August Bebel
De vrouw en het socialisme
Hoofdstuk 2 - vervolg


De wettige positie van de vrouw. Haar verhouding tot de politiek

Wanneer een stand, een klasse zich in afhankelijkheid bevindt en onderdrukt wordt, dan verkrijgt deze afhankelijkheid ook steeds haar uitdrukking in de wetten van het betrokken land. De wetten zijn slechts de in vaste vormen gebrachte en daarin uitgedrukte maatschappelijke toestand van een land, zij weerspiegelen die. De vrouwen als afhankelijke onderdrukte sekse, maken op de genoemde regel geen uitzondering. De wetten zijn van negatieve en positieve aard. Negatief, in zo verre zij bij de verdeling van de rechten eenvoudig, geen notitie nemen van de onderdrukten, alsof zij niet bestonden; positief, in zo verre zij hen hun onderdanige toestand aanwijzen en sommige uitzonderingen inhouden.

Ons algemeen recht is gegrondvest, op het Romeinse recht, dat de mensen slechts als bezittende wezens kende. Het heeft echter enigermate de invloed ondergaan van het oude Germaanse recht, dat iets waardiger over de vrouw dacht. Er waren reeds in de tijd van Tacitus stammen die vrouwen tot vorstinnen hadden, wat volgens het begrip van de Romeinen een afschuwelijkheid was. Daarentegen is bij de Romaanse volken, de Romeinse rechtsopvatting, in zonderheid ten opzichte van de vrouw, nog steeds in zwang. Het is geen toeval dat in de Franse taal mens en man door een en het zelfde woord ‘l'homme’ wordt aangeduid. Het Franse recht kent de mensen slechts als man. Zo was het ook in Rome. Er waren Romeinse burgers en slechts vrouwen van Romeinse burgers, geen burgeressen.

De bonte staalkaart van de vele, met name Duitse algemene rechten, hier te laten zien is overbodig. Enige voorbeelden zijn voldoende.

Volgens de Duitse rechtsbeginselen is de vrouw overal tegenover de man onmondig; de man is de heer, die zij in het huwelijk gehoorzaamheid schuldig is. Is zij ongehoorzaam, dan heeft, volgens het Pruisische landrecht, de man uit ‘lagere’ stand het recht haar een matige lichamelijke tuchtiging toe te dienen.

Daar nergens de hevigheid en het aantal van de slagen is voorschreven, beschikt de man hierover eigenmachtig. In het Hamburger stadsrecht vindt men: Bovendien wordt de echtgenoot toegestaan zijn vrouw een matige tuchtiging toe te dienen, de ouders ditzelfde tegenover hun kinderen, onderwijzers tegenover hun leerlingen, huisvaders en huismoeders tegenover hun gezin.

Gelijksoortige bepalingen bestaan er veel in Duitsland. Volgens het Pruisische landrecht mag verder de man zijn vrouw voorschrijven hoelang zij het kind de borst moet geven. Bij alle beschikkingen ten opzichte van de kinderen beslist de man. Als deze sterft, dan is de vrouw overal gedwongen een voogd voor de kinderen te doen aanstellen, zij wordt alzo verklaard onmondig en niet in staat te zijn alleen op te voeden, ook wanneer door haar bezittingen en door haar werk alleen, de kinderen onderhouden worden. De man bestuurt haar vermogen en in geval van twist wordt het in de meeste staten voor het zijne aangezien, wanneer het haar ten minste niet door een, voor het huwelijk gesloten contract, verzekerd is. Waar, ten opzichte van het grondbezit het eerstgeboorte recht bestaat, kan de vrouw als zij eerstgeborene is, niet in het bezit treden als er broeders zijn, zij verkrijgt eerst dan het bezit, wanneer er geen broeders zijn of als deze zijn overleden.

De politieke rechten, die in regel op zulk grondbezit rusten, mag zij niet uitoefenen, enkele gevallen uitgezonderd, zoals in Saksen, waar het landrecht haar als grondbezitster haar het actieve kiesrecht toekent, maar haar daarentegen het passieve recht van gekozen te worden onthoudt.

In Baden schijnen vrouwen onder zekere omstandigheden ook het passieve kiesrecht te hebben, want in de herfst van 1889 werden, zoals de dagbladen berichten, in een Badische plattelandsgemeente, drie vrouwen in de gemeenteraad gekozen.

Bezit zij echter een echtgenoot, dan gaan al deze rechten op hem over. Verdragen kan zij in de meeste staten slechts met toestemming van de man sluiten, uitgenomen wanneer zij een eigen zaak bezit, die zij volgens de nieuwe wetgeving hebben kan. Van elke openbare betrekking is zij uitgesloten.

De Pruisische wet op de vereniging verbiedt leerlingen en scholieren onder de 18 jaar, benevens vrouwen, deel uit te maken van politieke verenigingen en vergaderingen. Nog niet vele jaren geleden verboden verscheidene reglementen op strafprocessen in Duitsland de vrouw toehoorster daarbij te zijn.

Wanneer een vrouw van een onwettig kind bevalt, dan heeft zij geen aanspraak op ondersteuning, wanneer zij ten tijde van haar zwangerschap van de man een geschenk aannam. Wanneer een vrouw zich van haar man laat scheiden, dan draagt zij zijn naam tot eeuwige herinnering aan hem, tenzij zij hertrouwt.

