Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, juli, 1991, nr. 39
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Ze zouden in de middeleeuwen van India naar Europa zijn getrokken en sindsdien, door zich steeds apart op te stellen, hun eigen karakter en levenswijze hebben behouden. Ze zouden volstrekt anders aankijken tegen privébezit en alles wat ze op hun weg vinden als buit beschouwen.
Zigeuners, waarschijnlijk de meest vervolgde en verguisde groep die er bestaat, slachtoffer van vele vooroordelen en discriminatie. Opgejaagd en stateloos en sinds enkele jaren in Nederland object van geforceerde integratiepogingen. De Internationale sprak met Leo Lucassen, die de geschiedenis van buitenlandse zigeuners en van zigeunervervolging in Nederland onderzocht.
Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw trokken er in Nederland groepen Oost- en Midden-Europeanen rond die door de overheid met de uit Duitsland overgenomen term ‘zigeuners’ worden aangeduid. Zij kwamen voornamelijk uit Hongarije en Roemenië. Hoewel het nooit om grote groepen is gegaan – meestal slechts een paar families van enkele tientallen personen – is er sinds het verschijnen van de eerste groepen in ons land in de vorige eeuw vooral door de rijksoverheid een zeer restrictief en discriminatoir beleid gevoerd. Daar waar lokale autoriteiten groepen buitenlandse zigeuners nog wel een vergunning tot verblijf gaven, staken landelijke ambtenaren veel energie in het aantonen van het verstorende, parasitaire en onbetrouwbare karakter van zigeuners.
Pas in 1928 werd het landelijk ad hoc beleid ten aanzien van ongewenste zigeuners omgezet in een gespecialiseerd beleid. In dat jaar ging de Administrateur voor de Grensbewaking en de Vreemdelingendienst (AGVD), een speciale officier van de Koninklijke Marechaussee, zich met het ‘zigeunerprobleem’ bezighouden. In Duitsland en Frankrijk was het gespecialiseerde beleid ten aanzien van zigeuners overigens al eerder begonnen.
De Leidse historicus Leo Lucassen heeft onderzoek verricht naar het Nederlands overheidsbeleid inzake buitenlandse zigeuners gedurende de afgelopen twee eeuwen. Zijn vorig jaar verschenen proefschrift ‘En men noemde hen zigeuners...’ beslaat de periode 1750-1944. In de, samen met Wim Willems, eveneens in 1990 gepubliceerde studie ‘Ongewenste vreemdelingen, buitenlandse zigeuners en de Nederlandse overheid’ wordt de periode van 1969 tot heden behandeld. De (buitenlandse) zigeuners vormen slechts een klein deel van de grotere groep ‘woonwagenbewoners’. Dit zijn overwegend Nederlandse gezinnen die oorspronkelijk als handelsreizigers rondtrokken, maar zich in toenemende mate zijn gaan vestigen in kampen in Nederland. De autohandel (autosloperij) is voor een meerderheid van hen de belangrijkste economische activiteit. Het aantal woonwagenhuishoudens wordt geschat op ongeveer zesduizend.
Leo: “Eigenlijk is de instroom van buitenlandse zigeuners in Nederland nooit groot geweest. Des te opvallender is de grote opschudding die er altijd ontstond. In de jaren dertig kwamen paardenhandelaren vanuit België de grens over. Dat leken er veel te zijn en de overheid raakte in paniek. Maar wat bleek? Het was steeds dezelfde kleine groep die heen en weer trok met hun waar van Noord-Frankrijk naar Nederland. De overheid zag dat niet als economisch gedrag. Dat is tekortkoming nummer één. Ook de overdrijving van het fenomeen is altijd al een belangrijk ingrediënt geweest van de beeldvorming. ‘Invasie’ schreef de Telegraaf in 1932 over deze paardenhandelaren, terwijl het in werkelijkheid om drie woonwagens ging.
