tienduizend slachtoffers bijeengebracht. Men weet ook dat het Franse antisemitisme, in tegenstelling met wat er op het proces Eichmann werd gesuggereerd, niet uit Duitsland is ingevoerd, noch in 1933, noch in 1940, maar dat vanaf die eerste datum, door tientallen Franse schrijvers, honderden Franse journalisten, om nog enkel te spreken van de wereld van de letteren werd beleden. Inderdaad, de wettelijke beschikkingen tegen de Joden getroffen door Vichy waren streng en groot in aantal. We weten niet of deze beschikkingen voor verontwaardiging hebben gezorgd die meer dan oppervlakkig was in het land van de Mensenrechten. Men stemde ermee in, men keurde het goed of men zweeg en verkondigde ondertussen de humanitaire deugden van de Maarschalk, verantwoordelijk voor deze antisemitische wetten.
Over dit alles werd er niet gesproken op het proces Eichmann, nochtans bedoeld, als we Ben Gurion mogen geloven, om de geschiedenis van het antisemitisme uit de doeken te doen. Er werd integendeel nadruk gelegd op het verzet dat niet enkel de Franse bevolking, maar ook de politie, die als we de documenten van Duitse oorsprong die op het proces werden voorgelegd mogen geloven, de helft van de Joden die ze had aangehouden, had laten ontsnappen.
En niet enkel de politie. Maar ook, waarover niemand ernstig verwonderd is, de Maarschalk, wiens bezorgdheid voor de Joden van Franse nationaliteit niet onbekend is gebleven bij het tribunaal van Jeruzalem. Maar, en dat verast toch even, ook Laval. Diens activiteiten werden op een dergelijke manier beschreven dat de Voorzitter het als vanzelfsprekend vond: ‘Ik stel vast dat ook Laval gepoogd heeft om het lot van de Franse Joden te verlichten [5]’, en niks wijst erop dat er in de woorden van de eerbare magistraat ook maar de minste vleug van ironie te vinden was. En zoals J.M. Théolleye het schrijft, ‘in heel de verwijzing naar dit Franse hoofdstuk op het proces Eichmann zijn de mannen van Vichy niet belaagd geweest’. Dacquier de Pellepoix, René Bousquet, Pierre Laval zijn vernoemd geweest, doch meer omwille van hun verzet op het einde van de oorlog dan omwille van hun collaboratie tijdens de eerste jaren [6]!
Wat het fascistisch Italië betreft, zelfde beschrijving en zelfde overvloed aan inschikkelijkheid. In Jeruzalem heeft men zich verdrongen om de ‘verdiensten’ van het fascisme tegenover ‘zijn’ Joden te loven. Er werd gesteld dat de Italiaanse autoriteiten niet enkel de ‘bescherming’ van hun eigen joodse onderdanen hebben verzekerd, maar dat ze ook meer dan eens zijn tussengekomen ten voordele van de Israëlieten in Frankrijk en elders [7].
Nochtans werden er vanaf 1938, ongetwijfeld onder druk van Duitsland — maar wie dwong Italië om eraan toe te geven — discriminerende maatregelen genomen tegen de Joden. . En dit is des te minder voor vergeven vatbaar daar gezien de numerieke zwakte van de joodse minderheid in Italië en haar relatieve integratie in de maatschappij, er op dat ogenblik in het land geen sprake kon zijn van een ‘joods probleem’.
Te Jeruzalem lijkt het alsof er een ware hulde is gebracht aan het Italië van Mussolini. Dit Italië dat in 1938 de joodse leerlingen en leerkrachten uit de scholen had verbannen, de joodse beambten uit de administratie en de joodse officieren uit het leger had verwijderd, dat beslag had gelegd op de gronden eigendom van de Joden en op een deel van hun onroerend goed [8]. Zal er ontkend worden dat tijdens de oorlog, en hoe zwaar het ook moge gevallen zijn in het licht van hun wel bekende gevoeligheid en humaniteit, de fascistische autoriteiten meestal hun medewerking verleenden aan de deportatie van de Joden? Zo, eenmaal de ‘Endlösung’ een feit was, er individuele initiatieven geweest zijn waardoor mensenlevens konden worden gered, dan moeten we eveneens noteren dat er nooit een publiek protest is gehoord.