Deze voorbeelden mogen volstaan. In Frankrijk is zij er nog slechter aan toe. Hoe de vraag naar het vaderschap in geval van buitenhuwelijkse geboorte behandeld wordt, is al vermeld. Daarmee staat in verband dat de vrouw bij echtbreuk van mans zijde, niet zo maar kan aandringen op scheiding tussen tafel en bed, de echtbreuk moet onder verzwarende omstandigheden plaats gevonden hebben. Omgekeerd kan de man terstond een scheiding aanvragen. Zo is het ook in Spanje, Portugal en Italië. Volgens § 215 van het code civil mag zij zonder toestemming van haar man en van twee van haar naaste bloedverwanten, niet voor het gerecht treden, ook niet waanneer zij een openlijke handel bezit. Volgens § 213 moet de man de vrouw steunen en heeft zij hem gehoorzaamheid te bewijzen. Het beheer van het vermogen is de zaak van de man, enz.

Gelijksoortige bepalingen bestaan in Frans-Zwitserland; bv. in het kanton Waadt. Over de opvatting welke Napoleon I had van de positie van de vrouw in Frankrijk bestaat een veelbetekenend woord: ‘Eén ding is niet Frans, en dat is: een vrouw die doen kan wat haar bevalt’.

In Engeland zijn de rechterlijke verhoudingen van de vrouw sedert 1882 wezenlijk verbeterd, en wel ten gevolge van krachtige agitatie van de vrouwen bij het publiek en bij het parlement. Voor die tijd was Engelse vrouw de wezenlijke lijfeigene van haar man, die over haar persoon en haar vermogen vrij beschikken en beslissen kon.

Voor een misdaad, die zij in tegenwoordigheid van haar man beging, was deze verantwoordelijk, omdat zij als onmondig werd aangezien. Wanneer zij iemand nadeel toebracht, zo werd deze beoordeeld alsof ze door een huisdier was toegebracht, de man moest ze verantwoorden.

Volgens een voordracht die, in het jaar 1888, Bisschop J.N. Wood in de kerk van Westminster hield, mocht nog voor honderd jaar de vrouw niet spreken voor zij gevraagd werd. Onder het bed hing een zweep die de man mocht hanteren wanneer zijn echtgenote een kwaad humeur toonde. Slechts de dochters hadden haar bevelen te gehoorzamen; de zonen zagen in haar louter een dienares.

Bij de wet van augustus 1882 werd de vrouw in civiel rechterlijk opzicht met de man gelijk gesteld.

Van alle Europese staten hebben de vrouwen de meest vrije toestand in Rusland, wat deels aan de nog bestaande communistische inrichtingen, deels aan de herinnering hieraan te danken is.

Het communisme is voor de vrouwen de gunstigste maatschappelijke toestand; dat toont de beschouwing van het moederrechterlijke tijdvak.

In de Verenigde Staten hebben zij hun volkomen rechterlijke gelijkstelling veroverd, ten minste, in de meeste staten. Ook hebben zij het daar verhinderd dat de Engelse of dergelijke wetten op de prostitutie werden ingevoerd.

De voelbare en voor de hand liggende ongelijkheid in rechten van de vrouw tegenover de man, heeft bij de meest vooruitstrevende vrouwen de eis tot het verkrijgen van politieke rechten doen ontstaan, om, doende door de wetgeving, tot gelijkheid te komen. Dezelfde gedachte, die ook de arbeidende klassen er toe bracht overal hun agitatie op de verovering van politieke macht te richten.

Wat voor de arbeidende klassen gerechtvaardigd schijnt, kan voor de vrouw geen onrecht zijn. Verdrukt, rechtenloos, overal achter gezet, hebben zij niet enkel het recht, maar ook de plicht zich te weren en ieder goed schijnend middel aan te grijpen, om zich uit haar afhankelijke staat te verheffen. Tegen dit streven verheft zich natuurlijk opnieuw het geschreeuw van de reactionairen. Laat ons zien met welk recht.

De grote Franse Revolutie van 1789, die al het oude uit de voegen rukte en de geest van boeien bevrijdde, zoals de wereld het nooit heeft aanschouwd, bracht ook de vrouwen op het staatstoneel.

Velen van haar hadden ook in de twintig jaren die de revolutie onmiddellijk voorafgingen, levendig deelgenomen aan de grote geestesstrijd, die de Franse maatschappij toen te aanschouwen gaf. Zij stroomden in menigte naar de wetenschappelijke discussies, maakten deel uit van politieke en wetenschappelijke kringen en hielpen voor hun deel de revolutie voorbereiden, in welke zich de theorieën in feiten omzetten. De meeste geschiedschrijvers hebben slechts melding gemaakt van de buitensporigheden van de revolutie en deze, zoals altijd wanneer het er om te doen is stenen naar het volk te werpen en afschuw op te wekken, tot in het gedrochtelijke overdreven, om daardoor des te beter de schanddaden van de machthebbers te verontschuldigen. De heldenmoed en zielengrootheid die vele vrouwen uit die tijd getoond hebben, hebben zij verkleind of verzwegen. Zo lang de overwinnaars alleen geschiedenis schrijven over de overwonnenen, zal dit zo blijven. Maar de tijden veranderen.

Reeds in oktober 1789 petitioneerden de vrouwen bij de Nationale Vergadering: “dat de gelijkstelling tussen man en vrouw zou worden tot stand gebracht, de vrouw werk en bezigheden verschaft en plaatsen ingeruimd zouden worden waarvoor haar vermogens geschikt waren”. De eis tot ‘wederherstelling’ van de gelijkheid tussen man en vrouw, doet de gedachte ontstaan dat deze vroeger moet hebben bestaan. Dit echter is een dwaling, waaraan men zich toen algemeen met betrekking tot het verleden van de mensheid overgaf. Verleid door een oppervlakkig onderzoek van de geschiedenis, zonder kennis van de ontwikkelingswetten, huldigde men het geloof dat de mensen vroeger vrijer en gelukkiger geleefd zouden hebben. Een mening die ook nu nog hier en daar verbreid is, toen echter door de meest invloedrijke schrijvers, met name Rousseau, werd geleerd en voorgestaan. Daarom speelden in alle politieke en maatschappelijke betogen de terugvorderingen (revendications) een grote rol en men ontmoet ze niet zelden nu nog bij radicale Franse schrijvers.

