Hendrikus van Kol
(Rienzi)

De revolutionaire rol der vrouwen


Bron: De Nieuwe Tijd, 2e jaargang, 1897 - Via: kb.nl
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Laatst bijgewerkt:


Verwant:
De vrouw en het openbare leven
De vrouw en het socialisme
Internationale Vrouwendag
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871

Wel kende de geschiedenis enkele vrouwen, die door het toeval der geboorte of door bijzondere omstandigheden een belangrijke rol hadden gespeeld, maar nooit had de geschiedschrijver zo vele bladzijden van zo velerlei soort van vrouwen in te vullen als gedurende de eerste Franse revolutie.

Zowel aan de treden van de troon, als op de trappen van het altaar, op de planken van het schavot, als in de gewelven der kerkers, op de tribunes en op de slagvelden vinden wij vrouwen, en was haar invloed merkbaar. Zowel telgen van edele geslachten als koopvrouwen der Hallen en actrices, zowel gelovigen als ongelovigen zagen wij deelnemen aan de geweldige strijd van die dagen. Heldenzielen bleken te huizen in zwakke lichamen, edele karakters achter schone vormen. Die deugd en zielenadel werd niet alleen gevonden bij de vrouwen, die zich aan de zijde der revolutie schaarden, maar ook de reactie had haar engelen en martelaressen, die ons vaak met eerbied, altijd met medelijden vervullen, al was het thans niet onze taak haar levensloop te bespreken.

Nooit hadden de vrouwen beter gelegenheid om te tonen wat zij zijn en wat zij kunnen, dan in de dagen van die omwenteling, waarin alles in woeling en gisting was, waarin alle banden met bet oude waren verbroken en het nieuwe nog in wording was. Een rijke oogst van feiten, ideeën en contrasten is dan ook het loon van de ijverige navorser, die deze te lang verwaarloosde studie van de revolutionaire rol der vrouw wil op zich nemen. Als in een spiegel ziet hij het gehele reuzendrama nog eens afspelen, leert de edelste karakters kennen naast de meest laaghartige boosheid en leeft en lijdt mee met die historische figuren, voor wie het leven slechts lijden was.

Vroeger opgesloten in kasteel, klooster of huiskamer, had de vrouw zich aan die enge omgeving ontrukt, om deel te nemen aan de strijd voor mensenrecht en mensengeluk. Als reactie tegen die eeuwenoude kneveling hebben zij vaak met ruwe hand die knellende banden verbroken en waren zij de energiekste werktuigen der revolutionaire propaganda, waren haar eisen het buitensporigst. Daar zij tot elke prijs het bestaande wilden omverwerpen, speelden zij met de meest gewichtige gebeurtenissen, hitsten roekeloos de meest geweldige hartstochten op en lachten vaak met de meest ernstige symptomen der anarchie. Overreding, zachtheid, geweld, schoonheid[1] en wreedheid waren de middelen, waarmede zij haar belangen verdedigden, haar rechten deden zegevieren. De “femmes-club” traden voor de eerste maal op het toneel en waren niet alleen de wildste op de tribunes en in de vergaderzalen, maar ook – en vooral – bij de straatgevechten en de hongeropstanden.

