Geschreven: 8 maart 1931
Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 3. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2007. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands
Vertaling: onbekend
Deze versie: Spelling, punctuatie
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, augustus 2007
Nu wij deze regels neerschrijven kennen wij over de uitsluiting van Rjazanov uit de partij slechts de officiële mededelingen van het agentschap Tass. Rjazanov is niet geroyeerd wegens afwijkingen van de zogenaamde algemene lijn, maar voor “verraad” jegens de partij. Hij wordt van niet meer of minder beschuldigd dan te hebben gecomplotteerd met de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen, op hun beurt verbonden met de samenzweerders van de industriële bourgeoisie. Zo ziet de officiële bekendmaking er uit. Wat op het eerste gezicht niet duidelijk is, is de vraag waarom het optreden tegen Rjazanov zich tot royement beperkt heeft.
Waarom is hij niet gearresteerd en wegens samenzwering voor het opperste gerechtshof gebracht? Zo’n vraag moet bij iedereen opkomen, die nadenkt, zelfs bij degenen, die de personen in kwestie niet kennen. De laatste berichten zeggen, dat Rjazanov in de acte van beschuldiging van Krylenko (in het proces tegen de sociaaldemocraten) genoemd is. Is dat geschied in zijn kwaliteit van de beklaagde van morgen?
Mensjewieken en sociaal-revolutionairen hellen naar de partijen over, die herstel van het kapitalisme willen. Zij onderscheiden zich van andere partijen, die dit herstel voorstaan alleen daarin, dat zij aan een burgerlijk regime in Rusland “democratische” vormen willen geven. Er zijn in deze partijen zeer sterke stromingen, die menen, dat elk regime in Rusland ongeacht zijn politieke vorm, progressiever zal zijn dan dat der bolsjewieken. De positie, welke mensjewieken en sociaal-revolutionairen innemen, is in de juiste en objectieve zin van het woord contrarevolutionair, dat wil zeggen in haar klassebetekenis. Deze positie moet leiden tot pogingen om de ontevredenheid van de massa te benutten in de zin van een socialen opstand. De activiteit van mensjewieken en sociaal-revolutionairen bestaat dan ook in niets anders dan het voorbereiden van zo een opstand. Zijn verbindingen van die twee groepen met de industriële bourgeoisie uitgesloten? In geen geval. In de gehele wereld is de politiek der sociaaldemocratie gericht op coalitie met de bourgeoisie tegen de “reactie” en het revolutionaire proletariaat. De politiek der mensjewieken en sociaal-revolutionairen steunde in 1917 geheel op het beginsel van coalitie met de liberale bourgeoisie, zowel de republikeinse als de monarchistische. Partijen die geen andere uitweg zien dan de terugkeer naar het burgerlijk regime kunnen zich niet weerhouden van een blok met de bourgeoisie. Deze laatste kan de steun, financiële inbegrepen, aan haar democratische bondgenoten niet weigeren. Binnen deze grenzen is alles duidelijk, wijl het uit de natuur der dingen voortvloeit. