De algemene crisis van het kapitalisme


Het wezen van de algemene crisis van het kapitalisme. Met de toename van de tegenstellingen in het imperialisme stapelden de voorwaarden voor de algemene crisis van het kapitalisme zich op. De uiterste verscherping van de tegenstellingen in het kamp van het imperialisme, de botsingen tussen de imperialistische machten, die uitlopen op wereldoorlogen, de vereniging van de klassenstrijd van het proletariaat in de imperialistische moederlanden met de nationale bevrijdingsstrijd in de koloniën, dit alles leidt er toe dat het kapitalistische wereldstelsel aanmerkelijk wordt verzwakt, de keten van het imperialisme wordt doorbroken en afzonderlijke landen maken zich langs revolutionaire weg los van het kapitalistische systeem. De grondslagen van de leer van de algemene crisis van het kapitalisme heeft Lenin uitgewerkt.

De algemene crisis van het kapitalisme is een omvattende crisis van het totale kapitalistische wereldstelsel, die gekenmerkt wordt door oorlogen en revoluties, door de strijd tussen het stervende kapitalisme en het opkomende socialisme. De algemene crisis van het kapitalisme omvat alle aspecten van het kapitalisme, zowel de economie als de politiek. De grondslag ervan wordt gevormd door enerzijds het toenemende verval van het kapitalistische stelsel van de wereldeconomie en anderzijds de groeiende economische macht van de landen die zich losgemaakt hebben van het kapitalisme.

De fundamentele kenmerken van de algemene crisis van het kapitalisme zijn: de splitsing van de wereld in twee stelsels, het kapitalistische en het socialistische, en de strijd ertussen, de crisis van het koloniale stelsel van het imperialisme, de verscherping van het marktprobleem en, in verband daarmee, de chronische onderbezetting van de productiecapaciteit van de bedrijven en de massale chronische werkloosheid.

De ongelijkmatige ontwikkeling van de kapitalistische landen in het tijdperk van het imperialisme brengt in de loop van de tijd een discrepantie voort tussen de bestaande verdeling van de afzetmarkten, invloedssferen en koloniën én de veranderde krachtsverhouding tussen de belangrijkste kapitalistische staten. Daardoor wordt het evenwicht binnen het kapitalistische wereldstelsel ernstig verstoord, hetgeen leidt tot de splitsing van de kapitalistische wereld in vijandelijke groeperingen en tot oorlog tussen hen. De wereldoorlogen verzwakken de krachten van het imperialisme en maken het gemakkelijker dat het front van het imperialisme doorbroken wordt en dat afzonderlijke landen zich losmaken van het kapitalistische stelsel.

De algemene crisis van het kapitalisme omvat een hele historische periode, die een onderdeel vormt van het tijdperk van het imperialisme. Zoals reeds werd uiteengezet bepaalt de wet van de ongelijkmatigheid van de economische en politieke ontwikkeling van de kapitalistische landen in het tijdperk van het imperialisme dat de socialistische revolutie in de verschillende landen op verschillende tijdstippen tot ontwikkeling komt. Lenin heeft erop gewezen dat de algemene crisis van het kapitalisme geen gelijktijdig gebeuren is, maar een langdurige periode van heftige economische en politieke schokken, een periode van verscherpte klassenstrijd, de periode “van een ineenstorting van het kapitalisme over de hele lijn en van het ontstaan van de socialistische maatschappij.”[79] Dit bepaalt de historische onvermijdelijkheid van een langdurig naast elkaar bestaan van de beide stelsels, het socialistische en het kapitalistische.

De algemene crisis van het kapitalisme begon in de periode van de Eerste Wereldoorlog en ontplooide zich vooral doordat de Sovjet-Unie zich losmaakte van het kapitalistische stelsel. Dit was de eerste etappe van de algemene crisis van het kapitalisme. In de periode van de Tweede Wereldoorlog begon de tweede etappe van de algemene crisis van het kapitalisme, en wel vooral nadat de volksdemocratische landen in Europa en Azië zich hadden losgemaakt van het kapitalistische stelsel.


De Eerste Wereldoorlog en het begin van de algemene crisis van het kapitalisme. De Eerste Wereldoorlog kwam voort uit de verscherping van de tegenstellingen tussen de imperialistische machten op basis van de strijd om de herverdeling van de wereld en van de invloedssferen. Naast de oude imperialistische machten waren er nieuwe rovers op het toneel verschenen, die bij de verdeling van de wereld te laat gekomen waren. Het Duitse imperialisme betrad het toneel. Duitsland was later dan een reeks andere landen de weg van de kapitalistische ontwikkeling opgegaan, en greep in in de verdeling van de markten en invloedssferen, toen de wereld al was verdeeld onder de oude imperialistische machten. Duitsland had echter reeds in het begin van de 20e eeuw Engeland in industriële ontwikkeling ingehaald en de tweede plaats in de wereld en de eerste plaats in Europa ingenomen. Duitsland begon Engeland en Frankrijk te verdringen van de wereldmarkten. De verandering van de economische en militaire krachtsverhoudingen tussen de belangrijkste kapitalistische staten plaatste de herverdeling van de wereld op de dagorde. In de strijd om de herverdeling van de wereld kwam Duitsland, dat een bondgenootschap had met Oostenrijk-Hongarije en Italië, in botsing met Engeland en Frankrijk en het tsaristische Rusland, dat van hen afhankelijk was.

Duitsland streefde ernaar om Engeland en Frankrijk een deel van hun koloniën af te nemen, Engeland uit het Midden-Oosten te verdringen en een einde te maken aan zijn heerschappij op zee; verder wilde het de Oekraïne, Polen en de Baltische gebieden van het tsaristische Rusland afnemen en heel Midden- en Zuid-Europa aan zich onderwerpen. Engeland streefde er op zijn beurt naar de Duitse concurrentie op de wereldmarkt uit te schakelen en de volledige heerschappij te verkrijgen in het Midden-Oosten en op het Afrikaanse continent. Frankrijk had zich ten doel gesteld om Elzas-Lotharingen, dat in 1870 – 1871 door Duitsland veroverd was, terug te winnen en zich meester te maken van het Saargebied. Ook het tsaristische Rusland en de overige oorlogvoerende burgerlijke staten hadden veroveringsplannen.


