Geschreven: augustus 2006
Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 4, 40ste jrg. winter 2006
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, maart 2009
Laatste bewerking: 04 maart 2009
“Le chemin se trace en marchant.”
Jean Ziegler
Er[1] bestaan twijfels aan de houdbaarheid van het kapitalistische wereldsysteem. De aangegeven oorzaken lopen uiteen. Volgens de enen zal het kapitalisme ten onder gaan aan de eigen interne tegenstellingen (Wallerstein, 1998, 2003). Volgens anderen brengt de ongelijke verdeling op wereldniveau van goederen, diensten, onderwijsmogelijkheden, gezondheidszorgen, kennis, milieugebruik en cultureel erfgoed, zoveel sociale uitsluiting, frustraties, instabiliteit en zelfs terreur mee dat het huidige systeem op niet te lange termijn zal barsten. Nog anderen stellen de economische groei die constitutief is voor het kapitalisme, verantwoordelijk voor de uitputting van de grondstoffen van de aarde en voor de vervuiling ervan. We botsen op onze ecologische grenzen (Jones & Jacobs, 2006).
In ieder geval creëert kapitalisme haar eigen specifieke vormen van onderdrukking en onrechtvaardigheid. Verzet ertegen is mogelijk én gewenst. Herverdeling vormt sinds mensenheugenis een probleem. Strijd ertegen ook. Het is een ingeworteld misverstand dat het publiek, het volk, geen macht zou kunnen uitoefenen.
Vandaag leven we in een kapitalistisch wereldsysteem dat zijn eigen vormen van ongelijkheid creëert. Sinds ongeveer 1970 kent het verschillende crisissen, zowel politiek, economisch, als sociaal. De nationale staten bevinden zich in een crisis van legitimiteit. Ze zien hun onderhandelingsmacht afbrokkelen door de stijgende macht van de internationale instituties. Werkgevers, bankiers, aandeelhouders en de organisaties die hen ondersteunen (Internationaal Monetair Fonds, Wereldhandelsorganisatie, Wereldbank) spreken van een economische crisis door vertraagde economie, ongelijke groeimogelijkheden, verstoorde concurrentieposities en de moeilijkheden op de financiële beurzen die daarmee samengaan. Voor de meeste werknemers, dus voor het gros van de bevolking, is de crisis sociaal: stijgende werkloosheid, dalende koopkracht, tendens naar afbraak van de sociale zekerheid, toenemende privatisering, de wettigheid van de vakbonden staat ter discussie. Sociale en economische crisissen zijn nauw met elkaar verbonden.
Waar er crisis is, wordt verzet mogelijk. Het soort verzet waarvoor men kiest, hangt af van de soort (impliciete of expliciete) maatschappijanalyse die men aanvaardt. Zij bepaalt hoe we naar de werkelijkheid kijken en bepaalt ook de mogelijkheden die we zien om die werkelijkheid te veranderen. De keuze van strategie hangt in grote mate af van wat we mogelijk of onmogelijk achten in de gegeven situatie. De maatschappijanalyse waar ik van uitga is dat tegenwoordig het kapitalistische systeem de grondoorzaak is van de onrechtvaardige herverdeling en ook van de ecologische grenzen van de aarde die we aan het overschrijden zijn. De neoliberale globalisering heeft de laatste twintig jaar deze trend nog versterkt. Ik heb deze stelling elders geargumenteerd (Walry, 2005.)
Deze tekst behandelt verzetsstrategieën die ervan uitgaan dat een vorm van postkapitalisme mogelijk en wenselijk is. Een postkapitalisme met een rechtvaardigere herverdeling en waarin erkenning en aanvaarding niet enkel afhangen van ras, bezit en diploma’s.
Ik behandel twee doctrines niet: de neoliberale doctrine en de revolutietheorieën. De eerste omdat zij oplossingen zoekt in de economische groei, zowel voor de werkloosheid als voor de armoede, en geen oog heeft voor de onmogelijkheid van onbeperkte groei in een fysisch beperkte wereld. De tweede omdat ze zich baseren op een strategie met een “tweestappenplan”: eerst de totale staatsmacht veroveren, en daarna de wereld verbeteren. Deze strategie leidt tot een éénpartijstelsel, waarin men homogeniteit boven heterogeniteit en centralisering boven decentralisering verkiest, wat tegenstrijdig is met iedere vorm van democratie (Walry, 2003b). Misbruik en onderdrukking liggen dan op de loer.
De strategieën die ik behandel, wijten de ongelijke verdeling vooral, maar niet uitsluitend aan het kapitalistische wereldsysteem en zien de versnelling en de veralgemening van de economische globalisering als het meest invloedrijke aspect van de vlug veranderende maatschappij.
Ik hoop met deze tekst discussie los te weken.
De sociaaldemocratische stroming stelt in oorsprong socialisme als doel door de opheffing van het kapitalisme. Nochtans wordt in de praktijk van vandaag het kapitalisme, met haar noodzakelijke economische groei, niet in vraag gesteld. Radicaal socialisme (Walry, 2003a)is geen doelstelling van de sociaaldemocratie. Op economisch, sociaal en politiek niveau wil ze afdwingbare regelingen treffen zodat een betere herverdeling van goederen, diensten en zomeer tot stand kan komen.
We kunnen niet spreken van hét sociaaldemocratisch model. Voor ieder specifieke vorm van kapitalisme, zullen specifieke politieke en sociale reglementeringen nodig zijn om de negatieve effecten ervan te verlichten.
De sociaaldemocraten stellen vertrouwen in de mogelijkheid tot sociale en politieke veranderingen via democratische, regelgevende politieke instituten. Ze beschouwen de staat als moderator tussen tegengestelde krachten (arbeid en kapitaal) en als regulator om de ontwrichtende tendensen binnen de huidige economie te temperen.