* * *
We kunnen nog meer voorbeelden aanhalen waaruit blijkt dat de Israëlische justitie zich veel moeite heeft getroost om van (west) Europa een beeld op te hangen als ware het heel solidair geweest met de Joden. Heldhaftig solidair in ieder geval dank zij de deugden van haar diepgewortelde democratie, niet besmet door het virus van het antisemitisme.
Toch werd er een uitzondering gemaakt, Engeland kon niet op zoveel begrip rekenen (uiteraard stelde Duitsland voor deze liefhebbers van barmhartigheid en mythologie een onoplosbaar probleem). Toen ze het hadden over een reis die Joël Brandt, een vermaard Hongaarse Jood, doorheen Palestina had gemaakt, heeft het tribunaal van Jeruzalem een ‘scherpe aanklacht tegen Engeland’ [9] kunnen aanhoren! Op het proces werd de briefwisseling voorgelegd die Naim Weizmann en het Foreign Office hadden uitgewisseld. Daarin had de joodse staatsman gevraagd dat de RAF de spoorlijnen zou bombarderen die naar Auschwitz voerden. Hij kreeg een negatief antwoord. Een verzoek in diezelfde zin werd door een belangrijke Amerikaanse Jood aan het Witte Huis gericht zonder dat dit het minste resultaat opleverde [10]. Doch dit laatste feit leek niet bekend te zijn bij de Israëlische magistraten.
Waarom is men zo streng tegenover Groot-Brittannië en hoeverre is dit gerechtvaardigd? Natuurlijk was de houding van de Engelse regering afschuwelijk, vooral in Palestina waar het Colonial Office de misdadige verantwoordelijkheid op zich nam om duizenden Roemeense Joden, die erin geslaagd waren om de kusten van Palestina te bereiken, terug te sturen naar hun land van herkomst, en dus naar de vernietigingskampen. Ondanks de vervolgingen tegen de Joden bleef de politiek van Chamberlain op het gebied van immigratie naar Palestina volledig behouden. Voor de rest was te Londen de passiviteit al even groot, maar niet meer dan te Washington, en was er medeplichtigheid, maar zeker niet meer dan te Parijs, Vichy of Rome.
En dan, waarom die anglofobie? Waarom op het ogenblik dat men op het punt staat de geschiedenis te herschrijven zonder al te veel respect voor de waarheid, waarom dan kan Engeland niet mee genieten van dezelfde vrijmoedigheid als de Verenigde Staten, Frankrijk, Italië en enkele andere Europese landen?
Er is maar één enkele verklaring: de Israëlische definitie van het antisemitisme lijkt hier samen te vallen met wat er onder antizionisme wordt verstaan. Door het gedrag van de Britse regering tot schande te maken, waarvan alle andere regeringen werden gevrijwaard, geeft Israël min of meer de indruk dat het met de mogendheid die vroeger over haar grondgebied het mandaat uitoefende een oude rekening heeft willen vereffenen. Toch is het nauwelijks nodig dat we erop terug komen dat antizionisme en antisemitisme twee uitermate verschillende noties zijn. Waar het juist is dat antizionisme naar antisemitisme kan leiden is een dergelijke verbastering van woorden allesbehalve nodig. Heeft een grote joodse partij, de ‘Bund’ (joodse sociaal democraten) zich niet volledig en openlijk tegen het zionisme verzet?
Het is trouwens de joodse gemeenschap in haar geheel die, we hebben het eerder al vermeld, in de grootste verwarring verkeert als het erop aan komt het antisemitisme klaar te omschrijven. Het proces Eichmann heeft deze verwarring nog versterkt. Wat het ons aanbiedt is een nationalistisch en heel beperkt concept van het antisemitisme. Nationalistisch omdat het heel eng verbonden is met de belangen en de gebiedsuitbreiding van een bepaalde staat. De reacties van de joodse gemeenschap zijn op dit vlak onbehouwen en kleingeestig. Elk ophemelen van Israël wordt gezien als een daad van vriendschap en solidariteit met het joodse volk en wordt beschouwd als een test of men wel antiracistisch is. Of het nu enkel gaat om het goedkeuren van haar buitenlandse politiek, om bewondering die soms uitgaat naar de kibboets, om eenvoudige waardering voor het pionierswerk, een meer dan gewettigde bewondering of het meest naïeve en mateloos enthousiasme, dat alles wordt tot patriottische passie omgetoverd, tot een bewijs van vriendschap voor het gehele joodse volk om vervolgens een aspect te worden van de lokale gemeenschap waartoe men behoort. Daartegenover staat dat elke kritiek op Israël meestal wordt beschouwd als een teken van vijandschap voor de Joden.
* * *
Om als antwoord te dienen op de nieuwe situatie waarin de Joden leven wordt het begrip antisemitisme eveneens grondig gewijzigd. Deze gang van zaken verloopt niet altijd even helder en bewust. Integendeel, het ware dichter bij de waarheid om te stellen dat deze wijziging het gevolg is van de sociale evolutie van het jodendom en hoe dan ook de afspiegeling ervan. We hebben het laten zien, het proces Eichmann dat hierin sommige joodse tendensen bijtreedt, spoort er ons toe aan om over het antisemitisme een minimalistisch standpunt in te nemen. Er werden ons inderdaad notabelen, prelaten [11], belangrijke publieke personen voorgeschoteld die zich min of meer krachtig en ook min of meer discreet hadden verzet tegen de jodenvervolging. Welnu, dezelfde belangrijke personen en de instellingen die ze vertegenwoordigden hadden tot dan toe de discriminerende maatregelen tegen de Joden bekrachtigd, zo ze al niet het initiatief toe hadden genomen en waneer ze er al niet moreel voor verantwoordelijk waren geweest. Het voorbeeld van de katholieke kerk in Frankrijk is typisch op dit vlak. Zelfs in het beste geval — of in het minst slechte — , heeft ze haar vaderlijke zegen gegeven aan een regime dat vreemdelingenhaat en racisme verkondigde en in de praktijk bracht. Ze vond het niet nodig om te protesteren. Er zijn pas stemmen opgegaan — en dan nog waren ze relatief weinig talrijk — toen de uitroeiing op een spectaculaire manier duidelijk werd. Dit was zo gedeeltelijk in België, waar de verantwoordelijken van de Kerk zich weinig hebben verzet tegen de anti-joodse uitzonderingsmaatregelen genomen door de Duitsers (economische verstikking, uitdrijving uit de scholen, enz.). Kan het feit dat er duizenden joodse kinderen werden gered als verontschuldiging worden aangevoerd voor de eerdere stilte? En dan nog moeten we zien of deze reddingsoperatie op rekening kan gebracht worden van de religieuze autoriteiten of het initiatief was van mannen en vrouwen wiens gevoel voor naastenliefde hen meestal dreef tot heldenmoed. Geen enkel bewijs heeft ook de eerste veronderstelling gestaafd en waar de tweede verplicht tot respect voor de priesters en nonnen die zich opofferden om de vervolgden te redden, weegt er op de Kerk als instelling het gewicht van een strenge aanklacht: de passiviteit tegenover het meest duivelse opzet uit de geschiedenis.
Dient het gezegd, de katholieke kerk staat hierbij niet alleen. Integendeel. Haar passiviteit werd zelfs gedeeld en zelfs overtroffen, sterk overtroffen, door de meeste politiek, geestelijke, sociale en culturele instellingen, voor wie de richtlijn tot stilte en het niet optreden de gulden regel was. Wanneer er concrete initiatieven genomen werden gebeurde dit bijna altijd ten persoonlijke titel en hadden tot doel menselijke wezens te redden van het gevaar voor de dood die hen bedreigde.