Toen in 1793 de Conventie de mensenrechten had geproclameerd, erkenden de vrouwen, die een meer vooruitziende blik bezaten, dat het slechts mannenrechten waren. Hier tegenover stelden Olympe de Gouges, Louise Lacombe, en anderen de ‘vrouwenrechten’ in 17 artikelen, welke zij de 28 Brumaire (20 november 1793) daarmede voor de Parijse gemeenteraad verdedigden dat, “als de vrouw het recht had om het schavot te bestijgen, zij ook het recht moest hebben de tribune te betreden”. Hun eisen werden natuurlijk niet ingewilligd. En toen de Conventie tegen het aanrukkende reactionaire Europa ‘het vaderland in gevaar’ verklaarde, en alle mannen, die de wapens konden dragen, had opgeroepen het vaderland en de republiek te verdedigen, toen boden geestdriftige Parijse vrouwen aan te doen wat 20 jaar later geestdriftige Pruisische vrouwen tegen over de Napoleontische heerschappij wezenlijk uitvoerden: het vaderland met het geweer in de hand verdedigen.

De radicale Chaumette trad haar tegemoet en riep ze toe:

“Sedert wanneer is het de vrouwen geoorloofd haar sekse af te zweren en mannen te worden? Sedert hoelang is het gebruik, haar de deugdzame zorg voor het huishouden en de wieg van haar kinderen te zien verlaten; om op de openbare plaatsen te komen en van de tribune af redevoeringen te houden, in de rijen van de troepen te treden, met één woord, plichten te vervullen welke de natuur de man alleen heeft toebedeeld? De natuur heeft tot de man gezegd: Wees man! De wedrennen, de jacht, de landbouw, de politiek en inspanningen van allerlei aard zijn uw voorrecht! Tot de vrouw heeft zij gezegd: Wees vrouw! De zorg voor uw kinderen, de onderdelen van de huishouding, de zoete onrust van het moederschap, dat is uw werk! Onverstandige vrouwen, waarom wilt gij mannen worden? Zijn de mensen niet genoeg gescheiden? Wat behoeft gij meer? In naam van de natuur blijft wat ge zijt; en wel verre van ons de gevaren van een zo stormachtig leven te benijden, moest gij u er mee vergenoegen, ze ons in de schoot van ons gezin te doen vergeten, terwijl gij ons het lieflijke schouwspel te genieten geeft onze kinderen door uwe tedere zorgen gelukkig te zien”.

De vrouwen lieten zich overreden en gingen. Zonder twijfel sprak de radicale Chaumette velen van onze mannen, die overigens een afkeer van hem hebben, uit het hart, Nu, ik geloof ook dat het een doelmatige arbeidsverdeling is, wanneer men de mannen de verdediging van het land laat en aan de vrouwen de zorg voor huis en haard. In Rusland trekken nu in de naherfst de mannen van hele dorpen naar de verwijderde fabrieken, nadat zij eerst de akkers in orde gebracht hebben en laten aan de vrouwen het bestuur van de gemeente en van het huis over.

Voor het overige is door dat, wat over het hedendaagse familie- en vrouwenleven gezegd is, de poëtische ontboezeming van Chaumette weerlegd. Wat hij van de moeite van de man bij de akkerbouw zegt, houdt ook geen steek, want hierbij heeft van de oudste tijden af tot nu toe de vrouw niet de lichtste taak gehad.

Wat de inspanningen van de jacht, van de wedrennen en van de politiek betreft, zo is deze ‘inspanning’ wat de beide eerste aangaat, uitsluitend een genoegen van de mannen, en de politiek heeft slechts gevaar voor hen die tegen stroom oproeien, overigens biedt zij de mannen evenveel genoegen als inspanning. Het is het mannen-egoïsme dat uit deze rede spreekt, maar zij werd in 1793 gehouden.

Nu staan de zaken enigszins anders. De verhoudingen zijn sedert die tijd heel wat veranderd. Gehuwd of ongehuwd, heeft de vrouw heden meer dan in enig vroeger tijdperk belang bij de maatschappelijke toestanden. Het kan haar niet onverschillig zijn of de staat jaarlijks honderdduizenden van krachtige gezonde mannen in het staande leger vasthoudt of niet, of er een politiek heerst die de oorlog gunstig is of niet, welke belastingen er te dragen zijn en hoe die geheven worden, of de noodzakelijkste levensbehoeften door indirecte belastingen duurder worden gemaakt, wat de vervalsing van de levensmiddelen begunstigt, de huisgezinnen echter des te dieper treffen naarmate ze talrijker zijn, in een tijd waarin de middelen op zich reeds zo krap zijn.

Bij het opvoedingssysteem heeft zij het hoogste belang, daar het haar niet onverschillig kan zijn hoe haar geslacht in de toekomst opgevoed wordt. Als moeder heeft zij een dubbel belang.

Verder zijn er heden, zoals is aangeduid, duizenden vrouwen in honderden betrekkingen, die alle belang hebben bij de gesteldheid van de daarmee samenhangende maatschappelijke wetten. Vragen betreffende de lange arbeidstijd, nacht-, zondagse- en kinderarbeid, de betaling van het loon, de tijd van opzegging, legitimaties, voorbehoedsmaatregelen in de fabrieken, toestand van de lokalen waarin gewerkt wordt en dergelijke, alle gewichtige vragen bij de wetgeving, gaan haar even goed aan als de man.