“Als er al golfjes van grote instroom waren, hingen die direct samen met algemene migratiepatronen. De twee meest opvallende groepen in de vorige eeuw, de Kaldarasch, ketellappers uit Hongarije en Roemenië en de Ursari, bereleiders uit Bosnië, kwamen tussen 1860 en 1870 ook naar Duitsland en Frankrijk. Dit is de periode dat de emigratie naar Amerika op gang komt. Veel trekkende groepen in die tijd zijn passanten die nog even geld willen verdienen alvorens de boot te nemen naar het verre westen. Ook deze twee groepen zigeuners wilden naar Amerika, hun trek vertoonde dus puur rationeel-economisch gedrag. Maar in Amerika werden velen van hen geclassificeerd als nomaden, ook al hadden ze veel geld bij zich. Nomaden werden teruggestuurd. En dan zie je dat het beeld over zigeuners zichzelf gaat versterken, de selffulfilling prophecy van de armlastige, zwervende zigeuner die van dag tot dag leeft. Het meest bekende voorbeeld is de groep die in 1886 maanden aan de grens bij Eysden vast komt te zitten, na in de VS geweigerd te zijn.
“De derde groep zigeuners in de eerste helft van deze eeuw zijn de paardenhandelaren. Zij wensten niet te emigreren, maar bleven handel drijven in West-Europa. De vierde groep, de Sinti, werd pas na een eeuw van vrijwel continu verblijf in Nederland en andere West-Europese landen als zigeuners getypeerd. Je kunt je dan ook afvragen of hun voorouders zichzelf ook al als zigeuners zagen. Het heeft er veel van weg dat de macht van de definiërende instantie hier doorslaggevend is geweest.”
Vanaf de jaren veertig tot de jaren zeventig is er nauwelijks sprake van de komst van nieuwe groepen zigeuners. Pas eind jaren zestig is weer een nieuwe instroom van zigeuners naar Nederland te constateren.
Leo: “De buitenlandse zigeuners zijn vanaf de jaren zestig vooral afkomstig uit Joegoslavië. Dat heeft, denk ik, te maken met de relatieve vrijheid van Joegoslaven om te kunnen reizen. Een hele kleine groep komt uit Polen. Daar zijn ten tijde van de opkomst van Solidarnosc pogroms geweest tegen zigeuners. Maar veel zigeuners zijn stateloos, omdat ze hun paspoort weggooien om niet uitgewezen te kunnen worden. Dus zekerheid over afkomst is er vaak niet.
“Zigeuners zijn in de eerste plaats trekarbeidersgezinnen. Daar komt wel bij dat zigeuners in Oost-Europa een gediscrimineerde minderheid vormen. Dat feit op zich is echter onvoldoende om hun trek te begrijpen, want dan zouden we er nu miljoenen hebben. Maar de overheid heeft als analyse dat als Nederland geen beperkende maatregelen neemt ‘er straks miljoenen op de stoep staan’, zoals staatssecretaris Haars in 1981 heeft gezegd. Dat is volslagen flauwekul en toont een gebrek aan inzicht in hoe migratie werkt. Dat spookbeeld wordt momenteel ook opgehangen in het vluchtelingenbeleid. Maar het is altijd een selectie die wegtrekt en het is altijd een keuze gebaseerd op het idee dat je het elders beter zult krijgen.”
Vraag: Als kernstigma voor de zigeuners noem je het ‘openlijk nomadisch gedrag.’ Gaat dat nog wel op voor de laatste decennia?
Leo: “Dat is nu natuurlijk wel voorbij, men trekt nu niet veel meer rond, woont in huizen of op vaste terreinen. Het is in aanvang de kern geweest, de typering. Maar ook als ze hun caravans zouden verkopen en zich zouden vestigen, blijven ze in de ogen van iedereen zigeuners. Zo zijn ze eenmaal al genoemd. Maar het nomadencriterium was een overheidsterm, die ik misschien te snel heb overgenomen.
“In nazi-Duitsland zochten de nazi’s naar ‘harde’ criteria voor de typering ‘zigeuner’. Het openlijk nomadisch gedrag was een onvoldoende criterium, omdat ook toen al velen zich permanent hadden gevestigd. De nazi’s zijn toen stamboomonderzoek gaan doen en probeerden aan te tonen dat er ‘zigeunerbloed’ aanwezig was bij iemand, al was het heel ver weg en al had iemand nu een hoge maatschappelijke positie. Ook volledig geïntegreerde mensen werden er alsnog op basis van een racistisch criterium uitgepikt.
“Opvallend is dat in Nederland kermisexploitanten en circuslui niet tot de zigeuners worden gerekend, terwijl zij toch zeker trekken van het nomadisch gedrag vertonen. Naar die groepen ga ik de komende tijd onderzoek doen. Maar je komt wel tot de kernvraag ‘wat bepaalt nou eenmaal dat iemand tot zigeuner wordt gerekend?’ Er is iets extra’s. Het gaat er bijvoorbeeld om of de overheid vindt dat groepen rationeel-economisch gedrag vertonen. Bepaalde typen trekarbeid leiden tot een negatieve beeldvorming. Het hangt ook samen met hoe een groep zichzelf organisatorisch profileert: kermisexploitanten hebben zich al sedert de eeuwwisseling georganiseerd in eigen belangenorganisaties en dwingen een zekere status af.
“Veel zigeuners trachtten vanaf eind jaren zestig een verblijfsvergunning te krijgen. In Enschede is het ‘caravanproject’ onder leiding van de vooraanstaande zigeuner, Sarkezi, succesvol. Hij maakt zich sterk voor permanent verblijf.
In hun boek ‘Ongewenste vreemdelingen’ schetsen Willems en Lucassen een ontluisterend beeld van de beeldvorming over en het beleid ten aanzien van zigeuners bij de rijksoverheid (de departementen Justitie, CRM/WVC en Binnenlandse Zaken) en bij de opvanggemeenten. Het idee dat in de jaren zeventig met name bij de meest invloedrijke partij in het beleid, het departement van Justitie over zigeuners bestond, vertoonde veel parallellen met dat in de vorige en begin van deze eeuw. Zigeuners werden bijna per definitie als ongewenste vreemdelingen beschouwd. De mening overheerste dat zij naar Nederland kwamen om van het gunstige sociale verzekeringssysteem te profiteren en de bevolking lastig vielen met onaangepast en crimineel gedrag. In de periode 1978-1980 werden de ongeveer 500 zigeuners trapsgewijs gelegaliseerd. Die legalisatie vond plaats in het kielzog van een ‘generaal pardon’ (grootschalige legalisatie) ten aanzien van 15 duizend buitenlandse arbeiders in 1975. Uitgangspunt ten aanzien van de zigeuners bleef niettemin een strikte toepassing van het vreemdelingenbeleid, waardoor de gezinshereniging en -vorming van de gelegaliseerden jarenlang kon worden tegengehouden. Met name Justitie was bang dat een ruimhartiger beleid meer zigeuners in het bijzonder en vreemdelingen in het algemeen zou aanzuigen.
Ondanks de legalisering waren er in Nederland nauwelijks gemeenten te vinden die zigeuners wilden huisvesten. De enige uitzondering vormde de gemeente Lelystad. Met veel aandrang, bepaalde beeldvorming over de betreffende zigeunerfamilies (‘gemakkelijk te assimileren’) en financiële steun slaagde de rijksoverheid er uiteindelijk in meer gemeenten over te halen om huizen ter beschikking te stellen. Zowel landelijk als plaatselijk werden speciale ambtenaren aangesteld om de zigeunerintegratie te begeleiden. Begin jaren tachtig acht een toenemend aantal gemeenten deze integratie mislukt. Men is ontevreden over de landelijke coördinatie en meent dat de zigeuners nog te veel ‘onaangepast gedrag’ vertonen. Veel gemeenten hadden als eis gesteld dat de zigeuners op korte termijn werk vinden en intensief deelnemen aan vormingsactiviteiten. De roep om strenger optreden klinkt luider in de eerste helft van de jaren tachtig. Vanaf dat moment gaat de politiecomponent in het beheersbeleid overheersen, dat wordt feitelijk in de notitie ‘Uitgangspunten 1984’ bevestigd. Uit een ‘knelpuntenanalyse’ in 1986 blijkt dat de opvanggemeenten de integratie bijna unaniem als een illusie beschouwen en sociale begeleiding als een lapmiddel. Alleen met behulp van een strenge justitiële aanpak denken zij de ontstane problemen te kunnen beheersen. In de loop van de jaren zeventig en tachtig zijn de partijen die momenteel deel uit maken van Groen Links de enigen die het zigeunerbeleid fundamenteel kritiseren.