Welnu, en deze opmerking is van het allerhoogste belang voor ons betoog, we kunnen een dergelijke hulp zien als een bewijs van moed of als een daad van menselijke medeleven, maar toch is het geen onweerlegbaar bewijs van verzet tegen het antisemitisme. Immers het antisemitisme is een vijandelijke houding tegenover de Joden. Maar geenszins betekent het antisemitisme dat men miljoenen Joden wil uitgeroeid zien. Zoiets willen is een pathologische en monsterlijke uitwas van het antisemitisme. Doch dit is niet het antisemitisme. Anders gesteld, er zijn heel zeker, en die zijn er nog, duizenden antisemieten geweest die de Joden minachtten, vreesden of haatten, die wensten dat ‘hun invloed’ werd bestreden, maar die met afgrijzen terugschrokken bij de gedachte tot welk lot deze wezens in de dodenkampen waren voorbestemd. Het is eveneens mogelijk dat er antisemieten waren die de Joden ter hulp gesneld zijn, en hen van de deportatie hebben gered. Maar wanneer men hierin een bewijs ziet dat er strijd is geleverd tegen het antisemitisme en dat het racisme werd afgewezen, door wat in feite niets anders was dan het verwerpen van de extreme gevolgen van het antisemitisme, gevolgen die verbijsterend waren en neigden naar de waanzin dan schept men verwarring en dubbelzinnigheid. Om terug te komen op het voorbeeld van de Kerk, al die prelaten die hun zegen hebben gegeven aan een fascistisch regime dat discriminerende maatregelen had ingevoerd tegen de Joden, zijn op zijn minst verdacht van toegevingen aan het antisemitisme. En het feit dat sommigen onder hen hebben geprotesteerd tegen de slotfase van de vervolging van het Joodse volk en Joden beschermd hebben, verandert hieraan niks en pleit hen nog niet vrij van elke verdenking.
Waar het tribunaal van Jeruzalem het tegendeel suggereert opteert het voor een minimalistisch concept van het antisemitisme dat in feite het merendeel van de antisemieten vrijpleit van de aanklacht waarvan werd verwacht dat die tegen hen ging worden ingediend. Zijn derhalve antisemieten, enkel zij die hebben deelgenomen aan of de plannen hebben goedgekeurd tot het totale uitroeien van het joodse volk. Zij die, hierbij, werden bewogen door een reactie van eenvoudig menselijk mededogen worden verondersteld hun antiracisme te hebben bewezen.
Moeten we dit absurde concept zien als het gevolg van een eenvoudige vergissing? Men kan dat moeilijk geloven van de zijde van vooraanstaande juristen en vermaarde specialisten in de geschiedenis, in het bijzonder in de geschiedenis van het antisemitisme. Men kan dus te moeilijker tot deze minimalistische interpretatie van het antisemitisme komen, omdat daarentegen, deze zeer losse en grootmoedige notie van het antiracisme beantwoordt aan een essentiële zorg van de westerse joodse gemeenschap, waarnaar we eerder hebben verwezen, om zich geïntegreerd te zien in en aanvaard door de samenleving rondom haar. In dit opzicht is de toespraak die de Voorzitter van het Centraal Israëlisch Consertorium, september laatstleden op de Belgische Radio heeft gehouden bijzonder onthullend. Hij stelde er dat ‘bijna de totaliteit van de Belgen actief heeft deelgenomen aan de heldhaftige redding van de Joden in België’. In de brief die dezelfde personaliteit officieel heeft gericht aan de Voorzitter van het Tribunaal van Jeruzalem, zijn de laatste reserves verdwenen: het is het volledige Belgische volk dat erin geprezen wordt voor zijn ‘actieve solidariteit’ dat het geboden had aan de Joden tijdens de bezetting [12].
* * *
Hoe kan een dergelijke denkwijze verklaard worden? Het zou wel erg makkelijk zijn om hierin enkel een uiting van onderdanigheid te zien, een gemakkelijk middel , maar toch heel veelvuldig voorkomend, om de mensen rondom zich het hof te maken en voor de gevestigde autoriteit zijn respect te tonen, wat ook heel erg lijkt op een goede investering. De zaken zijn in feite minder solide en minder eenvoudig.