De strijd van beide imperialistische blokken, het Engels-Franse en het Duitse, om de herverdeling van de wereld raakte de belangen van alle imperialistische landen en leidde daardoor tot een wereldoorlog, waaraan later ook Japan, de Verenigde Staten en andere landen deelnamen. De Eerste Wereldoorlog was van beide kanten een imperialistische oorlog.

De oorlog deed de kapitalistische wereld op haar grondvesten wankelen. Wat zijn omvang betreft, stelde hij alle vroegere oorlogen in de geschiedenis van de mensheid in de schaduw. De oorlog was een bron van enorme verrijking van de monopolies. Vooral de kapitalisten van de Verenigde Staten verdienden er aan. De winsten van alle Amerikaanse monopolies bedroegen in 1917 het drie- tot viervoudige van de winsten van 1914.

In de vijf oorlogsjaren (1914 – 1918) vergaarden de Amerikaanse monopolies meer dan 35 miljard dollar aan winsten (vóór aftrek van de belastingen). De grootste monopolies verhoogden hun winsten tien tot twintig maal en nog meer.

De bevolking van de landen die actief aan de oorlog deelnamen bedroeg ongeveer 800 miljoen mensen. Rond de 70 miljoen waren onder de wapens. De oorlog verslond net zoveel mensenlevens als alle Europese oorlogen in duizend jaar hadden weggerukt. Het aantal doden bedroeg 10 miljoen, het aantal gewonden en invaliden meer dan 20 miljoen. Miljoenen mensen kwamen om door honger en epidemieën. De oorlog bracht ontzaglijke verliezen toe aan de economie van de oorlogvoerende landen. De directe oorlogskosten van de oorlogvoerende landen bedroegen voor de gehele duur van de oorlog (1914 – 1918) 208 miljard dollar (volgens de prijzen van toen).
Tijdens de oorlog nam de betekenis van de monopolies toe en werd de ondergeschiktheid van het staatsapparaat aan de monopolies versterkt. Het staatsapparaat werd door de grote monopolies gebruikt om zich te verzekeren van maximale winsten. Het oorlogs-‘bestuur’ van de economie diende de verrijking van de grote monopolies. Daarvoor werd in een reeks van landen de werkdag verlengd, een stakingsverbod uitgevaardigd en een kazerneregime en dwangarbeid ingevoerd in de bedrijven. De belangrijkste bron van de overmatig stijgende winsten waren de staatsopdrachten voor de bewapening ten laste van de staatshuishouding. De oorlogskosten verslonden een enorm deel van het nationale inkomen en werden vooral gedekt door belastingverhogingen die door de werkende bevolking moesten worden opgebracht. Het grootste gedeelte van de staatsgelden die voor de bewapening waren bestemd, vloeide in de zakken van de monopolisten in de vorm van betalingen voor bewapeningsopdrachten, van leningen die niet behoefden te worden terugbetaald en van subsidies. De prijzen voor de bewapeningsopdrachten, verzekerden de monopolies van reusachtige winsten. Lenin noemde de wapenleveranties gelegitimeerde diefstal van staatsgelden. De monopolies verrijkten zich door de verlaging van het reële loon met behulp van de inflatie en door de directe uitplundering van de bezette gebieden. Tijdens de oorlog werden in de Europese landen de levensmiddelen en andere goederen voor het dagelijkse gebruik gerantsoeneerd. Dit betekende de beperking van de consumptie van de werkende bevolking tot een hongerrantsoen.


De oorlog dreef de ellende en het lijden van de massa’s ten top, verscherpte de klassentegenstellingen en leidde tot een opleving van de revolutionaire strijd van de arbeidersklasse en de werkende boeren in de kapitalistische landen. Tegelijkertijd breidde de oorlog, die was uitgegroeid van een Europese tot een wereldoorlog, zich uit tot het achterland van het imperialisme, dat wil zeggen tot de koloniën en de afhankelijke landen, waardoor het gemakkelijker werd om de revolutionaire beweging in Europa te verenigen met de nationale bevrijdingsbeweging van de volkeren van het Oosten. De oorlog verzwakte het wereldkapitalisme. “De Europese oorlog”, schreef Lenin, “betekent een geweldige historische crisis, het begin van een nieuw tijdperk. Zoals elke crisis heeft de oorlog de diep verborgen tegenstellingen verscherpt en aan het daglicht gebracht.”[80] De oorlog bewerkstelligde een machtige opleving van de anti-imperialistische, van de revolutionaire beweging.


De overwinning van de Grote Socialistische Oktoberrevolutie en de splitsing van de wereld in twee stelsels: het kapitalistische en het socialistische stelsel. De proletarische revolutie doorbrak het front van het imperialisme allereerst in Rusland, dat de zwakste schakel bleek te zijn in de keten van het imperialisme. Rusland was het knooppunt van alle tegenstellingen van het imperialisme. In Rusland verenigde zich de almacht van het kapitaal met het despotisme van het tsaristische regime, met de overblijfselen van de lijfeigenschap en met de koloniale onderdrukking van de niet-Russische volken. Lenin kenmerkte het tsarisme als ‘militair-feodaal imperialisme’.

Het tsaristische Rusland was een reserve van het Westerse imperialisme, ten eerste als investeringsgebied voor buitenlands kapitaal, dat de belangrijkste industrietakken, de brandstoffen en de metaalindustrie, in handen hield, en ten tweede als steun van het westelijke imperialisme in het oosten, die het financierskapitaal van het Westen verbond met de koloniën van het Oosten. De belangen van het tsarisme en van het westerse imperialisme waren tot één kluwen van gemeenschappelijke belangen van het imperialisme verstrengeld.

De hoge concentratie van de Russische industrie en de aanwezigheid van een revolutionaire partij als de Communistische Partij maakten de arbeidersklasse van Rusland tot een machtige kracht in het politieke leven van het land. Het Russische proletariaat bezat een serieus te nemen bondgenoot als de arme boerenstand, die de overweldigende meerderheid van de boerenbevolking uitmaakte. Onder deze voorwaarden moest de burgerlijk-democratische revolutie in Rusland onvermijdelijk overgaan in de socialistische revolutie, een internationaal karakter aannemen en de fundamenten van het wereldimperialisme doen wankelen.

De internationale betekenis van de Grote Socialistische Oktoberrevolutie bestaat daaruit, ten eerste dat zij het front van het imperialisme doorbroken heeft, de imperialistische bourgeoisie in één van de grootste kapitalistische landen heeft omvergeworpen en voor het eerst in de geschiedenis het proletariaat aan de macht heeft gebracht; ten tweede dat zij het imperialisme niet alleen in de imperialistische moederlanden had doen wankelen, maar ook het achterland van het imperialisme een slag had toegebracht en zijn heerschappij in de koloniën en de afhankelijke landen heeft ondermijnd; en ten derde, dat ze het bestaan van het hele wereldimperialisme in gevaar gebracht heeft, doordat ze de macht van het imperialisme in de imperialistische moederlanden heeft verzwakt en haar heerschappij in de koloniën aan het wankelen heeft gebracht.

De Grote Socialistische Oktoberrevolutie betekende een fundamentele ommekeer in de geschiedenis van de mensheid; ze leidde een nieuw tijdperk in, het tijdperk van de proletarische revoluties in de landen van het imperialisme en de nationale bevrijdingsbeweging in de koloniën. De Oktoberrevolutie heeft een zesde deel van de werkende bevolking van de wereld ontrukt aan de heerschappij van het kapitaal. Dit betekende de splitsing van de wereld in twee stelsels: het kapitalistische en het socialistische stelsel. De splitsing van de wereld in twee stelsels is de meest krasse uitdrukking van de algemene crisis van het kapitalisme. Ten gevolge van de splitsing van de wereld in twee stelsels ontstond een principieel nieuwe tegenstelling van wereldhistorische betekenis: de tegenstelling tussen het stervende kapitalisme en het opkomende socialisme. De strijd van de beide stelsels, het kapitalisme en het socialisme, heeft in het huidige tijdperk beslissende betekenis gekregen.

Stalin zei, toen hij de algemene crisis van het kapitalisme karakteriseerde: “Dat betekent in de eerste plaats dat de imperialistische oorlog en zijn gevolgen de verrotting van het kapitalisme hebben versneld en zijn evenwicht verstoord, dat wij thans in een tijdperk van oorlogen en revoluties leven, dat het kapitalisme al niet meer het enige en het allesomvattende stelsel van de wereldeconomie is, dat naast het kapitalistische economische stelsel het socialistische stelsel bestaat, dat groeit en bloeit, dat tegenover het kapitalistische stelsel staat en dat door het naakte feit van zijn bestaan de verrotting van het kapitalisme demonstreert en zijn fundamenten doet wankelen.”[81]

De eerste jaren na de oorlog van 1914 – 1918 waren een periode van uiterste ontreddering van de economie in de kapitalistische landen, een periode van verbitterde strijd tussen het proletariaat en de bourgeoisie. Ten gevolge van het wankelen van het wereldkapitalisme en onder de rechtstreekse invloed van de Grote Socialistische Oktoberrevolutie kwam een reeks van revoluties en revolutionaire acties tot ontplooiing, zowel op het Europese continent alsook in de koloniale en halfkoloniale landen. Deze machtige revolutionaire beweging, de sympathie en de steun die Sovjet-Rusland kreeg van de werkende massa’s uit de hele wereld, deden alle pogingen van het wereldimperialisme om de eerste socialistische republiek in de wereld uit te schakelen, mislukken. In de jaren 1920 – 21 kwamen de belangrijkste kapitalistische landen in de greep van een diepe economische crisis.

Nadat de kapitalistische wereld de economische chaos van na de oorlog te boven was gekomen, brak voor hen in 1924 een periode aan van betrekkelijke stabilisatie. De revolutionaire opleving maakte in verscheidene Europese landen plaats voor een tijdelijke teruggang van de revolutie. Dit betekende een voorbijgaande, gedeeltelijke stabilisering van het kapitalisme, die werd bereikt door versterkte uitbuiting van de werkende mensen. Onder het uithangbord van kapitalistische ‘rationalisatie’ werd de arbeid tot het uiterste geïntensiveerd. De kapitalistische stabilisatie bracht onvermijdelijk een verscherping van de tegenstellingen teweeg tussen de arbeiders en de kapitalisten, tussen het imperialisme en de koloniale volkeren alsmede tussen de imperialisten van de verschillende landen. De economische wereldcrisis, die in het jaar 1929 begon, maakte een einde aan de kapitalistische stabilisatie.

Tegelijkertijd ontwikkelde de volkseconomie van de Sovjet-Unie zich onafgebroken in stijgende lijn, zonder crises en catastrofen. De Sovjet-Unie was destijds het enige land waar geen crises en geen van de andere tegenstellingen van het kapitalisme voorkwamen. De industrie van de Sovjet-Unie ontwikkelde zich onafgebroken in een tot dan toe ongekend tempo. In 1938 was de industrieproductie van de Sovjet-Unie 908,8 procent vergeleken met het jaar 1913, in de Verenigde Staten was dit daarentegen slechts 120 procent, in Engeland 113,3 procent en in Frankrijk 93,2 procent. Het verschil in de economische ontwikkeling tussen de Sovjet-Unie en de kapitalistische landen laat duidelijk de doorslaggevende voordelen zien van het socialistische economische stelsel, en toont aan dat het kapitalistische stelsel tot de ondergang gedoemd is.

De ervaringen die men in de Sovjet-Unie heeft opgedaan, tonen dat de werkende mensen met succes zonder en tegen de bourgeoisie het land kunnen regeren en de economie kunnen opbouwen en leiden. Ieder jaar van vreedzame concurrentie van het socialisme met het kapitalisme ondermijnt en verzwakt het kapitalisme en consolideert het socialisme.

Het ontstaan van de eerste socialistische staat in de wereld bracht een nieuwe periode in de ontwikkeling van de revolutionaire strijd van de werkende mensen. De Sovjet-Unie vormt een machtige stuwende kracht waar omheen het eenheidsfront van de revolutionaire en nationale bevrijdingsstrijd zich aaneen sluit. Het internationale imperialisme streeft ernaar om de socialistische staat te vernietigen of op z’n minst te verzwakken. Het kamp van het imperialisme probeert zijn interne moeilijkheden en tegenstellingen te overwinnen door een oorlog te ontketenen tegen de Sovjet-Unie. De Sovjet-Unie steunt in haar strijd tegen de intriges van het imperialisme op zijn eigen economische en militaire kracht en op de solidariteit van het internationale proletariaat.

De ervaringen van de geschiedenis bewijzen dat het socialistische economische stelsel op basis van een vreedzame concurrentie in de strijd van de beide stelsels, zeker kan zijn van een overwinning op het kapitalisme. De Sovjetstaat gaat in zijn buitenlandse politiek uit van de mogelijkheid van de vreedzame co-existentie van de beide stelsels, het kapitalisme en het socialisme, en voert consequent de politiek van vrede tussen de volkeren.


De crisis van het koloniale stelsel van het kapitalisme. Een onderdeel van de algemene crisis van het kapitalisme is de crisis van het koloniale stelsel van het imperialisme. Deze crisis, die ontstaan is in de periode van de Eerste Wereldoorlog, breidt zich steeds meer uit en verdiept zich meer en meer. De crisis van het koloniale stelsel van het imperialisme bestaat uit de heftige verscherping van de tegenstellingen tussen de imperialistische machten enerzijds en de koloniën en de afhankelijke landen anderzijds en uit de ontwikkeling van de nationale bevrijdingsstrijd van de onderdrukte volkeren van deze landen, met aan het hoofd het industriële proletariaat.

In de periode van de algemene crisis van het kapitalisme stijgt de betekenis van de koloniën als bron van maximale winsten voor de monopolies. De verscherping van de strijd tussen de imperialisten om afzetmarkten en invloedssferen én het verscherpen van de interne moeilijkheden en tegenstellingen in de kapitalistische landen leiden er toe, dat de druk van de imperialisten op de koloniën en de uitbuiting van de volken uit de koloniale en de afhankelijke landen toenemen.

De Eerste Wereldoorlog, in het verloop waarvan de export van industriewaren uit de imperialistische moederlanden sterk afnam, gaf de industriële ontwikkeling van de koloniën een stevige stimulans. In de periode tussen de twee wereldoorlogen ging de ontwikkeling van het kapitalisme in de koloniën verder ten gevolge van de toegenomen kapitaalexport naar de ontwikkelingslanden. In samenhang daarmee groeide het proletariaat in de koloniale landen.

Het totale aantal industriebedrijven in India steeg van 2.874 in 1914 tot 10.466 in 1939. Daardoor werd ook het aantal fabrieksarbeiders groter. Het aantal arbeiders in de verwerkende industrie van India bedroeg in 1914 951.000 en in 1939 1.751.100. Het totale aantal arbeiders in India, inclusief mijnwerkers, spoorwegarbeiders, scheepvaartpersoneel en plantagearbeiders bedroeg in 1939 rond de 5 miljoen. In China (zonder Mantsjoerije) steeg het aantal industriebedrijven (met 30 en meer arbeiders) van 200 in 1910 tot 2.500 in 1937; het aantal arbeiders dat in die bedrijven werkzaam was, steeg van 150.000 in 1910 tot 2.750.000 in 1937. Samen met het industrieel hoger ontwikkelde Mantsjoerije bedroeg het aantal arbeiders in de industrie en in het verkeerswezen in China (zonder kleinbedrijven) kort voor de Tweede Wereldoorlog ongeveer 4 miljoen. Ook in Indonesië, Maleisië, de Afrikaanse en andere koloniën groeide het industriële proletariaat aanzienlijk.
In de periode van de algemene crisis van het kapitalisme wordt de uitbuiting van de arbeidersklasse in de koloniën sterker. Volgens conclusies van een commissie die de positie van de Indiase arbeiders in de periode van 1929 – 1931 onderzocht, verdient de familie van een eenvoudige arbeider net zoveel, dat het bedrag dat elk gezinslid kreeg ongeveer overeenkomt met de helft van de kosten van levensonderhoud voor één arrestant in de gevangenis van Bombay. De grote massa van de arbeiders staat in de schuld bij woekeraars en wordt van hen afhankelijk. In de koloniën werd de dwangarbeid verder verbreid, vooral in de mijnbouw en in de landbouw (op de plantages).


De groei van de arbeidersklasse in de koloniale landen en de verscherping van de nationale bevrijdingsstrijd van de volkeren van die landen ondermijnen de posities van het imperialisme en kenmerken een nieuw ontwikkelingsstadium van de nationale bevrijdingsbeweging in de koloniën. Lenin zette uiteen dat er na de overwinning van de Grote Socialistische Oktoberrevolutie, die het front van het wereldimperialisme doorbrak, een nieuw tijdperk van koloniale revoluties was aangebroken. Terwijl de nationale bevrijdingsstrijd vroeger eindigde met de vestiging van de macht van de bourgeoisie, waardoor de weg werd bereid voor een meer vrije ontwikkeling van het kapitalisme, leiden nu in het tijdperk van de algemene crisis van het kapitalisme de nationale en koloniale revoluties, die onder leiding van het proletariaat worden doorgevoerd, tot de vestiging van de volksmacht, die garandeert dat het land zich tot het socialisme ontwikkelt zonder het kapitalistische stadium te doorlopen. Zoals reeds werd uiteen gezet, remt het imperialisme ondanks een bepaalde ontwikkeling in de industrie de economische ontwikkeling in de koloniën. In deze landen wordt de zware industrie nog steeds niet ontwikkeld; zij blijven wingewesten voor agrarische producten en grondstoffen van de imperialistische moederlanden. Het imperialisme houdt de feodale overblijfselen in de koloniën in stand en maakt daar gebruik van om de onderdrukte volken sterker uit te buiten. De onvermijdelijke ontwikkeling van de kapitalistische verhoudingen op het platteland verwoest de vormen van de geldloze, op eigen behoeften gerichte economie en verhoogt slechts de graad van uitbuiting en de verarming van de boerenstand. De strijd tegen de overblijfselen van het feodalisme vormt de basis van de burgerlijk-democratische revolutie in de koloniale landen. De burgerlijk-democratische revolutie in de koloniën is niet alleen gericht tegen de feodale onderdrukking, maar tevens tegen het imperialisme. De feodale overblijfselen in de koloniën kunnen niet uit de weg geruimd worden zonder dat de imperialistische onderdrukking langs revolutionaire weg wordt vernietigd. De koloniale revolutie is de vereniging van twee stromingen van de revolutionaire beweging, de beweging tegen de feodale overblijfselen en de beweging tegen het imperialisme. Dientengevolge is de boerenstand als de belangrijkste massa van de koloniale bevolking een machtige kracht van de koloniale revolutie.