“Vooral het beleid ten aanzien van zigeuners is tegenstrijdig: enerzijds gericht op integratie, anderzijds repressief en stigmatiserend. Zo zijn er voorbeelden bekend van woonwijken waar zigeuners in gewone huizen zijn geplaatst en waar overlast wordt gemeld door de buren. Overlast tref je natuurlijk overal aan en onder alle groepen. Maar zodra het om zigeuners gaat, staat het in de krant. Daar worden dan welzijnswerkers en politiemensen op af gestuurd. Altijd worden de problemen benadrukt, er bestaat een sterk probleemgerichte kijk bij de overheid. In gemeenten waar het goed gaat, zoals Utrecht en IJselstein, wordt nauwelijks specifiek beleid gevoerd, zijn geen speciale ambtenaren en welzijnswerkers.”
Vraag: Wensen zigeuners eigenlijk wel geïntegreerd te worden in de Nederlandse levensstijl?
Leo: “Dat weet ik niet precies, maar dat zal voor sommigen het geval zijn. Veel mensen zijn het kampleven wel beu, zo leuk hebben ze het niet gehad. Maar opvallend vind ik dat het beeld over hen gehandhaafd blijft. Bijvoorbeeld een groep zigeuners die voor de definitieve toewijzing van een woning eerst een inspraakronde gehouden ziet worden onder de zittende buurtbewoners. Het feit dat je dat gaat doen is al discriminerend. Dan denken de buurtbewoners natuurlijk ‘er is kennelijk iets bijzonders aan de hand met deze mensen’. Waarom krijgen ze niet gewoon een huis toegewezen en klaar is kees. Het beleid is heel bevoogdend.”
Sinds 1968 bestaat er in Nederland een speciale Woonwagenwet. Daarin wordt een regionalisatiebeleid geschetst ten aanzien van de duizenden woonwagenbewoners in Nederland. Dit hield in het creëren van grote regionale woonwagencentra met allerhande voorzieningen. Met de wetswijziging van 1977 werd dit beleid verlaten en juist aangestuurd op kleine kampen van maximaal 20 woonwagens. Het doel van dit nieuwe beleid was ‘integratie in de burgersamenleving’. Tegelijk werd een ‘decategorisatie’ beoogd, met andere woorden de afbouw van speciale regelingen en voorzieningen, bijvoorbeeld op het gebied van welzijn en onderwijs. De gemeenten die een kamp hadden of zouden gaan krijgen, werden verantwoordelijk voor de woonwagenfamilies. In 1977 woonden in 240 verschillende gemeenten groepen woonwagenbewoners. Het doel van het nieuwe deconcentratiebeleid was dat uiteindelijk 605 gemeenten verantwoordelijkheid voor kampen zouden krijgen.
Eveneens in 1990 verschijnt een rapport van de Leidse onderzoeker Jos Meloen over het Haags woonwagenbeleid. Ook hij kwam tot vrij onthutsende conclusies. Leo: “De overheid is zelf enorm verstrikt geraakt in een hele reeks van regels en wetgeving, zodat gemeenten het eigenlijk ook niet meer weten. Regels worden eigenlijk niet meer uitgevoerd, er is een gedoogbeleid ontstaan. Tegelijk wordt er niets gedaan aan fatsoenlijke voorzieningen voor de kampen. Die zijn overvol. Er is uitgerekend dat er twee voetbalvelden nodig zijn in Den Haag om alle woonwagens een legale plaats te geven.”
“Sommige critici van het huidige beleid bepleiten afschaffing van de Woonwagenwet. De redenatie is dat speciaal beleid stigmatiserend werkt. Woonwagenbewoners zouden daar niet zo gelukkig mee zijn: die wet geeft hen nu tenminste het recht om in een woonwagen te wonen. Maar de dynamiek van zo’n uitzonderingsproces is dat er verbijzondering van een groep ontstaat, wat zowel tot stigmatisering kan leiden als tegelijk het zelfbewustzijn en de ‘eigen culturele identiteit’ versterkt.”