De miljoenen, die verkwist waren door Louis XIV en Madame de Pompadour, de orgiën van de Regent en de paleizen te Versailles hadden Frankrijk geldelijk geruïneerd. Waar de weelde en de verkwisting van de groten een hemeltergende ergernis waren voor de kleinen, werden dezen uitgeput door de belastingen en leden gruwzaam gebrek. Reeds vele jaren hadden de kinderen om brood geweend, waren de moeders voor de bakkerswinkels samengekomen om voedsel te eisen, dat men weigerde. In 1775 waren gehele drommen ellendige naar de kastelen van Versailles gerukt, om hun recht op leven te eisen; aan hoge galgen had men er twee opgeknoopt en de anderen waren weer stil naar hun holen teruggekeerd. Niet voor altijd! De ellende zou nog toenemen: de zomer van 1788 gaf een buitengewone droogte, misoogst en een hagelslag, die voor 1200 miljoen gulden aan granen vernielde. De volgende winter was koud, de thermometer daalde tot 40° C. beneden het vriespunt en vele bomen waren doodgevroren, terwijl de werkloosheid schrikbarende verhoudingen aannam. “Zullen wij morgen nog kunnen leven?” was de angstige vraag, die over de bleke lippen kwam, en overal braken hongeroproeren uit; in 4 maanden meer dan 300. Men roofde het graan van de karren, en naast elke zak koren moest een dragonder de wacht houden, terwijl de woekeraars in granen hun voorraad terug hielden om de prijzen te doen stijgen. Wel werd in Parijs werk verschaft aan 17.000 grondwerkers, doch deze ontvingen slechts 10 sous en konden daarvoor slechts een weinig vervalst brood aanschaffen. Toen liet de gemeente zelf brood bakken, en op meerdere plaatsen werden zwangere vrouwen doodgedrukt bij de stormloop om brood.

In augustus 1789 was de ellende onverdraaglijk geworden. “Op moeders!” weerklonk het door de straten en drommen van duizenden vrouwen stormden naar het Stadhuis en naar Versailles om brood te halen, wat zij ook kregen. Bij de levensbeschrijving van Théroigne de Méricourt is deze gedenkwaardige hongeroptocht beschreven; behalve deze dappere vrouw hebben daarbij Rose Lacombe, la reine Audu en de woeste Lavarenne zich onderscheiden, want de vrouwen waren steeds vooraan, terwijl de mannen slechts weifelend volgden.

Bij de bestorming van de Bastille vinden wij er vele terug, en toen 21 oktober 1789 Bailly de rode vlag deed hijsen om de volksdrommen te verjagen, velden zijn met schroot geladen kanonnen verschillende vrouwen neer.

Wel werden in 1790 nationale werkplaatsen opgericht, en in de Constituties van 1791, evenals in die van 1793, het socialistische recht op arbeid erkend, doch de 15 miljoen francs, daarvoor beschikbaar gesteld, waren geheel onvoldoende, en van de gedwongen lening van één miljard om “de rijken te laten betalen, terwijl de sansculotten vechten” (Camille Desmoulins) schijnt niet veel zijn terecht gekomen.

Bij de bloedige gevechten onder de Tuilerieën (10 Augustus 1792) en de gruwelijke Septembermoorden van 1792 onderscheidden zich door haar moed of haar wreedheid de ongelukkige Théroigne, de vurige Rose Lacombe, Reine Audu, Angélique Voyer en vele andere vrouwen, meestal uit de arbeidende stand, die onbekend zijn gebleven. Toen in grote haast op het Champ de Mars een herinneringsfeest van de val der Bastille moest worden gevierd, werkten vrouwen van alle standen samen. De fruitvrouw duwt de kruiwagen door een in zijde geklede prostituée gevuld, de keukenmeid en de markiezin trekken aan een zelfde kar, actrice en nonnetje dragen een zelfde mand. Ook toen geld nodig was om de oorlog tegen het verenigd Europa te voeren, deden aan die “don patriotique” (vaderlandslievende gift) allerlei vrouwen mee: de vrouw der hallen gaf een deel van de centen door de verkoop van vis verdiend, de publieke vrouw wat minnespel haar opbracht, Olympe de Gouges haar juwelen, terwijl rijke bourgeois een groot deel van hun fortuin offerden op het altaar des vaderlands.