De werkgevers hebben er het grootste belang bij de wanverhoudingen, die immers hun eigen schuld zijn, te verzwijgen. De fabrieksinspectie strekt zich echter dikwijls niet uit tot die werkzaamheden waartoe uitsluitend vrouwen gebruikt worden, zij is ook over het algemeen nog uiterst ontoereikend, en toch zouden juist hier voorbehoedsmaatregelen hoogst noodzakelijk zijn. Men behoeft hier slechts aan de werkplaatsen te herinneren waarin naaisters, kleermaaksters, modisten, enz., in onze grote steden opgesloten zijn. Van daar komt geen enkele klacht, en daarheen richt zich nauwelijks enig onderzoek. De treurige uitslag, die de Rijksenquête van 1874 over de toestand van de vrouwelijke arbeiders heeft opgeleverd, bewijst, in het beste geval, hoe weinig daar nog geregeld is, hoeveel daar nog te doen blijft.

Eindelijk heeft de vrouw als leidster van ondernemingen ook belang bij de handels- en tolwetgeving. Het kan dus aan geen twijfel onderhevig zijn, dat zij het recht heeft invloed uit te oefenen op de vorming van de toestanden door de wetgeving. Ook zou haar deelnemen aan het publieke leven, dit in sterke mate verhogen en een menigte van nieuwe gezichtspunten openen.

Op zulke aanspraken volgt kortweg het afwijzende antwoord: De vrouwen verstaan niets van de politiek, willen ook voor het grootste deel er niets van weten en kunnen ook het stemrecht niet nuttig gebruiken. Dat is waar en toch ook niet waar.

In elk geval hebben tot nu toe, ten minste in Duitsland, uiterst weinig vrouwen het gewaagd ook de politieke gelijkstelling van de vrouwen te eisen. In geschriften is daarvoor, naar mijn weten, tot nu toe slechts één opgetreden, mevrouw Hedwig Dohm, die echter ook met zoveel te meer kracht optrad.

Met het wijzen op de weinige belangstelling die de vrouwen tot nu toe voor de politieke beweging toonden, is niets beslist. Dat de vrouwen zich tot nu toe niet om de politiek bekreunden, bewijst niet dat zij het ook niet moesten doen. Hoe stond het eenmaal met de mannen? Dezelfde gronden, die men nu tegen het stemrecht van de vrouw aanvoert, liet men in 1860-1865 ook gelden tegen de mannen in Duitsland ten opzichte van het Algemeen Stemrecht, met de invoering waarvan in 1867 alle bezwaren met één slag verzwonden waren. Ik zelf behoorde in 1863 nog tot degenen die zich tegen het Algemeen Stemrecht verklaarden, en vier jaar later was ik verkozen tot lid van de Rijksdag. Duizenden ging het op dezelfde wijze, zij werden van een Saulus tot een Paulus. Evengoed zijn er nog heden zeer vele mannen, die hun gewichtigste politiek recht in het geheel niet gebruiken kunnen, maar het zou bij niemand opkomen het hen deswege weer te willen ontnemen. Bij de verkiezing voor de Rijksdag stemt in de regel 40% in het geheel niet en deze niet-kiezers zijn lieden van alle standen, geleerden zowel als handswerklieden. En onder de 60% die aan de stemmingen deel nemen, stemt, naar mijn opvatting, de meerderheid zo, als zij niet zou doen wanneer zij haar waar belang inzag.

Dat zij dit niet begrijpt ligt aan de gebrekkige politieke vorming, die deze 60% echter nog in hoger mate bezitten dan de 40%, welke zich geheel op de achtergrond houden, met uitzondering van hen, die, daar zij niet zonder gevaar naar vrije overtuiging stemmen kunnen, er de voorkeur aan geven zich van de stembus verwijderd te houden.

Politieke ontwikkeling wordt echter niet verkregen doordat men de massa ver houdt van de politieke aangelegenheden, maar alleen daardoor dat men haar tot de uitoefening van staatkundige rechten toelaat. Zonder oefening geen meester. Tot heden toe hebben de heersende klassen in hun eigenbelang getracht de grote meerderheid van het volk in politieke onmondigheid te houden; dit is haar tot nu toe volkomen gelukt.

Zo ook bleef het tot nu slechts aan een door gunstige omstandigheden of door de natuur bevoorrechte minderheid voorbehouden, vooruit te snellen en met energie en geestdrift voor het algemene te strijden, en langzamerhand de grote, trage menigte op te wekken, om hen na te volgen. Zo is het echter altijd bij alle grote bewegingen geweest en het kan ons dus evenmin verwonderen als ontmoedigen, dat het noch bij de proletariërs, noch bij de vrouwenbeweging anders is. De reeds verkregen resultaten tonen dat moeite, inspanning en opofferingen beloond worden, en de toekomst brengt de zege.

Het ogenblik waarop de vrouwen gelijke rechten ontvangen, wordt ook het bewustzijn van de plichten in haar wakker. Opgevorderd om te stemmen, zullen zij zich ook afvragen: waarvoor en voor wie?

Op dat ogenblik zal er een krachtige wedstrijd tussen man en vrouw ontstaan, die, verre van hun wederzijdse verhouding slechter te maken, deze integendeel wezenlijk verbeteren zal. De minder goed onderrichte vrouw zal zich, zoals natuurlijk is, tot de beter onderrichte man wenden. Daaruit volgt een ruiling van gedachten, wederzijdse lering, een toestand zoals er tot nu toe slechts in de zeldzaamste gevallen tussen man en vrouw bestond.