Leider van de revolutie in de koloniën wordt de arbeidersklasse, die als consequente strijder tegen het imperialisme in staat is om de massa’s van miljoenen boeren aaneen te sluiten en de revolutie te voltooien. Het bondgenootschap van de arbeidersklasse en de boerenstand onder leiding van de arbeidersklasse is de beslissende voorwaarde voor het succes van de nationale bevrijdingsstrijd van de onderdrukte koloniale volkeren.

Een bepaald deel van de inheemse bourgeoisie vormt de zogenaamde compradorenbourgeoisie, die optreedt als bemiddelaar tussen het buitenlandse kapitaal en de lokale markt en die een directe agentuur is van het buitenlandse imperialisme. De nationale bourgeoisie in de koloniën daarentegen, waarvan de belangen door het buitenlandse kapitaal worden benadeeld, kan in een bepaald stadium van de revolutie steun verlenen aan de strijd tegen het imperialisme. De nationale bourgeoisie in de koloniën is echter zwak en inconsequent in de strijd tegen het imperialisme.

De Grote Socialistische Oktoberrevolutie riep een hele reeks machtige nationale bevrijdingsbewegingen in het leven in China, Indonesië, India en andere landen. Zij heeft een nieuw tijdperk ingeluid, het tijdperk van de koloniale revoluties waarin het proletariaat de leiding heeft.


De verscherping van het marktprobleem, de chronische onderbezetting van de productiecapaciteit van de bedrijven en de chronische massale werkloosheid. Een onveranderlijk kenmerk van de algemene crisis van het kapitalisme is de voortschrijdende verscherping van het marktprobleem, de daaruit voortvloeiende chronische onderbezetting van de productiecapaciteit van de bedrijven en de chronische massale werkloosheid.

De verscherping van het marktprobleem in de periode van de algemene crisis van het kapitalisme wordt vooral bepaald doordat afzonderlijke landen zich losmaken van het imperialistische wereldstelsel. Dat Rusland met zijn reusachtige afzetmarkten en grondstoffenbronnen zich losmaakte van het kapitalistische stelsel, moest wel invloed hebben op de economische positie van de kapitalistische wereld. De uitwerking van de fundamentele economische wet van het moderne kapitalisme veroorzaakt onvermijdelijk een toenemende verarming van de werkende mensen. Hun levensstandaard wordt door de kapitalisten op een uiterst laag peil gehouden waardoor het marktprobleem zich weer verscherpt. De verscherping van het marktprobleem komt ook voort uit de ontwikkeling van een eigen kapitalisme in de koloniën en de afhankelijke landen, dat op de markten succesvol concurreert met de oude kapitalistische landen. Ook de ontplooiing van de nationale bevrijdingsstrijd van de koloniale volkeren bemoeilijkt de positie van de imperialistische staten op de buitenlandse markten.

Terwijl men voorheen een groei van de markt kon vaststellen, kwam er in de periode tussen de twee wereldoorlogen, terwijl de productiemogelijkheden van het kapitalisme toenamen, een relatieve stabiliteit van de markten tot stand. Dat moest alle kapitalistische tegenstellingen wel tot het uiterste verscherpen. “Deze tegenstelling tussen de uitbreiding van de productiemogelijkheden en de relatieve stabiliteit van de markten vormt de basis voor het feit dat het probleem van de markten nu het belangrijkste probleem van het kapitalisme is. Verscherping van het probleem van de afzetmarkten in het algemeen, verscherping van het probleem van de buitenlandse markten in het bijzonder, en met name de verscherping van het probleem van de markten voor kapitaalexport, dat is de huidige toestand van het kapitalisme. Hierdoor is het duidelijk waarom de onderbezetting van de productiecapaciteit van de industriebedrijven een normaal verschijnsel wordt.”[82]

Vroeger bestond er alleen tijdens economische crises een onderbezetting van de productiecapaciteit van de industriebedrijven als massaal verschijnsel. De chronische onderbezetting van de productiecapaciteit van de bedrijven is kenmerkend voor de periode van de algemene crisis van het kapitalisme.

Zo werd de productiecapaciteit van de verwerkende industrie in de Verenigde Staten tijdens de bloeiperiode van 1925 tot 1929 slechts tot 80 % gebruikt. In de jaren 1930 – 1934 daalde de benutting van de productiecapaciteit van de verwerkende industrie tot 60 %. Daarbij moet men echter rekening houden met het feit dat de burgerlijke statistici van de Verenigde Staten bij de berekening van de productiecapaciteit van de verwerkende industrie de reeds lang stilliggende bedrijven niet meerekenden en uitgingen van éénploegendienst in de bedrijven.


De chronische massale werkloosheid staat in nauw verband met de chronische onderbezetting van de productiecapaciteit. Vóór de Eerste Wereldoorlog groeide het industriële reserveleger in de crisisjaren; het daalde echter in de perioden van bloei tot een relatief laag niveau. In de periode van de algemene crisis van het kapitalisme neemt de werkloosheid een geweldige omvang aan en blijft ook in de jaren van opleving en bloei op een hoog niveau. Het industriële reserveleger wordt een blijvend miljoenenleger van werklozen.

Tijdens de grootste opleving van de industrie tussen de twee wereldoorlogen, in 1929, bedroeg het aantal volledig werklozen in de Verenigde Staten ongeveer twee miljoen mensen, in de daarop volgende jaren tot aan de Tweede Wereldoorlog werd dit nooit minder dan acht miljoen. In Engeland kwam het aantal volledig werklozen onder de verzekerden in de periode van 1922 tot 1938 niet beneden de 1,2 miljoen per jaar. Miljoenen arbeiders leefden slechts van los werk of werden getroffen door werktijdverkorting.