Gedurende de winter van 1793 tot 1794, toen de hébertisten hun invloed konden doen gelden, is werkelijk door hen gedaan wat zij konden om de nood te lenigen. Door rekwisities van levensmiddelen wisten zij de markten ruimer te voorzien, door de gedwongen verkoop van 2/3 van alle voorraden wisten zij de opeenstapeling der woekeraars te beletten; een maximum prijs, eerst voor het graan doorgedreven, werd weldra toegepast op allerlei levensbehoeften. Wel was er groot gebrek aan water, moest brandhout uren ver worden aangevoerd en de vrouwen van het krieken van de dag of gedurende lange uren in de felle koude hun beurt afwachten voor de brooduitdeling, maar zonder hun krachtige hulp zouden duizenden in die benauwde maanden van honger en gebrek zijn omgekomen. Hun val (24 maart 1794) maakte de ellende des volks veel groter, waarvoor nóch Robespierre, nóch zijn vijanden, de thermidoristen, een open oog en hart hadden.

Nauwelijks was 9 thermidor (27 juli 1794) Robespierre gevallen, of de maximumwet werd opgeheven en de crisis barstte los in heviger mate. Reeds op 1 april en 20 mei 1795 weerklonk weer de alarmklok; vrouwen en mannen der voorsteden stormden tezamen, renden naar de Conventie en vroegen “brood! en de constitutie van 1793!” Bij die hongeroploop werd de afgevaardigde Féraud vermoord en hebben wij de val van Aspasie Carlenegelli beschreven. Het was de laatste stuiptrekking van de werkelijke volksrevolutie. De kanonnen van generaal Menou verjoegen de opstandelingen; de bourgeoisie zegevierde en had, evenals het koningschap, voor de uitgehongerde arbeiders slechts kruit en lood in plaats van brood. De geestdrift, waarmee de arbeiders voor recht en vrijheid hadden gestreden, was uitgedoofd; zowel mannen als vrouwen woonden onverschillig de vestiging bij der heerschappij van de rijken, die alleen zorg droegen voor hun eigen belangen. De revolutie, bevochten door het bloed der arbeiders, werd met geweld in haar eigen bloed gesmoord, en na een korte opflakkering van het communistische idee door de pogingen van Babeuf, werd alle energie en heldenmoed verbruikt in de oorlogen van de avonturier Napoleon.

De burgeressen, die met losse haren, de hoed met veren op het hoofd, pistolen in de gordel, op kanonnen gezeten de woedende volksdrommen aanvoerden, waren verdwenen; de furiën der guillotine moesten plaats maken voor de merveilleuses, evenals de sansculottes met blote armen door de fatterige incroyables werden vervangen. Slechts in de oorlog vinden wij hier en daar de heldenmoed der vrouwen nog terug.

In het jaar II bestormt Liberté Barreau een Spaanse redoute, haar man en broer vallen naast haar neer, zij houdt de vijanden tegen en redt de gewonden. In Saint-Mithier dreigt een vrouw met de kinderen op de arm een vonk in het kruithuis te werpen als de vijanden verder durven doordringen. Rose Bouillon vecht dapper in mannenkleding mee bij Limbach, de 16-jarige Félicité Terny de Montagne streed met de republikeinen tegen de Oostenrijkers in Valmy en Neerwinden, waar haar zuster Théophile een Hongaarse huzaar eigenhandig gevangen nam. Bij Jemappes, onder Dumouriez, sabelen twee zusters de vijanden neer en geven moed aan de reeds vluchtende sansculottes. De vrouwen te Rijssel deelden de gevaren bij het beleg van hun stad, die van Aulnoy (Poiton) vormden een corps van Amazones, evenals de Parijse citoyennes zulks in maart 1792 op het Champ de Mars deden. Rose Marchant, Elise Quatresous en Claudine Rouget, allen nog jonge meisjes, maakten de veldtochten als vrijwilligers mede, de gehuwde Rochelat uit de Ardennen en Madeleine Petit-Jean (uit de Vendée) die 17 kinderen had, vochten als kanonniers en menige vrouwelijke husard streed in de overwinnende legers van Napoleon I. In mei 1793 dwongen de vrouwelijke leden van de republikeinse revolutionairen van Parijs hun mannen de wapens op te nemen en vormden zelf Amazonebataljons met de driekleurige kokarde. De vele vrouwen, die op het schavot hun leven lieten voor hun overtuiging, behoeven hier thans niet te worden aangehaald, maar aan beide zijden werden treffende voorbeelden gegeven van toewijding en heldenmoed.