Dit zal hun leven een geheel nieuwe prikkel schenken. Het ongelukkige verschil in beschaving en opvatting, wat hierboven is geschetst en dat zo dikwijls tot meningsverschillen en echtelijke twisten voert, dat de man in tweestrijd brengt met zijn veelzijdige plichten, zal meer en meer vereffend worden. In plaats van een remschoen zal de man in de vrouw, die één van zin met hem wordt, een steun krijgen; zij zal niet meer morren, ook als zij door andere plichten terug gehouden wordt, zelf deel te nemen, als de man zich van zijn taak kwijt.

Zij zal het ook goed vinden dat een klein deel van de verdiensten uitgegeven wordt voor een dagblad en voor agitatie, omdat het blad ook haar iets leert en onderhoudt, omdat zij de noodzakelijkheid van zulke een opoffering begrijpt, ten einde te veroveren wat haar, haar man en haar kinderen ontbreekt — een menswaardig bestaan.

Zo zal het wederzijds optreden voor het algemeen welzijn, dat met het eigen belang nauw verbonden is, in de hoge graad veredelend en zedelijk werken, en dus juist het tegendeel doen ontstaan, wat kortzichtige vijanden van een toestand, die berust op de volle gelijkstelling van allen, beweren. En deze verhouding tussen de beide geslachten zal in dezelfde mate verbeteren, naarmate de maatschappelijke instellingen man en vrouw van stoffelijke zorgen en overmatige arbeidslast bevrijden.

Oefening en opvoeding zullen dus ook hier, zoals in alle andere gevallen, helpen. Wanneer ik niet te water ga, leer ik nooit zwemmen, studeer ik geen vreemde talen en oefen ik mij niet, ik zal ze nooit verstaan. Dat vindt iedereen als natuurlijk en in orde, maar hij begrijpt niet dat dit ook voor de aangelegenheden van staat en maatschappij geldend is.

Zijn onze vrouwen ongeschikter dan de heel wat lager staande neger, die men in Noord-Amerika volledige staatkundige gelijkstelling toekende? En moeten duizenden ontwikkelde vrouwen minder recht hebben dan een ruwe onbeschaafde man, dan een onwetende Achter-Pommerse dagloner of een ultramontaanse spoorwerker, en dat wel omdat het toeval van de geboorte deze als mannen ter wereld heeft doen komen? De zoon heeft meer recht dan de moeder, van wie hij wellicht zijn beste eigenschappen erfde, welke hem maakten tot wat hij is. Zonderling!

Bovendien zijn wij in Duitsland niet de eersten die het wagen zich in het duistere onbekende, in het nog niet doorleefde te storten. Noord-Amerika en Engeland hebben reeds baan gebroken. In de Verenigde Staten van Noord-Amerika genieten de vrouwen een zelfde stemrecht als de mannen. Het gevolg is zeer heilzaam. In Wyoming-Territorium is het stemrecht van de vrouwen reeds sedert 1869 beproefd. Het volgende bericht geeft het beste inzicht in de werking daarvan.

Op 26 December 1872 schreef de rechter Kingmann uit Laramie city in het Territorium Wyoming aan het vrouwenblad (Women’s Journal) in Chicago:

“Het is nu drie jaar geleden dat in ons gebied de vrouwen het stemrecht verkregen, zowel het recht om aan openbare ambten deel te nemen als om anderen te kiezen. In die tijd hebben zij gekozen en zijn verkozen geworden tot verschillende beroepen, zij zijn als gezworenen en vrederechters in functie geweest. Zij hebben algemeen deel genomen in onze stemmingen en hoewel ik geloof dat enige onder ons in princiep tegen het optreden van de vrouwen zijn, zo zal, geloof ik, niemand kunnen ontkennen dat dit optreden een opvoedende invloed op onze stemmingen heeft uitgeoefend. Het bewerkte dat zij rustig en ordelijk verliepen, en dat ter zelfder tijd onze gerechtshoven in staat geraakten om vele misdaden te bereiken en te straffen, die tot nu toe ongestraft bleven”.
“Toen bv. het Territorium georganiseerd werd, was er bijna niemand die geen revolver bij zich droeg, en bij het geringste er gebruik van maakte. Ik herinner mij niet één enkel geval waarin een jury, die uit enkel mannen bestond, degene die geschoten had, schuldig verklaarde, maar met twee of drie vrouwen onder de gezworenen, hebben deze steeds de (instructions) aanwijzingen van het gerechtshof gevolgd”.

Verder zet rechter Kingmann uit een dat men wel meermalen de vrouwen niet heeft kunnen houden als gezworenen wegens hun huiselijke aangelegenheden, wat de rechter leed heeft gedaan, maar wanneer zij een functie op zich namen, hebben zij die steeds zeer nauwgezet vervuld. Zij hebben aan de loop van de rechtsgedingen meer opmerkzaamheid besteed dan de mannen, zij ondergingen minder de invloed van handelsverbindingen of van niet tot de zaak behorende overwegingen en bezaten een meer nauwgezet geweten met betrekking tot haar verantwoordelijkheid dan de mannen.

Bovendien heeft haar aanwezigheid als gezworenen en rechters, steeds als gevolg gehad dat er in de gerechtszaal meer orde en rust heerste en de mannen zich achtenswaardig en hoffelijk gedroegen, de toeschouwers beter gekleed verschenen en de gerechtshandelingen in elk opzicht een waardiger karakter verkregen en de zaken sneller afgedaan werden.