Coalities tussen partijen vormen een aanvaarde strategie wat leidt tot een politiek gesteund op compromissen.
Het verwijt van sommige groepen dat de sociaaldemocratie concreet geen verschil maakt met het neoliberalisme, wil ik hier toch tegenspreken. Regels, wetten en overeenkomsten wat arbeidsvoorwaarden, lonen, sociale zekerheid en ook milieunormen betreft, blijft de sociaaldemocratie verdedigen, ook op wereldniveau. Het neoliberale, productivistische model zal zeker proberen de kosten die deze maatregelen meebrengen, zoveel als mogelijk af te wentelen (op de staat bijvoorbeeld) zodat de winsten zo hoog mogelijk kunnen blijven. Het sociaaldemocratische model integendeel ziet deze uitgaven niet als “kosten” maar als noodzakelijke middelen om tot een betere sociale verdeling en een minder vervuilde wereld te komen.
Het sociaaldemocratische model biedt middelen aan om de neerwaartse sociale spiraal, ontstaan door de alomtegenwoordige neoliberale strategie, in een meer sociale richting te sturen. Sociaaldemocraten zien ook een andere functie voor markten: markten zouden de concurrentie kunnen intomen en meer de aandacht richten op wederkerigheid en samenwerking, door individuele en gemeenschappelijke activiteiten beter te coördineren (Elam 1994, p. 57). Dit zou de cohesie van de maatschappij ten goede komen, in plaats van ze uiteen te rukken en te fragmenteren wat wel het geval is in een maatschappij die gefixeerd is op winstmaximalisatie.
De verworvenheden van de welvaartsstaat worden echter steeds meer in vraag gesteld. Verzet tegen de afbraak van de welvaartsstaat is op dit ogenblik zeer belangrijk en zal veel strijdvaardigheid vereisen. En daar schiet de sociaaldemocratie soms te kort.
Op lange termijn zijn werkelijke structuurveranderingen nodig om de globale ongelijkheid aan te pakken (zie verder). Die strijd voert de sociaaldemocratie onvoldoende.
Sociaaldemocratie staat voor een dilemma. Ze wil de gevolgen van de “wilde economische groei” tegengaan, zonder echter het economische groeimodel in vraag te stellen. Tegelijk spreekt ze zich uit voor duurzame ontwikkeling. Groei en duurzame ontwikkeling kunnen nochtans niet samengaan. Ik verklaar me nader: kapitalisme vereist voortdurende economische groei. Economische groei pleegt roofbouw op grondstoffen en op het milieu. Wil men ecologische rampen vermijden, dan moeten het enorme energie- en grondstoffenverbruik en de overdadige ontginning en vervuiling van natuurgebieden teruggeschroefd worden. Dan pas kan ontwikkeling duurzaam zijn (Jones, 2006; Walry, 2005).
De systeemtheoreticus Immanuel Wallerstein schat het einde aan het kapitalisme voor binnen ongeveer 50 à 100 jaar. Hij maakt een grondige analyse van het kapitalistische systeem en meent dat “de interne tegenstellingen van het systeem niet meer kunnen bedwongen worden” “waardoor (het) op een bepaald moment kan bifurceren met een ongekend eindresultaat” (Wallerstein, 2003 a, p. 84 en 88).
De transities naar postkapitalisme kunnen verschillende richtingen uitgaan en uiteenlopende politieke vormen aannemen. Ze kunnen ofwel een rechtvaardiger maatschappij met minder onderdrukking en ongelijkheid tot stand brengen, ofwel ons doen belanden in een nog meer onrechtvaardige maatschappij. Hij maakt geen ontwerp voor een toekomstige perfecte maatschappij, maar doet enkel een paar voorstellen voor een betere en historisch mogelijke maatschappij.
Wat zijn volgens Wallerstein de voorwaarden voor een overgang in de positieve richting? In de eerste plaats een nauwkeurige historische analyse met als “centraal uitgangspunt het moderne, kapitalistische wereldsysteem”. Maar analyse zonder praktijk leidt niet tot de gewenste resultaten. En praktijk vereist organisatie. Tot voor kort meende de linkerzijde dat die organisatie hiërarchisch en sterk gecoördineerd moest zijn om efficiënt te kunnen zijn. Die veronderstelling is volgens Wallerstein niet juist. De huidige samenleving is zo complex en bestaat uit groepen met zoveel uiteenlopende levensgewoonten en culturen (die dan nog vaak op hetzelfde grondgebied moeten samenleven) dat de problemen die zich stellen te divers zijn “om een systeem van democratisch centralisme te laten functioneren” (Wallerstein 2003, p.88). De laatste jaren zag de nieuwe linkerzijde dit in en ontwikkelde ze een niet-hiërarchische en gedecentraliseerde stijl.
Naast analyse en praktijk zullen we ook de kapitalistische denkpatronen (in termen van concurrentie, productiviteit, economische efficiëntie en zo meer) op de korrel moeten nemen. Die ideeën zijn zo vastgeroest in ieder van ons, dat ze niet alleen aan herdenking toe zijn, maar dat we ze moeten “ontdenken” (Wallerstein, 1991).