In de strijd der partijen stonden aan de zijde der reactie, Marie Antoinette, Cécile Renault en Rosalie d’Albert, maar bij de girondijnen, Mad. Roland, Charlotte Corday enz., terwijl als echtgenote, zuster of beminde, vrouwen van veel invloed waren op de daden van Danton, Camille Desmoulins, Hébert, Marat en Robespierre. Bij de val van deze laatste speelde Mad. Tallien (Cabarrus) een grote rol, terwijl in de samenzwering van Babeuf de blonde Sophie Lapierre, de laatste vrijheidsliederen zong.

Waar de vrouwen dus gedurende de Franse revolutie hun goed, hun bloed, hun tijd en hun geluk offerden in de zware strijd voor vrijheid, gelijkheid en broederschap, hebben zij voor de behartiging van hun eigen rechten vaak met moed, zij het met weinig succes, gestreden.

Terwijl Condercet en Sièyes op de volledige gelijkstelling der vrouw met de man hadden aangedrongen, wilde Mirabeau haar naar het gezin verwijzen. “Geen twijfel,” schreef hij in zijn boek over de opvoeding, “de vrouw zal heersen, maar in onze harten, in onze woningen, maar daar en daar alleen.” Ook Saint-Just wilde de vrouwen alleen opleiden voor de huishouding en aan geen enkel bedrijf laten deelnemen.

De vrouwen waren daarmee niet tevreden. In de “Pétition des femmes du Tiers-Etat au roi” (Verzoekschrift der Vrouwen van de Derde Stand aan de koning) eisten zij gelijkheid der beide geslachten, en openstelling van alle betrekkingen, waarvoor de vrouwen mochten geschikt blijken. Tot heden hadden de mannen allerlei voorrechten, zelfs in de vrouwengilden, bv. der vruchten- en bloemenverkoopsters, der naaisters en modistes, waar alléén mannen de rang van meester konden verwerven. “De vrouwen van de Derde Stand,” zo lezen wij in deze petitie, “worden bijna allen zonder fortuin geboren; hun opvoeding is geheel verkeerd of verwaarloosd ... als zij een kerkboek kunnen lezen is het voldoende ... van hun 15e jaar moeten zij werken voor het ellendige loon van 5 tot 6 sous per dag en de mannen ontroven haar vaak het werk als naaister, borduurster of modiste, dat men uitsluitend aan de vrouwen moest overlaten. Men late ons de naald en het spinwiel en wij zullen kompas noch hamer aanraken. Dan zullen wij beschermd zijn tegen de ellende en niet door armoede tot prostitutie worden gedwongen.”

Zij eisen dus een betere opvoeding, meer gelegenheid om door eigen arbeid het brood te verdienen en de vrijheid door gelijke burgerlijke en politieke rechten als de man. “Men wil de negers bevrijden, het volk rechten verschaffen, zal men dan blind blijven voor onze rechten en ons nog langer het slachtoffer maken van de trots en het onrecht der mannen?” (Grievencahier der vrouwen.) Zij willen toelating der vrouwen tot de Generale Staten en de vrouwen door vrouwen laten vertegenwoordigen. In een ander verzoekschrift wordt erop gewezen, dat men tal van vooroordelen heeft overwonnen, doch het eeuwenoude onrecht tegenover de vrouw blijft handhaven. “Gij hebt gelijkheid van rechten verleend aan alle individuen; de arme bewoner der hutten is de gelijke van de prinsen der aarde; de eenvoudige boer moet niet meer buigen voor de Heer van zijn parochie, de vazal niet meer sidderen voor zijn meester” en “zou dan voor ons, vrouwen alléén, die ijzeren eeuw blijven bestaan, zullen wij alleen geen deel hebben aan die herleving van Frankrijk. De Fransen zijn een vrij volk zo was uw devies en toch duldt gij dat dagelijks dertien miljoen slaven de onterende ketens dragen van dertien miljoen despoten.” ... Hebt de moed het aloude onrecht op te heffen; geeft ons de gelegenheid om met u en naast u te arbeiden voor de eer en het geluk van het Franse volk, en als gij, wat wij hopen, uw rijk met ons wilt delen, mogen wij dit niet te danken hebben aan de schoonheid van onze trekken of de zwakheid van uw hart, maar enkel en alleen aan uw gevoel van recht, aan onze verdiensten en de heiligheid van uw wetten.” (Requête des dames a l’assemblée nationale).