Een dergelijke gunstige invloed hebben de vrouwen uitgeoefend op de openbare stemmingen. Deze, die vroeger niet zonder schandaal, tumult en gewelddadigheden van allerlei aard verliepen, waarbij het ook niet aan beschonkenen ontbrak, hebben sedert die tijd een gans andere aanblik verkregen.

De vrouwen, die kwamen om hun stemrecht uit te oefenen, werden door ieder met de grootste achting behandeld, de schreeuwers en geraasmakers verdwenen en de stemmingen verliepen zo rustig als men maar wensen kon. Ook namen de vrouwen aan de stemmingen in steeds toenemend aantal deel en stemden niet zelden in tegengestelde zin tot hun mannen, zonder dat dit tot nu toe tot nadeel leidde.

Rechter Kingmann besluit zijn lange brief met de volgende merkwaardige woorden:

“Ik verklaar, zo luid ik kan, dat terwijl ik veel goeds en grote voordelen voor het openbaar leven uit deze verandering van onze wetten heb zien ontstaan, ik noch een gebrek, noch een nadeel heb kunnen ontdekken, trots al de boze voorspellingen die ten opzichte van deze toelating van de vrouwen door de tegenstanders werden geuit”.

Ook in Engeland, waar in een groot aantal gemeenten vrouwen, die de census betalen, het stemrecht bezitten, heeft zich generlei onvoegzaamheid voorgedaan. Van de 27.946 vrouwen, die in 66 gemeenten het stemrecht bezaten, namen er bij de eerste stemming 14.415 deel, dat is meer dan 50%. Van de 166.781 mannen namen er nog geen volle 65 % aan de stemmingen deel. Onlangs hebben ook in Chili de vrouwen het stemrecht verkregen.

Ook in Duitsland, bv. in Saksen, heeft men in bepaalde omstandigheden de vrouwen het stemrecht toegestaan. Zij hebben volgens de landswet het actieve kiesrecht, als zij grondbezitsters en niet gehuwd zijn. Stel het geval, dat er in een gemeente een meerderheid van ongehuwde grondbezitsters was, dan konden deze twee derden van de gemeentelijke vertegenwoordiging kiezen, maar zij moesten mannen kiezen. Zodra de vrouw huwt, verliest zij het stemrecht, het gaat op de man over; wordt het grondbezit verkocht, dan verliezen beiden het stemrecht. Het kiesrecht is alzo niet gebonden aan de persoon maar aan de bodem.

Dat is zeer leerrijk voor de heersende staatsmoraal en het geldende rechtsbegrip. Mens, ge zijt een nul, als geen geld en goed hebt. Verstand, intelligentie zijn bijzaken, die gelden niet.

Verder wordt beweerd, dat het vrouwenstemrecht gevaarlijk is, omdat de vrouw zeer toegankelijk is voor godsdienstige ingevingen en daar zij conservatief is.

Goed, maar zij is beide slechts, doordat zij onwetend is; dat men haar dus opvoede en haar leert waar haar eigenlijke belang is. Voor het overige schijnt mij de religieuze invloed bij het kiezen overdreven. Dat de ultramontaanse agitatie in Duitsland zo invloedrijk is, komt alleen daardoor dat zij de maatschappelijke belangen met de godsdienstige samensmelt. De ultramontaanse kapelaans wedijveren met de socialisten om de maatschappelijke verrotting bloot te leggen. Daardoor hebben zij zoveel invloed op de massa. Als op het ogenblik, waarop in de ‘ontwikkelingsstrijd’ vrede gesloten wordt en de heren moeten terugtrekken, zal het blad omgekeerd worden, er zal blijken hoe gering de zuivere religieuze invloed is.

De geestelijkheid is voortaan gedwongen haar tegenstand tegen de staatsmacht te laten varen, gelijktijdig dwingt de steeds toenemende klassentegenstelling haar om rekening te houden met de katholieke bourgeoisie en de katholieke adel. En verplicht haar op sociaal gebied een veel grotere onzijdigheid in acht te nemen. Daarmee verliest de geestelijkheid echter bij de arbeider aan invloed, namelijk wanneer de inachtneming van de staatsmacht en de heersende klassen haar zelfs dwingt handelingen en wetten goed te keuren of te dulden die tegen het belang van de arbeidersklasse gericht zijn. Daarmee verliest de geestelijkheid haar sociale en haar godsdienstige invloed, en hetzelfde is ook bij de vrouw het geval.

Zodra zij door de mannen uit vergaderingen en uit de dagbladen hoort, of door ondervinding leert, wat haar wezenlijk belang is, zal zij zich even snel als de man, van de invloed van de geestelijkheid vrijmaken. Maar veronderstel zelfs dat dit niet geschiedde, zou dit dan een rechtmatige reden zijn om haar het stemrecht te onthouden?

De hevigste tegenstanders van het stemrecht van de vrouw moeten de geestelijken zijn, zij weten waarom. De heerschappij, in haar laatste verschansingen teruggedreven, zou gevaar lopen. Dat niet terstond belangrijke gevolgen zouden te zien zijn, kan geen reden zijn de vrouwen het stemrecht te onthouden.

Wat zouden de arbeiders zeggen als de liberalen het algemeen stemrecht wilden afschaffen - en zij vinden het recht lastig - omdat het meer en meer de socialisten ten nutte komt. Een goed recht wordt niet slecht, doordat degene die het gebruikt, er nog niet het juiste gebruik van weet te maken.