Vele mensen vrezen dat als de logica van het kapitalisme zou verdwijnen, tezelfdertijd de productieve efficiëntie zou verloren gaan. Volgens Wallerstein is deze vrees ongegrond. Hij meent dat scholen, universiteiten, hospitalen die winst niet als eerste doelstelling hanteren, zeker niet minder efficiënt werken dan deze die wel winst willen maken. Winstvorming is dus zeker niet de ultieme motivatie voor efficiëntie[2]. Wallerstein is ervan overtuigd dat het mogelijk is het grootste deel van de voordelen van de kapitalistische efficiëntie te behouden en tegelijkertijd de nadelen ervan te verminderen. Dergelijke structuren functioneren allang in grote Amerikaanse universiteiten en ziekenhuizen. Die instellingen zijn zeker niet inefficiënt of “technologisch achterlijk” in vergelijking met “gewone” bedrijven. Efficiëntie om winst te realiseren blijft nodig, maar de winsten worden geherinvesteerd in de bedrijven — bijvoorbeeld om de productiemiddelen te vernieuwen of te vervangen - en niet om aandeelhouders uit te betalen. Dus geen winstaccumulatie. De niet terug geïnvesteerde winsten kunnen sociale noden lenigen, zodat naast economische efficiëntie ook sociale efficiëntie een belangrijke rol kan spelen. Gedecentraliseerde non-profitstructuren zijn “alleszins de na te streven richting.” (Wallerstein 2003, p. 91)
Zoals de sociaaldemocraten weet ook Wallerstein dat er altijd een of andere vorm van markt noodzakelijk blijft. Hij noemt dit de “echte” markt in een behoefte-economie, waarin geld ruilmiddel is en geen doel op zich. Het is een sociaaleconomische markt van vraag en aanbod.
Een fundamenteel probleem dat moet worden bestreden binnen de kapitalistische logica, is de veralgemeende commodificatie[3]. Dat dit geen sinecure is, weet Wallerstein allerbest. De politieke krachten die commodificatie afwijzen, staan immers veel zwakker dan de politieke krachten die commodificatie verdedigen.
We moeten alternatieve structuren al hier en nu opbouwen, maar niet op een dogmatische manier. “Alternatieven kunnen uitgeprobeerd worden als mentale én als reële experimenten.” Zoniet “dan bestaat er een grote kans dat de mondiale rechterzijde met een nieuw non-kapitalistisch alternatief op de proppen zal komen dat ons kan meezuigen in een spiraal van hiërarchische en niet-egalitaire waarden. En dan zal het te laat zijn om de zaken alsnog te verbeteren.” (Wallerstein 2003, p. 91).
Wallerstein zegt dat zijn voorstellen meer kans maken in de overgangschaos die we nu kennen, dan in een relatief meer stabiele maatschappij: “overgangschaos die ons zowel nieuwe kansen biedt, als ons verregaand in de war brengt.” (Wallerstein 2003, p.92).
We beginnen er best hier en nu aan, zonder dogmatisme maar met veel ernst.
De erkenning van de linkse mislukkingen van gisteren maakt het mogelijk — niet zeker! — om morgen de linkse doelstellingen te bereiken. Wallerstein zegt dat grote onzekerheid blijft, maar dat de hoop op een rechtvaardiger postkapitalistische samenleving misschien wel voor het eerst werkelijk tot stand kan komen. Hij verdedigt deze hoop niettegenstaande hij weet dat de geschiedenis tot nu toe een opeenvolging is van systemen waarin onrechtvaardigheid de overhand heeft. Dat er nog veel doe- en denkwerk nodig zal zijn, daarvan is Wallerstein zich meer dan bewust.
Wallerstein stelt een strategie van de mondiale linkerzijde voor om de enorme ongelijkheid en de sociale en ecologische verspilling aan te pakken. Ook hij bepleit coalitievorming, maar niet alleen tussen verschillende politieke partijen, maar ook tussen allerlei sociale bewegingen en partijen die het dichtste aanleunen bij de gestelde doelen.
De vorming van coalities moet volgens Wallerstein drie hoofdlijnen vasthouden. In de eerste plaats zal de neoliberale retoriek als blufpoker moeten doorgeprikt worden. Daarnaast zullen de linkse groepen een positief programma moeten voorstellen dat niet enkel focust op ongelijkheid en onderdrukking binnen de economische structuren, maar ook op ongelijkheden veroorzaakt door gender, ras, cultuur, handicap, seksuele voorkeuren enz. Tegelijk mag men het pleidooi voor de socialisatie van de productiemiddelen niet verwaarlozen, want onderdrukkingen met betrekking tot geslacht, ras, enz. doorkruisen de kapitalistische uitbuiting en worden er ook door versterkt. Ten derde zal meer aandacht moeten gaan naar de wereldwijde ongelijkheid, qua rijkdom, macht en privileges.
Naast Wallersteins opvattingen ontwikkelde zich een politiek van blokvorming en een politiek van “alternatieve praktijken”.
De politiek van blokvorming wil de marxistische benadering van verzet verbinden met het constructieve postmodernisme[4]. Ze vindt beide denkpistes waardevol en meent dat ze kunnen samengaan. Laclau & Mouffe (1985), Jameson (1981, 1991) zijn belangrijke vertegenwoordigers van die strekking (Walry, 1999). De politiek van alternatieve praktijken werd vooral door Aubenas & Benasayag (2003) ontworpen en legt andere accenten.
Wie vindt dat de wereld zeer verscheiden is, kan ook geen eenduidig model van verzet verkondigen. Zoals onderdrukking veel vormen kent, zo ook zal verzet ertegen zich op veel verschillende manieren manifesteren. Geen enkele situatie is gelijk aan een andere en iedere onrechtvaardigheid is ingebed in een bepaalde situatie. Daardoor vereist iedere opheffing van een onrechtvaardige situatie een situatiegebonden oplossing: verzet in (westerse) democratieën zal andere strategieën vergen dan in landen die geen democratie kennen. In Europa mag men meer strijd verwachten vanuit de vakbonden. In China zal dit zeker niet zo zijn.
Verzet zal permanent zijn en kan nooit een of ander einddoel volledig bereiken.