En hun wetsvoorstel luidde:
“1. Alle voorrechten van het mannelijk geslacht zijn volledig en onherroepelijk afgeschaft in geheel Frankrijk;
2. Het vrouwelijk geslacht zal steeds dezelfde vrijheid, dezelfde voordelen, dezelfde rechten en eer genieten als het mannelijk geslacht.
7. Alle vrouwen, zonder uitzondering, kunnen worden toegelaten tot alle gemeenteraden, provinciale raden en de nationale vergadering, wanneer zij voldoen aan de eisen door de kieswet gesteld;
8. Zij kunnen benoemd worden voor alle ambten, betrekkingen en militaire rangen.”

Maar de mannen zelf, eerst kort geleden bevrijd, onthielden hardnekkig aan de vrouw de rechten die zij voor zichzelf hadden veroverd. Tevergeefs streden Olympe De Gouges en Rose Lacombe voor de gelijkheid der vrouw, tevergeefs trachtte men door talrijke plakkaten en brochures de geesten wakker te schudden; men bleef de vrouwen alle politieke rechten onthouden. Enkele bladen schaarden zich aan hun zijde, vooral de Orateur du Peuple, de Chronique du Mois, la Bouche de fer en le Cercle Social, die zelfs vrouwenverenigingen oprichtten.

Een vijftal vrouwenclubs ontstonden, men hield redevoeringen op de bordessen der openbare gebouwen, op de pilaren der parken, op de tafels der herbergen. Men nam deel aan de discussies in de club van de jacobijnen en van de cordeliers, woonde trouw de zittingen der Conventie en van de Raad der Commune bij; schreef brieven aan de afgevaardigden, verspreidde pamfletten die gretig lezers vonden, maar de mannen bleven onverbiddelijk. “De vrouwen kunnen geen politieke rechten uitoefenen, noch een actief deelnemen aan de regeringszaken; zij mogen zich niet verenigen, hetzij in politieke verenigingen, hetzij in volksbonden om over de algemene kwesties te beraadslagen,” werd 9 brumaire 1793 in het Comité de Sureté générale op voorstel van Amar aangenomen.

Aan pogingen tot vereniging heeft het niet ontbroken. Behalve de “Société fratemelle des deux sexes”[2] in 1793 gesticht, en die zeer gematigd was, had men de “Société fraternette des Halles”[3] en die van “les Amies de la Constitution”[4] welke afdelingen door geheel Frankrijk hadden. De eerst opgerichte echter was de “Société fraternette, succursale de la société mère des Jacobins”[5] die in 1791 gesticht werd en elke dinsdag- en zondagavond bijeen kwam in de bibliotheek der rue St. Honoré, en in welker vergaderingen vele jacobijnen kwamen spreken. Deze club steunde alle volksbewegingen, nam met energie deel aan de “levée en masse” en vroeg om wapens, ten einde Parijs te kunnen verdedigen, terwijl de mannen naar de grenzen trokken. Met de val van de jacobijnen op 9 thermidor werd deze club uiteen gejaagd.