De chronische massale werkloosheid verslechtert de positie van de arbeidersklasse buitengewoon. De belangrijkste vorm van werkloosheid wordt de permanente werkloosheid. De chronische massale werkloosheid stelt de kapitalisten in staat om de arbeidsintensiteit tot het uiterste op te voeren, de door buitensporig inspannende arbeid uitgezogen arbeiders op straat te gooien en daarvoor in de plaats nieuwe, sterkere en gezondere arbeiders in dienst te nemen. De arbeidsgeschikte periode van de arbeider daalt hierdoor aanmerkelijk evenals de diensttijd in het bedrijf. De zorgen van de werkende arbeiders voor de volgende dag nemen toe. De kapitalisten buiten de chronische massale werkloosheid uit om de lonen van de werkende arbeiders flink te drukken. De inkomsten van het arbeidersgezin gaan ook omlaag, omdat het aantal werkende leden van het gezin vermindert.

Volgens opgaven van burgerlijke statistici ging de stijging van de werkloosheid in de Verenigde Staten gedurende de jaren 1920 – 1933 gepaard met een daling van het gemiddelde jaarinkomen van de arbeiders die werkzaam waren in de industrie, de bouw en bij de spoorwegen. Het loon daalde van 1.483 dollar in 1920 tot 915 dollar in 1933, dat wil zeggen met 38,3 %. De werkloze leden van het gezin moeten leven op kosten van het karige loon van de werkende leden. Gaan we ervan uit dat de totale loonsom niet alleen over de werkenden, maar over alle arbeiders verdeeld wordt, dat wil zeggen zowel over de werkende als over de werkloze arbeiders dan blijkt dat elke arbeider (inclusief de werklozen) een bedrag krijgt uitgekeerd dat met het stijgen van de werkloosheid daalt van 1.332 dollar in 1920 tot 497 dollar in 1933, dat wil dus zeggen, daalt met 62,7 %.


De chronische massale werkloosheid heeft ook grote invloed op de positie van de boerenstand. Ten eerste verkleint zij de binnenlandse markt en doet de vraag van de stedelijke bevolking naar landbouwproducten afnemen. Dat veroorzaakt een verdieping van de agrarische crises. Ten tweede verslechtert zij de situatie op de arbeidsmarkt en bemoeilijkt de opname in de industriële productie van de geruïneerde boeren die naar de stad trekken op zoek naar werk. Als gevolg daarvan neemt de overbevolking in de landbouw toe en wordt de verarming van de boerenstand groter. De chronische massale werkloosheid is evenals de chronische onderbezetting van de productiecapaciteit van de bedrijven een bewijs van de voortgaande verrotting van het kapitalisme en van zijn onbekwaamheid om de productiekrachten van de maatschappij te benutten. De toenemende uitbuiting van de arbeidersklasse en de sterke daling van zijn levensstandaard in het tijdperk van de algemene crisis van het kapitalisme leiden tot steeds scherpere tegenstellingen tussen arbeid en kapitaal.


De verdieping van de overproductiecrises en de veranderingen in de kapitalistische cyclus. De inkrimping van de afzetmarkten en de ontwikkeling van de chronische massale werkloosheid bij gelijktijdige toename van de productiemogelijkheden verscherpen de tegenstellingen van het kapitalisme buitengewoon, verdiepen de overproductiecrises en leiden tot essentiële veranderingen in de kapitalistische cyclus.

Deze veranderingen zijn de volgende: de duur van de cyclus wordt korter, waardoor de crises vaker optreden; de diepte en de scherpte van de crises nemen toe, wat tot uitdrukking komt in een verdere daling van de productie, een toenemende groei van de werkloosheid enzovoort; de uitweg uit de crisis wordt bemoeilijkt, in samenhang daarmee duurt de crisisfase langer, de duur van de depressiefase wordt langer, de fase van de bloei wordt steeds onbestendiger en van steeds kortere duur.

Vóór de Eerste Wereldoorlog braken de economische crises gewoonlijk elke 10-12 jaar en slechts een enkele keer om de 8 jaar uit. In de periode tussen de beide wereldoorlogen, van 1920 tot 1938, dat wil dus zeggen in 18 jaar, vielen er drie economische crises waar te nemen: van 1920 tot 1921, van 1929 tot 1933, van 1937 tot 1938.

De inkrimping van de productie neemt van crisis tot crisis toe. De productie van de verwerkende industrie van de Verenigde Staten daalde tijdens de crisis van 1907 tot 1908 (van het hoogste punt vóór de crisis tot aan het laagste punt gedurende de crisis) met 16,4 procent, gedurende de crisis van 1920 tot 1921 met 23 procent en tijdens de crisis van 1929 tot 1933 met 47,1 procent.

De economische crisis van 1929 tot 1933 was de diepste overproductiecrisis. Daarin kwam de invloed van de algemene crisis van het kapitalisme tot uitdrukking. “Het karakter van de huidige crisis”, zei Ernst Thälmann, “is dat van een cyclische crisis op basis van de algemene crisis van het kapitalistische stelsel in de periode van het monopoliekapitalisme. Hier moeten wij de dialectische wisselwerking tussen de algemene en de periodieke crisis begrijpen. Aan de ene kant neemt de periodieke crisis scherpe en geheel nieuwe vormen aan, omdat zij zich voltrekt op basis van de algemene crisis van het kapitalisme, omdat zij beheerst wordt door de voorwaarden van het monopoliekapitalisme. Aan de andere kant echter hebben de verwoestingen ten gevolge van de periodieke crisis op hun beurt een verdiepende en versnellende werking op de algemene crisis van het kapitalistische stelsel.”[83]

De economische crisis van 1929 tot 1933 omvatte alle landen van de kapitalistische wereld zonder uitzondering. Daardoor bleek manoeuvreren van het ene land ten koste van het andere onmogelijk te zijn. Met het grootste geweld trof de crisis het belangrijkste land van het moderne kapitalisme, de Verenigde Staten van Amerika. De industriële crisis in de belangrijkste kapitalistische landen verstrengelde zich met de agrarische crisis in de agrarische landen, wat leidde tot een verdieping van de economische crisis in zijn geheel. De crisis van 1929 tot 1933 was de diepste en scherpste crisis in de geschiedenis van het kapitalisme. De industriële productie daalde in de gehele kapitalistische wereld met 36 procent, in afzonderlijke landen zelfs nog meer. De omzet in de wereldhandel daalde tot een derde van haar vroegere omvang. De financiën van de kapitalistische landen werden volledig ontredderd.

Onder de voorwaarden van de chronische massale werkloosheid leiden de economische crisis tot een geweldige toename van het aantal werklozen.