“Blokvorming” vindt coalities tussen partijen en vakbonden belangrijk, maar gaat ervan uit dat een essentiële rol is weggelegd voor uiteenlopende minderheden, zoals feministen, homo’s en lesbiennes, vredes- en milieuactivisten. Die groepen voelen zich veelal in de steek gelaten door de partijen, vakbonden, de wetenschappelijke wereld en de officiële levensbeschouwelijke organisaties[5]. Hun acties zijn direct en concreet en gericht op wat verkeerd gaat in het dagelijkse leven (bossen die verdwijnen, te hoge huishuren, vervuiling, geluidsoverlast en zo meer). De politiek van blokvorming ziet organisatie als een los netwerk van groepen en individuen en verwerpt de piramidale en hiërarchische organisatievorm waarmee we het meest vertrouwd zijn in ons dagelijks leven (in gezinnen, scholen, klinieken, kerken, partijen, vakbonden, bedrijven).
Soms richten “blokken” zich op relatief kleine deelterreinen. De nagestreefde doelen zijn geen statische doelen die zich in een verre toekomst zullen realiseren, maar veranderbare doelen, op korte of middellange termijn te verwezenlijken. Soms gaat het slechts om een eenmalige en punctuele actie. Als voor het welslagen van dergelijke strijd toch leiders naar voren komen, zal hun leiderschap verdwijnen als de actie is afgerond.
Consumentenboycots behoren tot de micropolitiek. Het zijn adequate acties van verzet, maar stellen geen eisen naar fundamentele structurele veranderingen.
Als een blok gevormd wordt door groepen die veel macht hebben, zal hun strijd vlugger vruchten afwerpen dan als het blok bestaat uit bewegingen met weinig of geen macht. Zo zal blokvorming tussen vluchtelingen en mensen-zonder-papieren niet gemakkelijk de gewenste resultaten geven, tenzij een relatief groot deel van de publieke opinie zich achter hun eisen stelt, wat hier en nu op gang komt. Een eis van een erg kleine minderheid kan zich uitzaaien en de weg vinden naar een bredere blokvorming. Als dit blok in staat is de sociale rust[6] ernstig te verstoren, dan zal gedeeltelijk aan hun eisen worden voldaan. Soms brengt micropolitiek macropolitiek teweeg: de arbeidersbeweging (de “oude” sociale beweging) realiseerde een wettelijke werkdag van acht uren; uit feministische bewegingen zijn politieke eisen gegroeid zoals vrouwenstemrecht, gelijk loon voor gelijk werk en het verbod op discriminatie op de arbeidsmarkt.
De politiek van “alternatieve praktijken”, ook de “nieuwe radicaliteit” genoemd, waarvan Benasayag & Sztulwark (2000) en Aubenas & Benasayag (2003) belangrijke vertegenwoordigers zijn, sluit aan bij de politiek van blokvorming, maar legt toch andere accenten. De strategieën van de alternatieve praktijken zijn, zoals het postmodernisme waardoor ze geïnspireerd worden, eclectisch. Het is echter geen eclecticisme dat samenwerking in de weg staat.
Ook zij wensen één of andere vorm van postkapitalisme te realiseren en doen dat niet door zich op een directe manier op de economische of politieke onderdrukking te richten, maar door te zoeken naar meer indirecte wegen. Ze zijn ervan overtuigd dat een meer rechtvaardige maatschappij geen kapitalistische machtsrelaties zal kennen en moet groeien vanuit de concrete levenswijzen en situaties, wil ze reële verbetering kunnen voortbrengen. Veranderingen die opgelegd worden vanuit de top, zijn tot mislukken gedoemd als het volk aan de basis ze niet ondersteunt en draagt. Regelgevingen vanuit de top blijven noodzakelijk, maar zullen altijd onvoldoende zijn om identiteiten om te buigen. Onze (westerse) identiteit is gevormd in de neoliberale, kapitalistische manier van leven en denken en juist daardoor is verzet ertegen zo moeilijk. Willen we onze identiteit ombuigen, dan is het nodig dat we de waarden die we meekrijgen vanuit onze opvoeding en werksituaties kritisch evalueren.
Aanhangers van de “alternatieve praktijken” zoeken naar andere, non-conformistische manieren van verlangen en de scheppende kracht en intrinsieke waarde die daarvan uitgaat. Ze geven kritiek op de ideologie van de onveiligheid, en zoeken naar en testen andere beelden van geluk uit. “Alternatieve praktijken” streven naar “nieuwe waarden”, ook nieuwe waarden in de economische sfeer, die onze mentaliteit en levensstijl zullen beïnvloeden. Ze streven naar nieuwe ervaringen van strijd en nieuwe hypothesen voor emancipatie.
Hun visie op arbeid sluit nauw aan bij het marxisme (niet het orthodoxe marxisme). De ervaring in het kapitalisme is namelijk ‘dat we lijden wanneer we werk hebben maar eveneens wanneer we het niet hebben’. Alternatieve praktijken wensen arbeid in die betekenis af te schaffen en pleit voor zinvolle arbeid, waarin werkenden ook medebeslissingsrecht hebben.
Ze gaan ervan uit dat uiteenlopende vormen van postkapitalisme vorm zullen krijgen tijdens de strijd zelf: “le chemin se trace en marchant” (marcherend stippelt zich de weg uit). Die concrete verzetspraktijken wijzen iedere vorm van geweld af en zoeken naar nieuwe vormen van tegenmacht en tegencultuur. Een tegenmacht die niet de tegenwoordige macht wil overnemen, maar ze wil afbrokkelen. Een tegencultuur waarin artistieke creatie een menselijke noodzaak is en niet tot koopwaar wordt herleid. Tegencultuur waarin vele scheidingen worden overstegen, bijvoorbeeld de scheiding tussen theorie en praktijk, tussen hoofd- en handenarbeid, normaal en abnormaal, “haves” en “have nots”, autochtonen en allochtonen, gendertegenstellingen. Mensen onderverdelen in aparte hokjes kan niet: “... etiketten functioneren als miniatuurgevangenissen” (Aubenas & Benasayag, 2003).
Willen “alternatieve waarden” kans krijgen, dan kunnen we dit enkel bereiken langs de ervaring met democratische manieren van leven (in de eerste plaats in gezinnen, scholen en verenigingen), en met het creëren van banden van solidariteit tussen mensen en groepen die een postkapitalisme wensen uit te bouwen, zonder dat een blauwdruk van een toekomstige maatschappij moet vastliggen.
Arbeidersverzet blijft noodzakelijk, maar het “revolutionair subject” situeert zich zeker niet alleen in de arbeidersklasse. Vele verschillende contesterende groepen, zoals feministische, ecologische, anarchistische en vredesbewegingen en ook de “marginale” groepen kunnen deel uitmaken van het “revolutionair potentieel”. Hoewel vakbonden nu werken binnen de krijtlijnen van het bestaande bestel en hiërarchisch zijn gestructureerd, kunnen ze toch één van de knooppunten vormen binnen een breed netwerksysteem van verzet. Tegengaan van fabriekssluitingen en “rationaliseringen” van bedrijven, afbouw van sociale zekerheid, slechte werkomstandigheden zijn de terreinen waar vakbonden noodzakelijk zijn en die directe invloed hebben op het dagelijkse leven.
Hiërarchie wordt afgewezen omdat dit de creativiteit en de rijkdom van de bewegingen in de weg staat. Aan deze eisen tegemoetkomen, vraagt een enorme inventiviteit en originaliteit en maken “creatief verzet” mogelijk. Ramonet (2006) maakt een mooie vergelijking: “de enorme verscheidenheid van de andersglobalisten (zou) een zwerm moeten maken. Een zwerm is in de natuur de organisatievorm die kleine dieren gebruiken om een grote vijand schrik aan te jagen.”
De strategie van blokvorming en van “alternatieve praktijken” weigert het idee dat politieke partijen of intellectuelen zouden kunnen spreken “in naam van het volk, de mens, de maatschappij”. Het principe van een netwerk van gelijken in een netwerkorganisatie is van cruciaal belang. De rol van de intellectuelen blijft belangrijk, maar zal zich beperken tot “het lezen van de realiteit” (Ramonet 2006).
De auteurs stellen de praktijken die ze aanmoedigen voor als ‘hypothesen, alternatieve routes’ die zich ontwikkelen in de dynamiek tussen ‘klassiek verzet’ op het niveau van de regeringen met de kamers van volksvertegenwoordigers en de alternatieve routes. “(D)ie twee bestaansniveaus zijn afhankelijk van elkaar, maar verschillen wel van aard” (Aubenas & Benasayag, 2003). Zijzelf voeren de strijd langs alternatieve routes. Hun manifest doet een oproep tot alle individuen, groepen en collectieven om samen met hen na te denken over “alternatieve praktijken” en ze zichtbaar, duidelijk en verstaanbaar te maken.
De politiek van “alternatieve praktijken” is een libertair project, dat vooral jongeren aanspreekt.
Hoe aantrekkelijk de creatieve, alternatieve praktijken ook zijn, ik meen dat ze te weinig rekening houden met de enorme macht van de internationale instituten (WTO, IMF, Wereldbank, enz.). Die instellingen zijn weinig democratisch (Vandaele, 2005, Mestrum, 2005), maar nemen wel erg verreikende beslissingen voor de bevolkingen van de gehele wereld. Enkel sterk en goed georganiseerd politiek werk kan daar verandering in brengen. De alternatieve praktijken waarin emergentie van nieuwe waarden en vormen van verzet de kern uitmaakt, zijn noodzakelijk maar zeker niet voldoende. Wil de “nieuwe radicaliteit” haar doelstellingen realiseren, dan moet ze voor concrete projecten samenwerken met groepen die zich op andere manieren organiseren om weerstand te bieden. Micropolitiek en macropolitiek moeten elkaar aanvullen. Ik meen dat het globale de uiteindelijke horizon is die de acties op lagere niveaus (zelfs op het buurtniveau) oriënteert: “Denk globaal, handel lokaal” is een juiste slogan.
Het gevaar van de “alternatieve praktijken” is versnippering en inefficiëntie. De lokroep van het centralisme kan dan opnieuw de kop opsteken.
“De nieuwe radicaliteit” roept veel externe weerstand op. Maar ook erbinnen zijn de spanningen veelvuldig. Met onenigheden binnen hiërarchisch gestructureerde organisaties zijn we redelijk vertrouwd. Maar we weten nog niet goed hoe we met spanningen binnen een netwerkorganisatie moeten omgaan. Hoe binnen een netwerk van gelijken meningsverschillen oplossen op een manier dat het netwerk niet uiteenvalt, is nieuw voor bijna iedereen en veronderstelt een langdurig leerproces. De weg zal lang zijn, maar het doel is realiseerbaar.
Vandaag zien we groepen opleven die zich op wereldniveau in een netwerkmodel organiseren. Ze spreken zich expliciet uit tégen de wereldwijd verspreide consumptie-ideologie en vóór een rechtvaardiger herverdeling. De bewegingen van de andersglobalisten (onder andere Attac) zijn voorbeelden. De grote opkomst op de Sociale Wereldfora (Seattle, Porto Allegre enz.) getuigen van eenzelfde mentaliteit en manier van werken. Die bewegingen steunen elkaar en zijn actief op het lokale en globale niveau. Dankzij de nieuwste communicatietechnologieën versterken ze zich vlug.