De “Société de femmes républicaines et révolutionnaires”[6] in het jaar I (1793) gesticht, hield haar zittingen in de Charnier des Innocens onder presidium van Rose Lacombe. Zij wilden niet langer alleen luisteren naar de redevoeringen, maar zelf haar gedachten mededelen, wat niet zelden tot onstuimige vergaderingen aanleiding gaf. Haar doel was tevens om de vijanden der republiek te bestrijden en door het opkomend geslacht te vermeerderen, het aantal van haar verdedigers te vergroten. De gevraagde toestemming tot oprichting van deze club werd in mei 1793 door de Commune geweigerd en deze vrouwenvereniging reeds einde van dat zelfde jaar ontbonden, terwijl tevergeefs beproefd werd haar 7 november 1794 te mogen heropenen.

In de mannenclubs spotte men met deze vrouwen, die men naar het gezin en de breikous verwees, en die men in de jacobijnenclub als “dronken heksen” bestempelde. De revolutionairen, die steeds en overal de mond vol hadden over de rechten van de mens, wilden maar niet inzien, dat ook de vrouwen daarbij behoren. Toen hun clubs met geweld werden gesloten, en alle verenigingen van vrouwen onder welke naam ook, werden verboden, moest de strijd om vrouwenrecht worden gestaakt en hadden zij voorlopig hun pleit verloren.

Enkele voordelen werden echter verkregen. Terwijl het lot der onwettige kinderen vóór het uitbreken der revolutie onduldbaar hard was, daar zij geen openbare betrekkingen mochten bekleden, van hun ouders niet mochten erven en geen testament maken, terwijl hun nalatenschap aan hun Heer of de Koning verviel, schonk de Conventie in 1793 gelijke rechten op de erfenissen aan wettige en onwettige kinderen. Ook hadden zij het recht hun afstamming door schriftelijke bewijzen aan te tonen, wat een eerste stap was naar het onderzoek van het vaderschap, dat door de Code Napoleon weer werd opgeheven. Ook verkregen de dochters gelijk erfrecht als de zoons, werd de echtscheiding ingevoerd en de vaderlijke macht door de wetgeving beperkt. Doch overigens waren alle pogingen om een einde te maken aan de eeuwenoude slavernij der vrouw mislukt.

Na deze kortstondige, maar krachtige poging om de vrouw te doen deelnemen aan het publieke leven, werden zij weer ruwweg terug gedrongen naar de enge haard; de man verplegen, de huishouding waarnemen, de kinderen baren, verzorgen en opvoeden, dat werd voortaan haar enig levensdoel. “De grootste vrouw in mijn oog,” zei Napoleon I, “is zij, die de meeste kinderen ter wereld brengt” en met voldoening wees die reuzenslachter er op, dat een mooie, zwoele nacht in Frankrijk hem een nieuw leger verschaft.

Die hartstochtelijke poging om voor de vrouw gelijkheid en recht te veroveren is dus mislukt; “de revolutie is niet ten einde zolang de rijken alles en de armen niets zijn,” verklaarde Babeuf, en wij voegen er bij, geen rust, geen vrede, geen stilstand, zolang de vrouwen geen mensenrechten hebben verworven.

_______________
[1] In de zitting van de raad der Commune van 15 September 1793 klaagde een lid, dat de gemeenteadministrateurs te veel luisteren naar de verzoeken van de “jolies solliciteuses” (schone smeeksters) en werd besloten deze de toegang tot de Bureaux te verbieden.
[2] Broeder- en zusterbond.
[3] Broederbond der Hallen.
[4] De Vriendinnen der Grordwet.
[5] Broederbond, afdeling van de Moedervereniging der jacobijnen.
[6] Maatschappij der republ. en revol. vrouwen.



een rode leeszetel





QRcode MIA-Nederlandstalig
Lezen
Marxistisch Internet Archief
Algemeen Archief
Selectie marxisten
Documenten
Filosofie
Thema’s
Arbeidersbeweging
Woordenboek
Wat ?
Wat is marxisme
Over ons
Andere talen
Auteurswet
Citeren
Disclaimer
Doen
Zoeken
Nieuwe teksten
Werk mee
Contact
Reclame

RSS