We moeten er eveneens op wijzen dat waar de economische en sociale integratie van de meerderheid van de Joden binnen de westerse wereld afhankelijk is van materiële voorwaarden die vandaag in grote mate — maar misschien enkel voorlopig — vervuld zijn, de psychologische integratie moeilijker en langzamer verloopt. Die is moeilijker omdat het op een wantrouwen stuit dat niet ontwapend heeft, op het obstakel van wat in het verleden is gebeurd, op een mentale en morele kloof waarvoor vijftien jaar duidelijk niet volstaan om die te overbruggen. Welnu, de westerse Jood, bewust of niet, verlangt deze kloof overbrugd te zien, zodat hij kan geloven dat hij is aanvaard door een samenleving waarvan hij vanaf heden deel wil uitmaken. De integratie van een minderheid binnen een meerderheid hangt niet af van de wil van de talrijkste groep om de meerderheid hartelijk in haar schoot op te nemen. Het is eerder het resultaat van de wil van deze laatste om in de massa te verdwijnen. Dat de integratie van de Joden bestaat uit het streven van de Joden om opgenomen te worden betekent niet meteen dat de Joden hoe dan ook welkom zijn. Wat langs de ene kant wordt gewenst en waartoe weloverwogen besloten is wordt langs de andere zijde aanvaard, of toch min of meer toegestaan.
Maar de Joden kunnen helemaal niet hopen op deze integratie zolang ze aan hun buren, die nu hun bondgenoten zijn geworden, vijandige gevoelens toeschrijven. De hoop op integratie staat niet los van een zekere vorm van optimisme. Om te geloven dat het mogelijk is, moet men geloven in de goede wil van diegenen waarvan men de opvang verwacht. Er moet geloofd worden in zijn verdraagzaamheid en zijn broederlijke gevoelens. Dit optimistisch standpunt botst op de realiteit van de geschiedenis, en is op dit punt zo hinderlijk dat het elke minnelijke schikking in de weg staat. De rationalisering, het valse bewustzijn en de remming, bieden een uitweg die een dienstvaardige of weinig gestrenge geschiedenisschrijver ten volle benut. Mits er sociale moed bestaat, mag men ervan verzekerd zijn dat er zal aan voldaan worden, of dat er een min of meer evenwaardige vervanging zal gevonden worden. Hier is de sociale nood de integratie, met haar gevolgen: de noodzaak dat men zich identificeert en conformist wordt. Het inlossen van zulk een nood botst op, hoeft het gezegd, heel wat hinderpalen die nu eens verband houden met de sociale realiteit dan, of tegelijkertijd, met de geestesgesteldheid. Zo ligt het binnen de ‘joodse gevoeligheid’ om al vlug enkele verdoken, en van tijd tot tijd twijfelachtige restanten van het antisemitisme te zien opduiken. De behoefte om zich te identificeren heeft dit niet verdrongen.
Is dit verlangen tot integratie dan zo sterk dat er zulk een verwarring van het begrip antisemitisme moet aan te pas komen, zulk een wijziging in het uitzicht van de geschiedenis?
Wat nu het proces Eichmann zelf betreft. We kunnen enkel betreuren dat het vanuit historisch standpunt, door zijn visie op de geschiedenis, te kort heeft geschoten aan de eisen van de waarheid. Het heeft heel weinig bijgedragen om het joodse martelaarschap onder de nazi’s beter te begrijpen evenmin als het antisemitisme in het algemeen. Het wilde nochtans aanspraak maken op het feit dat het antisemitisme grondig ging geanalyseerd worden. Er is gevraagd geweest dat het proces meer dan een juridisch gebeuren zou zijn. Men heeft gewild dat het domein van de rechtspraak werd verlaten en dat werd overgegaan naar de metafysica en de psychiatrie. Maar niemand heeft eraan gedacht om de historische inbreng te confronteren met de regels van de sociologie, de economische en politieke wetenschappen. Jammer genoeg lijkt het alsof de vervolging van de Joden door de Duitsers deel uitmaakte van een absurde kafkaiaanse en waanzinnige wereld,, wat er ons van bespaart om een causale analyse te maken vetrekkende van de laag bij de grondse werkelijkheid, verschrikkelijk banaal, doch concreet en objectief. Maar deze vervolging is ook een van de belangrijkste en meest onthullende politieke en sociale gebeurtenissen geweest uit de hedendaagse geschiedenis. Welnu, te Jeruzalem werd de klasseninhoud van het antisemitisme, behalve enkele toevallige opmerkingen, volledig miskend. Wat tot in het banale door de ernstige en eerlijke historicus als vanzelfsprekend wordt aanzien heeft zelfs niets eens de geesten van de rechters van Eichmann ook maar oppervlakkig beroerd. Te zeggen dat het de Europese burgerij is die de verantwoordelijkheid draagt voor het hedendaagse antisemitisme. Vanuit didactisch en politiek standpunt gezien had het proces te Jeruzalem een immense waarde kunnen krijgen, het werd een immense ontgoocheling...