Binnen iedere groep, of het over een gezin, een regering of een vakbond gaat, komen spanningen en onenigheden voor juist omdat zich altijd tegengestelde belangen en uiteenlopende gevoeligheden voordoen. Alle groepen veranderen (zij het in verschillende mate en snelheid) van omvang, macht, samenstelling, doelen en strategieën (Walry, 2003a). Storingen binnen een groep herstellen zich meestal na een korte periode van instabiliteit. Maar als een groep steeds ernstigere en onafwendbare meningsverschillen kent, betekent dit dat de mechanismen om het opnieuw tot een relatief evenwicht te brengen, niet meer werken.
Als de meningsverschillen binnen één groep te groot worden, creëert dit breuklijnen (“open ruimten”, machtsvacua) tussen de verschillende leden of verschillende fracties. Dit verzwakt de groepseenheid en de groepsstabiliteit. Indien op een dergelijk moment tegenpartijen macht willen verwerven of versterken, kunnen ze daar op inspelen. Dit is een efficiënte strategie die iedere groep benut die macht wenst te krijgen, te behouden of te verstevigen. Kapitalisten, arbeiders, boeren en kleine zelfstandigen grepen en grijpen voortdurend naar deze strategie. Ze zoeken en creëren zwakke plekken, “openingen”, bij hun tegenstanders om hen af te zwakken zodat zijzelf hun macht kunnen uitbreiden.
Wie zich nu afvraagt hoe de macht van de elite af te brokkelen, zal zich het efficiëntste richten op de oppositionele groepen binnen de machtigste groep, namelijk die van de kapitalisten. De tegenstellingen die zich daar vormen zijn het duidelijkste tussen het productief kapitaal en het financieel kapitaal. Financieel kapitaal is slechts indirect verbonden met productie door het uitlenen van kapitaal voor productieve doeleinden. Maar met financieel kapitaal wordt ook handel gedreven met de bedoeling geld te maken. Er wordt met financieel kapitaal gespeculeerd door het verhandelen van leningen, contracten, aandelen, enzovoort. Geld winnen (of verliezen) door gebruik te maken van de variërende wisselkoersen is een andere vorm van speculatie. Financieel en speculatief kapitaal zijn verschillend, maar vele grote firma’s en multinationale ondernemingen handelen in beide. Daardoor lopen productief, financieel en speculatief kapitaal in elkaar over. Artus & Virard (2005), twee auteurs die het kapitalisme willen behouden door de macht van het financieel en vooral speculatief kapitaal te breken en de macht van het productief kapitaal opnieuw sterker te maken, geven de onrust binnen de verschillende soorten kapitaal zeer duidelijk aan.
Productief kapitaal streeft zeker naar de hoogst mogelijke winstaccumulatie, maar is toch willens nillens verplicht zich aan bepaalde (staats)regels te houden. In de meeste Westerse landen moet men minimumlonen, 38 tot 44 urenweek, verplichte bijdrage voor sociale zekerheid, enz. naleven. Anders gezegd: productief kapitaal kan moeilijk ontsnappen aan de verworvenheden van de (nationale) welvaartsstaat. Financieel kapitaal echter ontloopt alle regelingen. Dat kan omdat het financiële domein internationaal georganiseerd is en zich afspeelt in een grotendeels virtuele ruimte. Belastingontwijking en regelrechte fraude zijn dan ook schering en inslag (“Pak ons dan als je kan” 2006). Speculatief kapitaal maakt soms op zeer korte termijn spectaculair hoge winsten die niet realiseerbaar zijn in het productief kapitaal. Deze toestand ervaren (kleinere) industriëlen als onrechtvaardig. Dit leidt onvermijdelijk tot verdeeldheid tussen producenten en speculanten. Industriëlen willen vaak af van het financieel kapitaal omdat hun autonomie afneemt en omdat financieel kapitaal de lange termijn uit het oog verliest. Inderdaad staat het financieel kapitaal onder andere voor het probleem elk kwartaal opnieuw te moeten voldoen aan de verwachtingen van de aandeelhouders. Gaandeweg wordt ook de publieke opinie zich bewust van de grote uitbuiting en sociale ontwrichting die samengaat met de werking van speculatief kapitaal.
In fasen van ontregelende competitie tussen de verschillende soorten kapitaal, vormen er zich breuklijnen, de zogenaamde “lege ruimten van macht”.
Niet alleen binnen het blok van de kapitalisten, maar zeker ook tussen politieke groepen, doen zich vele spanningen voor. Als de politieke vertegenwoordigers verdeeld zijn, bijvoorbeeld over de manier waarop de milieuproblematiek of het wapenbeleid worden aangepakt, dan maken milieugroeperingen of vredesbewegingen meer kans (een deel van) hun eisen door te drukken. Verzetsacties kunnen de bestaande barsten in de huidige economische en politieke hegemonische structuren vergroten. Het komt er op aan de “open ruimten” goed in te schatten om tot een efficiënte strategie te kunnen komen. Als het verzet voldoende sterk staat en optreedt als een eenheid, kan ze de eigen macht vergroten. De “open ruimten” worden dan “open ruimten van verzet”. Radicale politieke alternatieven maken dan kans. Mij lijken op dit ogenblik de andersglobalisten de voorgangers en woordvoerders van dergelijke “open ruimten van verzet”. Vraag is of de eenheid ervan toereikend zal zijn om een authentieke tegenkracht te vormen.
Links verzet kan hier en nu ondersteund worden op verschillende manieren. Directe, elektronische communicatie tussen burgers en groepen brengt meer directe initiatieven voort - initiatieven die ontsnappen aan de controle van de media en van de economische en politieke structuren. Dit maakt een flexibel en aanpasbaar politiek-strategisch veld mogelijk.