Dat met het actieve ook het passieve kiesrecht verbonden moet zijn, spreekt van zelf, anders zou het een mes zonder heft zijn. ‘Een vrouw op de tribune van de Rijksdag, dat zou goed staan’, hoor ik verder tegenwerpen. Wij zijn daaraan reeds gewoon geraakt, daar wij de vrouw op het spreekgestoelte hebben gezien bij haar congressen en vergaderingen, in Noord-Amerika ook op de kansel en de bank van de gezworenen, waarom dan ook niet op de tribune in de Rijksdag? Men kan er zeker van zijn dat de eerst vrouw, die in de Rijksdag kwam, er een zou wezen die de mannen wist te imponeren.

Toen de eerste vertegenwoordigers van de arbeiders in de Rijksdag kwamen, geloofde men ook met hen te kunnen spotten en beweerde men dat de arbeiders weldra zouden inzien welk een dwaasheid zij begaan hadden. Zij wisten zich echter spoedig ontzag te verschaffen en nu vreest men dat hun aantal weldra te groot zal worden. Nietige geestigheidskramers werpen ons tegen: “Maar stel u nu eens een zwangere vrouw op het spreekgestoelte voor, hoe ‘onesthetisch’!” Die zelfde heren vinden het echter volkomen in orde dat de vrouwen op honderd verschillende wijzen bij de meest onesthetische bezigheden worden gebruikt en dat wel in hoogst zwangere staat, waarbij vrouwen waarde, gezondheid en zedelijkheid worden ondermijnd. In mijn ogen is hij een ellendeling, die het over zich kan krijgen te spotten met een zwangere vrouw in welke toestand hij haar ook ziet. De enkele gedachte, dat zijn eigen moeder eenmaal zo is aanzien voor zij hem ter wereld bracht, moest hem het schaamrood op de wangen brengen en de andere gedachte, dat het natuurlijk een man was, die mede deze toestand heeft veroorzaakt en dat hij, de ruwe spotter, zelf van een dergelijke toestand van zijn vrouw, de vervulling van zijn hoogste wensen verwacht, moest hem van schaamte doen verstommen.

Wanneer het echter aankwam op esthetische bevrediging door het uiterlijk van de volksvertegenwoordigers, dan zou menigeen onder de heren van de Rijksdag, de proef slecht doorstaan. Menigeen bezit een grote lichamelijke omvang, die hij niet te danken heeft aan een voorafgaand, hoogst belangrijk natuurdoel, maar aan overmatige verzorging van zijn eigen geliefd ik, waarmee hij zijn karakter evenals zijn verstand ten zeerste benadeelt. Overmatige zwaarlijvigheid is bijna altijd het kenmerk van een parasitair bestaan, terwijl daarentegen de zwangere vrouw een voorbeeld van fysieke gezondheid is en getuigenis aflegt van in een bepaald opzicht haar natuurlijke plichten te hebben vervuld. Een vrouw die kinderen voortbrengt, doet de maatschappij minstens evenveel nut als een man, die tegen een roofzieke vijand zijn vaderland en zijn huis met zijn leven verdedigt.

Bovendien staat het leven van de vrouw bij elk geval van moederschap op het spel; al onze moeders hebben bij onze geboorte de dood in het aangezicht gezien en vele zijn daarbij gestorven. Het aantal van de vrouwen die onder het baren sterven, of ten gevolge daarvan ziekelijk worden, is waarschijnlijk groter dan het aantal mannen, die op het slagveld vallen of gewond worden.

Ook op deze grond heeft de vrouw aanspraak op volledige gelijkstelling met de man, wanneer deze namelijk zijn plicht het vaderland te verdedigen als een reden tot voorrecht tegenover de vrouw wil doen gelden. Bovendien voldoen de meeste mannen nog niet eens aan deze plicht ten gevolge van onze militaire instellingen; voor de meerderheid bestaat zij slechts op papier.

Al deze oppervlakkige tegenwerpingen tegen een openbare werkzaamheid van de vrouw, zouden ondenkbaar zijn als de verhouding van de beide geslachten natuurlijk ware, maar niet een opgekweekt antagonisme, een heersers en knechtschaps verhouding, die beiden maatschappelijk reeds van kindsbeen af scheidde. Het is namelijk het, aan het christendom verschuldigde antagonisme, dat ze voortdurend van elkaar en de een over de ander in het duister houdt, dat vrije beweging, wederzijds vertrouwen, wederzijdse aanvulling van de karaktereigenschappen verhindert.

Het zal een van de eerste en gewichtigste vraagstukken van een verstandige maatschappij zijn, deze heilloze tweespalt van de seksen op te heffen en de natuur ten volle haar rechten te hergeven. De onnatuurlijkheid begint reeds in de scholen. Eerst scheiding van de beide geslachten en dan verkeerd of in het geheel geen onderricht in dat wat de mens als geslachtswezen betreft.

Weliswaar wordt in elke doenbare goede school vandaag natuurlijke geschiedenis geleerd; het kind merkt op dat de vogels eieren leggen en ze uitbroeden, het merkt op wanneer de paringstijd begint, dat daartoe mannetje en wijfje nodig zijn, dat beide gemeenschappelijk het nest bouwen, broeden en verzorging van de jongen op zich nemen. Het hoort verder dat de zoogdieren levende jongen ter wereld brengen, het hoort van de bronstijden, van de strijd van de mannetjes gedurende dit tijdperk; het leert het gewoonlijke aantal jongen, misschien ook de duur van de drachtigheid. Maar over het ontstaan en de ontwikkeling van zijn eigen geslacht blijft het voortdurend in het onwetende, dat wordt in een geheimnisvolle sluier gehuld. En als het kind zijn zeer natuurlijke begeerte naar weten zoekt te bevredigen door vragen aan de ouders - aan de onderwijzer waagt het zich zelden, dan worden hem de dwaaste sprookjes wijsgemaakt, die het niet kunnen tevreden stellen en een zoveel te slechter uitwerking hebben, wanneer het eenmaal zijn ware oorsprong leert kennen. Er zullen zeer weinig kinderen zijn die dat niet voor hun twaalfde jaar te weten komen. Hierbij komt nog dat in elke kleine stad en op het land de kinderen reeds van hun vroegste jeugd af de paring aan het pluimgedierte en die van de huisdieren in hun naaste, onmiddellijke omgeving, in de tuin, op de straat, bij het uitdrijven van het vee, enz. waarnemen.