Leo Lucassen meent dat beleid dat aparte, vooral etnische categorieën van de bevolking benoemt in het algemeen het gevaar van stigmatisering en discriminatie in zich draagt.
“Ik geloof dat we er naar moeten streven om tot een algemeen racismemodel te komen, maar zover zijn we nog niet. De groepen die met discriminatie te maken hebben zijn verschillend, maar de mechanismen van discriminatie zijn dat niet. Het gaat dan met name om degene die discrimineert, dat is meestal een met gezag beklede instantie, in het geval van zigeuners de overheid. Die overheid ‘maakt’ categorieën en drukt die een bepaald stempel op. Dat leidt tot een vorm van geïnstitutionaliseerd racisme, dat zie je in heel veel samenlevingen. Kijk bijvoorbeeld naar Zuid-Afrika of naar het kastesysteem in India. Het gaat vooral om het feit dat mensen in categorieën worden gestopt. De uitkomst van dat proces is dat iedereen die categorieën accepteert, ook de mensen die het betreft. Het woord ‘zigeuner’ is bedacht door de dominante groepen, maar overgenomen door de betreffende mensen zelf. De negatieve categorisering noem ik stigmatisering en als die maar lang genoeg wordt uitgedragen wordt het vanzelfsprekend. Kijk eens naar Oost-Europa. Niet alleen joden en zigeuners hebben het zwaar te verduren, ook verschillende etnische en nationale bevolkingsgroepen hebben het niet makkelijk. In Amerika is dat zeer ver doorgevoerd. Mensen praten over een ‘meltingpot’, maar dat is natuurlijk helemaal niet zo: alle categorieën blijven apart zichtbaar. De overheid daar laat zich heel sterk leiden door de afzonderlijke groepen en niet zozeer door ‘dé Amerikaan’.”
“We moeten eigenlijk denken in termen van ‘mensen’, individuen, in plaats van afzonderlijke categorieën of groepen. Wat het huidige minderhedenbeleid betreft zit het dilemma hem in de slogan ‘integratie met behoud van de eigen identiteit’. Een veel voorkomende gedachte is dat je pas kunt integreren als je een hechte eigen etnische basis hebt. Dat versterkt het groepsbewustzijn. Bij Molukkers zie je dat sterk. Als dat lukt dan zou je pas de stap naar integratie kunnen maken. Ik geloof daar niet zo in. Je kunt ook zeggen dat je een algemeen achterstandsbeleid voert, gebaseerd op sociaaleconomische positie. Dat zie je ook al binnen het onderwijs. Maar ook daar wordt een verdere specificatie gemaakt naar aparte groepen. Begrijpelijk misschien, want soms kun je verzuipen in een te algemeen beleid, maar je moet je altijd grondig afvragen of je wel een categorisch beleid moet voeren.”
Vraag: Maar de dochter uit een zwart arbeidersgezin gaat meer barrières tegemoet dan de jongen uit een blank arbeidersgezin?
Leo: “Ja, dat denk ik ook. Ik weet ook niet hoe het wél zou moeten, maar ik vind toch dat doelgroepenbeleid geen structureel karakter moet krijgen. Je ziet ook wel dat binnen het rijksbeleid dat besef doordringt. Bijvoorbeeld ten aanzien van het onderwijs zie je in de loop van de jaren tachtig een zoeken naar een meer globaal, maar wel efficiënt onderwijsvoorrangsbeleid.
Bronnen
Leo Lucassen, En men noemde hen zigeuners... De geschiedenis van Kaldarasch, Ursari, Lowara en Sinti in Nederland (1750-1944). IISG/SDU Amsterdam/’s-Gravenhage 1990.
Jos Meloen, Waar een wiel is, is een wet. Woonwagenbewoners, discriminatie en de gemeente ’s-Gravenhage. Leiden, COMT/RUL 1990.
Martine Tuyman-Kret en Frans Koopman, Woonwagenbewoners weer verplaatst. Vuga, ’s-Gravenhage 1984.
Wim Willems en Leo Lucassen, Ongewenste vreemdelingen. Buitenlandse zigeuners en de Nederlandse overheid. SDU, ’s-Gravenhage 1990.