Ik geef enkele voorbeelden van thema’s waar samenwerkingsverbanden mogelijk zijn tussen partijen, vakbonden, verdedigers van blokvorming, en alternatieve praktijen. De manieren van samenwerken zullen uiteraard variëren naargelang van het onderwerp.
Het domein van de belastingen kent vele wettelijke onrechtvaardigheden die kunnen worden betwist. Enkele voorbeelden. Strijd voor minder belastingen op arbeid en meer belastingen op passieve inkomsten uit financieel en speculatief kapitaal (wat onder andere het effect zou hebben dat bedrijven minder werknemers ontslaan om de kosten te drukken); afschaffing van belastingvoordelen voor grootschalige bedrijven en invoering van de Tobintaks die de speculatie wil aan banden leggen. En dan denken we nog aan de ontmanteling van belastingparadijzen, de opheffing van het bankgeheim, de invoering van een vermogenskadaster of eisen voor meer openheid van bedrijfsfinanciën. Een stringente ecobelasting zou het wereldwijde transport verminderen, wat ons milieu ten goede zou komen en de directe verkoop van lokale goederen zou stimuleren. Dit zijn allemaal strijdpunten die tot maatregelen voor een rechtvaardiger verdeling, voor een betere wereld zeg maar, leiden.
Progressieve partijen samen met de vakbonden en met sommige NGO’s eisen meer sociale verantwoordelijkheid van de bedrijven. Sommige milieubewegingen en groepen die ingaan tegen de niet aflatende economische groei zijn het daarmee eens, maar gaan verder. Ze stellen de grote aandeelhouders van (vooral grootschalige) bedrijven verantwoordelijk voor deze gang van zaken en pleiten voor een ander soort economie (Jones & Jacobs, 2006; Jones, 2006).
Er bestaan nog veel meer terreinen waarop linkse strijd kan worden geleverd en waar de krachten kunnen worden gebundeld. Zo bijvoorbeeld het tegengaan van de privatisering van de sociale zekerheid en instellingen van openbaar nut; de opheffing van schulden van de Derde Wereld; processen aanspannen tegen bedrijven die erg vervuilend zijn. Vele andere voorbeelden zijn denkbaar.
Het is niet zo dat zonder een grote, overkoepelende eenheid van antikapitalistische groepen geen sociale acties mogelijk en nuttig zouden zijn. Geslaagde acties voor kleine lokale doelen kunnen leiden tot bredere doelen (Walry, 2002).
Acties voor een rechtvaardiger verdeling zullen uiteraard op veel tegenstand botsen. Macht laat zich niet zonder slag of stoot ontmantelen. Verzet zal permanent zijn en veel geduld en inzet vergen. De resultaten zullen slechts druppelsgewijs volgen. Wil verzet slagen, dan is relatieve stabiliteit binnen de verzetsgroepen erg belangrijk. Eenheid en verbondenheid van de leden tijdens de acties is noodzakelijk. De geschiedenis toont dat de arbeidersbeweging het sterkste is als de onderlinge solidariteit stevig is, de interne competitiviteit zwak en de strijdkracht hoog. Als integendeel de arbeidersklasse erg verdeeld is en gebrek aan solidariteit kent, maken de werkgevers daarvan gebruik om hun macht uit te breiden of te verstevigen.
Samengevat: Als een groep macht wil verkrijgen of verstevigen dan zijn twee voorwaarden belangrijk: de eigen graad van eenheid en solidariteit zo sterk mogelijk maken en inspelen op het gebrek aan solidariteit van diegenen wiens macht men wenst te bestrijden. Dit geldt voor alle groepen.
Als de bewegingen die een postkapitalisme tot doel stellen de (kleine) macht die ze nu hebben, willen behouden of verdiepen, zullen ze de verbondenheid van de verschillende bewegingen zo sterk mogelijk moeten maken, zonder dat ze hun eigenheid verliezen. Maar waar het nodig is, mag men ook gezamenlijke acties met de macropolitiek niet uit het oog verliezen.
Welke keuze voor verzet men ook maakt, die zal altijd en noodzakelijk voorlopig moeten zijn, want als de omstandigheden veranderen - wat nu zeker het geval is - zullen de strategieën noodzakelijk mee veranderen. Het lijkt me van cruciaal belang te beseffen dat micro- en macrostrijd apart nooit tot bevredigende resultaten kunnen leiden. Samenwerking is noodzakelijk. Eenmaal microacties resultaten behalen, zullen ze vorm moeten krijgen in wetten en reguleringen. Micropolitiek waarvan de bekomen resultaten niet worden vastgelegd in regels en wetten, ontbreken elke standvastigheid. Mondiale tegenmacht zal de lokale tegenmacht inspireren en voeden; en omgekeerd. Macro- en micropolitiek zijn convergerende, gemengde strategieën die moeten samengaan om tot resultaten te kunnen komen.
Hoe de verschillende strategieën in relatie tot elkaar staan en hoe ze geïntegreerd kunnen worden, zal altijd onderhevig zijn aan veranderingen. Dé strategie van dé postkapitalistische beweging is niet mogelijk.
Kennis van de voorgeschiedenis, de bestaande cultuur[7] en machtsverhoudingen is een noodzakelijke voorwaarde voor succes, maar zonder actiebereidheid is dit ontoereikend. Dit is volgens mij het cruciale punt in verband met de eis naar een rechtvaardiger wereld: Hoe kunnen/zullen mensen die zich bewust zijn van de bestaande onrechtvaardigheid, de stap maken naar concrete actie?
Augustus 2006
‘Pak ons dan als je kan.’ (2006) FAN (Financieel Actie Netwerk)
Artus, Patrick & Virard Marie-Paule (2005): Le capitalisme est en train de s’autodétruire. La Découverte.