Zij horen dat de toestand, zowel als de bevrediging van de bronslust en de daad van de geboorte bij de meest verschillende huisdieren van de kant van de ouders, leden van het huisgezin en van de oudere zusters met de ongegeneerdste grondigheid tot onderwerp van gewichtige gesprekken worden gemaakt bij het morgen, middag en avondeten. Dit alles wekt bij de kinderen twijfel over de moederlijke uitleg van zijn eigen intrede in het leven. De dag van de erkenning komt eindelijk toch, hij komt echter op geheel andere wijze, dan bij een natuurlijke en verstandige opvoeding zou zijn geschied. Het geheim van het kind draagt tot vervreemding tussen ouders en kind en inzonderheid tussen moeder en kind bij.

Men bereikt het tegendeel van wat men in zijn kortzichtigheid en onverstand bereiken wilde. Wie aan zijn eigen kindsheid denkt en aan die van zijn kameraden, weet wat zeer dikwijls de gevolgen daarvan zijn.

Er bestaat een geschrift van een Amerikaanse vrouw [94] waarin zij anderen meedeelt dat zij, om de voortdurende vragen van haar achtjarig zoontje naar zijn oorsprong te bevredigen, en daar zij hem geen sprookjes wilde wijsmaken die zij voor onzedelijk hield, hem zijn ware afkomst liet ontdekken. Het kind had haar, vertelde zij, met de grootste opmerkzaamheid aangehoord, en van de dag af waarop het leerde, welke zorgen en smarten het zijn moeder bereid had, met een tot nu toe ongekende tederheid en hoogachting haar aangehangen en deze hoogachting ook op andere vrouwen overgebracht.

De schrijfster gaat van de juiste mening uit, dat door natuurlijke opvoeding alleen, een wezenlijke verbetering, namenlijk een grotere achting en zelfbeheersing van het mannelijke tegenover het vrouwelijke geslacht, zonder twijfel moet verkregen worden. Hij, die natuurlijk denkt, en vrij is van vooroordelen, zal tot geen andere slotsom komen.

Van welke gezichtspunten men ook uitgaat bij de beoordeling van onze toestanden, men komt ten laatste altijd weer hierop terug: grondige maatschappelijke hervorming van de toestanden en daardoor van de positie van de geslachten.

Daar echter de vrouw op zich zelf nauwelijks ooit dit doel bereiken zal, moet zij naar bondgenoten zoeken en zij vindt die, zoals zeer natuurlijk, is in de proletariërs-beweging, als een beweging van een verdrukte mannenklasse. De arbeidende klasse heeft reeds sedert lang de storm ondernomen tegen de vesting: klassenstaat, welke de klassenheerschappij even als de heerschappij van de een over de ander vertegenwoordigt. De vesting moet door loopgraven en holle wegen van alle zijden omgeven worden en met geschut van elk kaliber tot de overgave worden gedwongen. Het leger vindt zijn officieren en nodige ammunitie in alle oorden.

De maatschappelijke economie en de natuurwetenschappen in vereniging met de nieuwere geschiedvorsing, de pedagogiek, hygiëne en statistiek rukken van alle zijden aan; de filosofie wil niet achterblijven en kondigt in Mainlander’s ‘Filosofie der bevrijding’ de nabij zijnde verwezenlijking van de ‘Ideaalstaat’ aan.

Wat ten laatste de overwinning van de huidige klassenstaat en zijn vervorming gemakkelijker maakt, is de verdeeldheid in de rijen van zijn verdedigers, die trots al hun gemeenschappelijke belangen tegenover de vijand, elkaar wederzijds bekampen in de strijd om de buit. Het belang van een fractie staat het belang van de andere in de weg. Het is verder de dagelijks toenemende muiterij in de rijen, van de vijanden, welker strijders meest vlees van ons vlees en been van ons been zijn maar tot nu toe uit misverstand of misleiding tegen ons en zich zelf streden, maar voortdurend meer tot inzicht komen. En niet in de laatste plaats zijn het de deserties van eerlijke mannen, die tot inzicht gekomen zijn, het kamp van de vijandelijke denkers verlaten en die, door hun hoger weten en dieper inzicht aangespoord om zich boven het lage klassenbelang en privaat-egoisme te verheffen, hun idealen volgen en zich aansluiten bij de naar bevrijding dorstende mensheid.

Daar echter velen zich nog niet goed bewust zijn van het tijdperk van oplossing, waarin zich de hedendaagse staat en maatschappij bevinden, hoewel de duistere partijen reeds dikwijls in dit geschrift aangewezen zijn, zo is ook de uiteenzetting daarvan nodig. Dit zal in een volgend hoofdstuk geschieden.

_______________
[94] Womanhood: its sanctities and Fidelities, bij Isabella Beecker-Hooker (Vrouwelijkheid: wat haar heilig is en waaraan zij trouw is, door I.B.H.) Boston: Lee and Shepard Publishers. New York: Lee and Shepard Publishers, Dillingham 1874.