* * *
Goedschiks of kwaadschiks zal de toestand van de Joden zich wijzigen en de joden ‘die er genoeg van hebben om hun ellende op een hoogmoedige manier te dragen’, richten zich tot de mensen en soms doen ze een beroep op de feiten. Ze willen de gelijken zijn van de menigte die hen omringt en in deze periode van het verslappen van de waarden die het Westen nu kent heeft het zich aanpassen aan de algemeen geldende normen en kenmerken gevolgen die je moeilijk niet kan betreuren.
Niet dat deze integratie op zich moet betreurd worden. Integendeel: het is de tegenpool van het getto en moet met volharding verder worden gezet ondanks de obstakels. Maar het is spijtig dat deze integratie niet gebeurt op een scherpzinnige manier en in de richting gaat van het universalisme en het internationalisme en dat ze de tekenen vertoont van een nieuwe verkalking en de vorm aanneemt van verburgerlijking. De waarden waarvan men dacht dat ze onafscheidbaar aan het judaïsme verbonden waren, zozeer had de geschiedenis hun merkteken op het gelaat van dit volk gedrukt, waarden die men bijna geneigd was om als ‘joods’ te omschrijven, deze waarden zijn in gevaar. Het joodse internationalisme wordt bedreigd door een patriottisme met een dubbel gezicht, door een veelvoudig fetisjisme: dit van Israël en dat van de natie waarvan men verwacht dat die de Joden zal opnemen. Dit dubbel gevoel, deze loyaliteit is te recent om niet aan de inherente onvolkomenheid de fouten toe te voegen eigen aan een overdreven ijver en het vuur van de nieuwkomers.
Het joodse pacifisme ( waarin, het dient toegegeven, de nauwelijks verholen bekentenis verscholen zat van een eeuwig durende zwakte), gekleurd met een diepgaand humanisme, biedt moeilijk weerstand aan het opborrelen van agressieve en oorlogszuchtige kriebelingen die in Israël hun uitverkoren terrein vinden (om objectieve redenen die bovendien gedeeltelijk opgaan).
Het racistische geweld zelf beloert voor het ogenblik de Joden. De muzelmannen van Constantine hebben het aan den lijve ondervonden. We dachten dat de Joden immuun waren voor zulke slechte en laaghartige daden. Maar men heeft ongelijk als men denkt dat het slachtoffer van het racisme noodzakelijk de vijand is van dit racisme. We hebben het gezegd, er is geen grondig verschil tussen de blanke jood en de blanke niet-jood als het gaat om de gekleurde of een gekoloniseerde mens. Het is de objectieve toestand van de kolonisator en van de blanke mens die de onverdraagzaamheid en het geweld verklaart. En de herinnering aan de geleden onrechtvaardigheid maakt dat de Jood hiertegenover stuurloos staat. Natuurlijk zal hij, nog minder dan iemand anders, erkennen dat hij een racist is. Tegenover deze beschuldiging zal hij de meest oprechte verontwaardiging stellen, een beschuldiging die hij als monsterachtig aanziet. Als we hem mogen geloven is hij een verplichte en overtuigde antiracist. Maar het enige echte bewijs dat hij hiervoor kan aanvoeren is zijn verzet tegen het antisemitisch racisme. Het racisme dat hij in de praktijk brengt is niets anders dan een vorm van collectief narcisme waarmee hij de gapende wonde in stilte koestert die hij in zijn zijde draagt en die nog altijd bloedt.
Zo heeft in haar uitgave van oktober 1961, het grote joodse Franse magazine, L’Arche, tengevolge van een uitzending op de televisie, de vraag gesteld of een Fransman al dan niet racistisch is. Toen het anti-Algerijns racisme als een storm over Parijs trok, toen de racistische wandaden het fascistische geweld van de binnenpleinen van de commissariaten naar de straten van de hoofdstad brachten zonder enig verzet van de bevolking, toen hebben de lezers van dit magazine, die representatief zijn voor de joodse opinie, (naar ik denk) geantwoord op een vraag die door de actualiteit griezelig ironisch was geworden. Met een zeer vage verwijzing naar het antisemitisme: de Fransen zijn racist in de mate dat ze de Joden haten en aangezien deze haat, in Frankrijk, op de terugweg is, of zich toch niet laat gelden, besloot men dat ook het racisme op de terugweg was. Doch te Parijs, op hetzelfde ogenblik, zwom de Seine vol verminkte lijken. Ziedaar tot welke dwalingen het narcistische antiracisme kan leiden.
* * *
Men zou zich vergissen wanneer er in dit betoog een aanklacht gezien wordt tegen de joodse minderheid. Men herstelt moeilijk van de schok na een van de meest verschrikkelijke van alle vervolgingen. En wanneer men er zich van herstelt, dan gebeurt dit op een verkeerde manier. De Joden zijn niet slechter noch beter dan de andere volkeren. Zo deze analyse van de levensomstandigheden waarin ze heden verkeren, voor sommigen het aspect kan krijgen van een aanklacht, dan is die niet gericht tegen een volk wiens goede gezondheid voor het ogenblik enkel schijn is. Maar de auteur aarzelt oneindig minder om de leiders in vraag te stellen die het aan moed ontbreekt en wiens gebrek aan scherpzinnigheid ons doet versteld staan. Ongetwijfeld, de Joodse notabelen beschikken niet over het monopolie van de verblinding. Doch, in hun geval, zijn de weigering om klaar te zien en de vele illusies des te erger,daar een recent verleden hen voor altijd waakzaam had moeten houden voor de valstrik van het niet willen zien en weten.
Marcel Liebman
_______________
[0] Adolf Eichmann (1906-1962) was een nazi en SS Obersturmbahnführer. Omwille van zijn organisatorisch talent en ideologische trouw (toch was hij een voorstander van Theodor Herzels Joodse Staat) werd hij door Reinhard Heidrich belast met de massadeportatie van de Joden naar de getto’s en de uitroeiingskampen in Oost-Europa tijdens WO II. Na de oorlog vluchtte hij naar Argentinië en leefde er tot 1960 onder een valse naam. Hij werd door de Israëlische geheime dienst ontdekt en naar Israël ontvoerd. Op een tribunaal werd hij in 1962 te Jeruzalem ter dood veroordeeld en opgeknoopt. Naar aanleiding van dit proces schreef de Amerikaanse filosofe Hannah Arendt haar beroemde werk Eichmann in Jeruzalem met als ondertitel Een rapport over de banaliteit van het kwaad (1964).
[1] In Frankrijk blijft de ‘grote joodse pers’ praktisch beperkt tot L’Arche, het technisch perfecte orgaan van een conformisme dat tweemaal patriottisch is (Frans en Israëlisch) en eveneens onvoorwaardelijk trouw aan Teruggevonden Land, en waarvan het zionisme een meer agressieve stijl vertoont.
[2] Jewish Chronicle, Londen, 12 mei 1961.
[3] Le Temps Moderne, februari 1962, p. 1153.
[4] Le Monde, 13 mei 1961.
[5] Officieel verslag van het proces Eichmann. Zitting van 9 mei 1961.
[6] Le Monde, 10 mei 1961.
[7] Idem, 12 mei 1962.
[8] Gli Ebrei in Italia durante il Fascismo, Turijn, 1961, p. 103 e.v.
[9] Le Monde, 1 juni 1961.
[10] Commentary, december 1961, p. 512.
[11] Op het proces gaf de aanklager een verslag van het protest van sommige Franse kardinalen tegen de deportatie van de Joden.
[12] Bulletin de la Centrale des Oeuvres sociales de Belgique, juli 1961.