Aubenas, Florence & Benasayag, Miguel (2003): Verzet als scheppende kracht. Academia Press.
Benasayag, Miguel & Sztulwark, Diego (2002): Du contre-pouvoir. La Découverte.
Elam, Mark (1994): “Puzzling out the Post-Fordist Debate” in ed. Ash Amin: Post-Fordism Blackwell.
Jameson, Frederic ( 1991): Postmodernism or the Cultural Logic of Late Capitalism. Durham Duke University Press.
Jessop Bob (2002): The Future of Capitalist State. Polity.
Jones, Peter Tom (2006): Globaal ten onder? Discussiecahier van de Wetenschappelijke Raad van Attac Vlaanderen.
Jones, Peter Tom & Jacobs, Roger (2006): Terra Incognita. Globalisering, ecologie en rechtvaardige duurzaamheid. Academia Press.
Mestrum, Francine (2005): De rattenvanger van Hameln. De Wereldbank, armoede en ontwikkeling. Epo.
Mouffe, Chantal (1993): The Return of the Political. Verso
Ramonet, Ignacio (2006): “Wij moeten de macht verwerven”. Interview door Gie Goris. MO juli. Nr. 35.
Vandaele, John (2005): Het recht van de rijkste. Hebben andersglobalisten gelijk? Houtekiet.
Wallerstein Immanuel (1998): Utopistics. The New Press, New York.
Wallerstein, Immanuel (2003): “Een linkse politiek voor de 21ste eeuw?” (vertaling Peter Tom Jones) in: Vlaams Marxistisch Tijdschrift 37/1, maart 2003.
Wallerstein, Immanuel: Unthinking Social Science. Polity Press, 1991.
Walry, Jenny (1999): “Kan postmodernisme een bijdrage leveren in de linkse politieke strijd” in: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 33/1 .
Walry, Jenny (2002): “Globale democratie in een globale wereld” in: Samenleving en Politiek, Nummer 8. Jaargang 9.
Walry, Jenny (2003a): “Kan radicale democratie samengaan met het vrijemarktprincipe?” in: Oikos 2003.
Walry, Jenny (2003b): “Links verzet heruitvinden in postmoderne tijden” in: Samenleving en Politiek, jaargang 10. Bijlage 2 nr. 10.
Walry, Jenny (2005): “Ecologische duurzaamheid en democratie” in: Ethiek en Maatschappij Jaargang 8, nr.4.
Walry, Jenny (2005): “Mag het wat meer (socialisme) zijn?” in: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 39ste jaargang, nr 2.
Walry, Jenny (2006): “Globalisering, rechtvaardigheid en milieu” in: Gids op Maatschappelijk Gebied, 3/2006.
_______________
[1] Ik dank Jan Deconinck, Gerarda Grosemans en John Vandaele voor het herlezen van deze tekst en voor hun nuttige suggesties.
[2] Efficiëntie is altijd in functie van iets. In onze maatschappij in termen van winstvorming. In die denktrant is bijvoorbeeld efficiënt dat wat de productiviteit doet stijgen en de productiekosten doet dalen. Maar efficiëntie in termen van sociaal profijt, van levenskwaliteit (werkvoldoening, gezondheid, onderwijs, gendergelijkheid enzovoort) vereist een andere manier van denken, en andere middelen om ze te realiseren.
[3] Commodificatie betekent dat de logica van het kapitalisme steeds meer sferen van het sociale leven inpalmt, en dat uiteindelijk alles zal kunnen gekocht en verkocht worden, tot en met lucht en water, genen en organen, zoals de huidige trend reeds aantoont.
[4] Het is nodig een grof onderscheid te maken tussen twee erg verschillende soorten postmodernismen (Walry, 1999). Het nihilistische postmodernisme is een extreme vorm van postmodernisme dat zeer sterk heterogeniteit, verschil en pluralisme benadrukt. Die denkrichting gaat zo ver dat ze ook mensen als zo radicaal verschillend van elkaar beschouwt, dat iedere vorm van consensus, continuïteit en eenheid wordt uitgesloten. Anders gezegd: de voorwaarden voor iedere, ook tijdelijke groepsvorming en voor gelijk welke vorm van collectieve actie en verzet zijn noch mogelijk, noch zinvol. Constructief postmodernisme accentueert ook sterk verschillen, pluralisme en heterogeniteit, maar groepsvorming en collectieve actie blijven mogelijk. Het constructieve postmodernisme gaat ervan uit dat mensen hun identiteit niét enkel en zeker niet in de eerste plaats vormen vanuit hun politieke en economische situatie. Vooral geslacht, historische en culturele achtergrond en de sociale posities die mensen in de maatschappij innemen (migrant of Europeaan, gevangene of vrije burger, man of vrouw, gehandicapt of niet, wonend in een sloppenwijk of in een villawijk, al dan niet geregulariseerde immigranten enz.) zijn doorslaggevend. Mensen komen, anders gezegd, vanuit hun “anderszijn” tot een zekere “collectieve identiteit”. Dit constructief postmoderne discours waarvan Laclau & Mouffe (1985) de voorlopers waren, streeft naar een creatieve herinterpretatie van de politiek.
[5] Vele soorten blokvorming zijn mogelijk want we mogen niet vergeten dat blokvorming niet het monopolie is van links. Ook extreem rechtse bewegingen vormen blokken en oefenen druk uit op de macropolitiek. Bijvoorbeeld de alliantie tussen TAK (Taal Actie Komité) en racistische groepen.
[6] Vergeten we niet dat de sociale rust bewaren, één van de hoofdtaken is van de staat.
[7] In multiculturele samenlevingen is inzicht nodig in de culturele verschillen om strategieën efficiënter te maken.