Het percentage volledig werklozen bedroeg op het tijdstip van de laagste stand van de productie in 1932 volgens officiële gegevens in de Verenigde Staten 32 % en in Engeland 22 %. In Duitsland kwam het percentage volledig werklozen onder vakbondsleden in het jaar 1932 op 43,8 % en dat van de mensen met werktijdverkorting op 22,6 %. In absolute cijfers uitgedrukt bedroeg het aantal volledig werklozen in het jaar 1933 in de Verenigde Staten volgens officiële gegevens 13,2 miljoen, in Duitsland miljoen en in Engeland 2,8 miljoen. In de gehele kapitalistische wereld telde men in het jaar 1933 30 miljoen volledig werklozen. Het aantal arbeiders die werktijdverkorting hadden, bereikte een kolossale omvang. In februari 1932 waren er bijvoorbeeld in de Verenigde Staten 11 miljoen arbeiders die werktijdverkorting hadden.


De chronische onderbezetting van de productiecapaciteit van de industriebedrijven en de enorme verarming van de massa’s bemoeilijken een uitweg uit de crisis. De chronische onderbezetting van de productiecapaciteit van de bedrijven beperkt de mogelijkheid van vernieuwing en uitbreiding van het vastgelegde kapitaal en bemoeilijkt de overgang van de depressie naar de opleving en de bloei. Dezelfde invloed heeft de chronische massale werkloosheid en de politiek van de hoge monopolieprijzen, die de uitbreiding van afzet van massaconsumptiegoederen beperken. Daardoor wordt de fase van de crisis langer. Had men vroeger na één of twee jaar de crisis overwonnen, de crisis van 1929 tot 1933 duurde langer dan vier jaar.

De opleving en de bloei die na de crisis van 1920 tot 1921 begonnen, kwamen zeer ongelijkmatig tot stand en werden herhaaldelijk onderbroken door kleine crises. In de Verenigde Staten vielen zulke kleine crises waar te nemen in 1924 en 1927. In Engeland en Duitsland daalde de productie in 1926 aanzienlijk. Op de crisis van 1929 tot 1933 volgde echter geen gewone depressie, maar een bijzonder soort depressie, die niet meer leidde tot een nieuwe opleving en een opbloei van de industrie, hoewel zij ook niet meer de laagste stand bereikte. Na deze bijzondere soort depressie trad er een zekere opleving in, die echter niet leidde tot een bloeiperiode op een nieuw en hoger niveau. De industrie van de kapitalistische wereld bereikte rond het midden van 1937 slechts 95-96 procent van de stand van 1929; daarna brak er een nieuwe economische crisis uit, die in de Verenigde Staten begon en zich daarna uitbreidde over Engeland, Frankrijk en een reeks van andere landen.

De omvang van de industriële productie was in 1938 in de Verenigde Staten tot 72 % van de stand van 1929 gedaald, in Frankrijk tot 70 %. De totale omvang van de industriële productie in de kapitalistische wereld was in 1938 10,3 % lager dan in 1937.

Het verschil tussen de crisis van 1937 tot 1938 met de crisis van 1929 tot 1933 was met name dat de eerste niet uitbrak na een fase van industriële bloei, zoals dat het geval was in het jaar 1929, maar na een bijzonder soort depressie en een zekere opleving. Verder begon deze crisis in een periode waarin Japan een oorlog in China ontketend had en Duitsland en Italië hun economie instelden op oorlogsdoeleinden en ook alle overige kapitalistische landen zich begonnen in te stellen op de oorlog. Dat betekende dat het kapitalisme over veel minder hulpbronnen beschikte voor een normale uitweg uit de crisis dan in de crisisperiode van 1929 tot 1933. Onder de voorwaarden van de algemene crisis van het kapitalisme nemen de agrarische crises toe en verdiepen zich. Na de agrarische crisis in de eerste helft van de jaren twintig begon er in 1928 een nieuwe diepe agrarische crisis, die aanhield tot aan de Tweede Wereldoorlog. De relatieve overproductie van de landbouwproducten veroorzaakte een sterke daling van de prijzen, die de positie van de boerenstand verslechterde.

In 1921 daalde in de Verenigde Staten het indexcijfer van de prijzen die de boeren behaalden tot 5,8 % van de stand van 1920 en in 1932 tot 43,6 % van de stand van 1928. In verband daarmee daalde het niveau van de landbouwproductie sterk en werden de inkomsten van de boeren lager. De akkerbouwproductie in de Verenigde Staten daalde in 1934 tot 67,9 % van de stand van 1928 en tot 70,6 % van de stand van 1920.

De verarming van de brede massa’s van de boerenstand leidde er toe dat haar revolutionaire stemming wordt aangewakkerd en dat zij de strijd tegen het kapitalisme onder leiding van de arbeidersklasse opnemen.

Het verloop van de kapitalistische reproductie en de kapitalistische cyclus wordt onder de voorwaarden van de algemene crisis van het kapitalisme sterk beïnvloed door de geforceerde bewapening en de wereldoorlogen, waarvan de monopolies profiteren om hun maximale winsten te garanderen. In het begin kunnen de factoren van versterkte bewapening en inflatie leiden tot een voorbijgaande opleving van de conjunctuur. De oorlogsvoorbereiding kan het uitbreken van een economische crisis in een kapitalistisch land vertragen. Maar oorlogen en militarisering van de economie kunnen de kapitalistische economie niet behoeden voor crises. Integendeel, zij zijn een zeer wezenlijke factor die de economische crises verdiept en verscherpt. De wereldoorlogen leiden tot een kolossale vernietiging van productiekrachten en maatschappelijke rijkdom: tot de verwoesting van industriebedrijven, de vernietiging van materiële goederen en tot de vernietiging van mensenlevens. De oorlogen versterken de verarming van de werkende bevolking, de ongelijkmatigheid en de onevenredigheid van de ontwikkeling van de kapitalistische economie en scheppen daarmee de voorwaarden voor nieuwe, diepere overproductiecrises.

Net zo scheppen de geforceerde bewapening en de oorlogsvoorbereidingen, die het uitbreken van de crisis tijdelijk uitstellen, de voorwaarden voor een nog scherpere crisis. De militarisering van de economie betekent een uitbreiding van de productie van wapens en uitrusting voor de strijdkrachten door beperking van de productie van productiemiddelen en massaconsumptiegoederen, het betekent een bovenmatige belastingverhoging en toenemende prijsstijgingen; dit leidt onvermijdelijk tot een ingrijpende vermindering van de consumptie van de bevolking en bereidt het uitbreken van een nieuwe economische crisis voor.

De toenemende verrotting in de periode van de algemene crisis van het kapitalisme komt tot uitdrukking in een algemene daling van het tempo van de productie. Het groeitempo van de industrieproductie van de kapitalistische wereld steeg tijdens de periode van 1890 tot 1913 met een jaarlijks gemiddelde van 3,7 procent en van 1913 tot 1929 met 2,4 procent. In de periode van 1929 tot 1938 steeg de productie echter niet, maar liep terug.

In de periode van de algemene crisis van het kapitalisme doet de monopoliebourgeoisie, die de ineenstorting van het kapitalistische stelsel probeert tegen te houden en zijn heerschappij tracht te handhaven, een woeste aanval op de levensstandaard van de werkende mensen en regeert met politiemethoden. In alle belangrijke kapitalistische landen schrijdt de ontwikkeling van het staatsmonopoliekapitalisme voort.

Toen de bourgeoisie haar macht niet meer kon handhaven met de oude methoden van het parlementarisme en de burgerlijke democratie, stelde zij in een reeks van landen, in Italië, Duitsland, Japan en enkele andere landen het regime van het fascisme in. Het fascisme is de openlijke terroristische dictatuur van de meest reactionaire en meest agressieve groepen van het financierskapitaal. Het fascisme stelt zich ten doel om binnen het land de organisaties van de arbeidersklasse te vernietigen en alle progressieve krachten te wurgen en naar buiten toe de veroveringsoorlog om de wereldheerschappij voor te bereiden en te ontketenen. Deze doeleinden probeert het fascisme te bereiken met terreurmethoden en sociale demagogie.

Daardoor veroorzaakte de economische wereldcrisis van 1929 tot 1933 en de crisis van 1937 tot 1938 een enorme verscherping van de tegenstellingen, zowel in de kapitalistische landen zélf alsook tussen deze landen onderling. De uitweg uit deze tegenstellingen zochten de kapitalistische staten in de voorbereiding van een oorlog om de herverdeling van de wereld.

Korte samenvatting
1. De algemene crisis van het kapitalisme is een omvattende crisis van het gehele kapitalistische wereldstelsel. Zij omvat zowel de economie als de politiek. De grondslag ervan wordt enerzijds gevormd door het verval van het kapitalistische economische wereldstelsel en anderzijds door de groeiende economische macht van die landen die zich van het kapitalisme hebben losgemaakt.

2. De algemene crisis van het kapitalisme omvat een hele historische periode die wordt gekenmerkt door de ondergang van het kapitalisme en de overwinning van het socialisme op wereldschaal. De algemene crisis van het kapitalisme begon tijdens de periode van de Eerste Wereldoorlog en speciaal nadat de Sovjet-Unie zich had losgemaakt van het kapitalistische stelsel.

3. De Grote Socialistische Oktoberrevolutie betekende een wezenlijke ommekeer in de wereldgeschiedenis van de oude kapitalistische wereld naar een nieuwe socialistische wereld. De splitsing van de wereld in twee stelsels, het kapitalisme en het socialisme, en de strijd tussen beide stelsels vormen het fundamentele kenmerk van de algemene crisis van het kapitalisme. Met de splitsing van de wereld in twee stelsels vormden er zich twee richtingen in de economische ontwikkeling: terwijl het kapitalistische stelsel steeds meer verstrikt raakt in onoplosbare tegenstellingen, ontwikkelt het socialistische stelsel zich onafgebroken in stijgende lijn, zonder crises en catastrofen.

4. Een onderdeel van de algemene crisis van het kapitalisme is de crisis van het koloniale stelsel van het imperialisme. Deze crisis bestaat uit de ontwikkeling van de nationale bevrijdingsstrijd, die het imperialisme in de koloniën op haar grondvesten doet wankelen. Aan het hoofd van de nationale bevrijdingsstrijd van de onderdrukte volkeren staat de arbeidersklasse. De Grote Socialistische Oktoberrevolutie wekte de revolutionaire activiteit van de onderdrukte volkeren op en leidde het tijdperk van de koloniale revoluties in, waarbij het proletariaat de leiding had.

5. Doordat zich enkele landen hebben losgemaakt van het imperialistische stelsel, neemt onder de voorwaarden van de algemene crisis van het kapitalisme de verarming van de werkende mensen steeds meer toe en verscherpt zich het marktprobleem door de ontwikkeling van het kapitalisme in de koloniën. Een karakteristiek kenmerk van de algemene crisis van het kapitalisme is de chronische onderbezetting van de productiecapaciteit van de bedrijven en de chronische massale werkloosheid. Onder invloed van de verscherping van het marktprobleem, de chronische onderbezetting van de productiecapaciteit van de bedrijven en de chronische massale werkloosheid worden de economische crises steeds dieper en komen er wezenlijke veranderingen in de kapitalistische cyclus.

_______________
[79] V.I. Lenin, Referat über die Revision des Parteiprograms und die Anderung des Namens der Partei auf dem VII Parteitag der KPR (B), Werke, bd. 27, p. 117. V.I. Lenin, Referaat over de revisie van het partijprogramma en de naamsverandering van de partij op de 7e partijdag van KPR (B), zie V.I. Lenin, Werken, 4e uitg., deel 27, p. 106, Russ. uitgave.
[80] V.I. Lenin, Der tote Chauvinismus und der lebendige Sozialismus, Werke, bd. 23, p. 187. V.I. Lenin, Het dode chauvinisme en het levende socialisme, Keuze uit zijn werken, deel 2, p. 162.
[81] J.V. Stalin, Politischer Rechenschaftsbericht des Zentralcomites an den XVI Parteitag der KPdSU (B), Werke, bd. 12, p. 216.
[82] J.V. Stalin, Politischer Rechenschaftsbericht des Zentralcomites an den XV Parteitag der KPdSU (B), Werke, bd. 10, p. 239.
[83] Ernst Thälmann, Volksrevolution über Deutschland, Rede auf dem Plänum des Z.K. der KPD, 15 januari 1931, Werke, bd. I, p. 74.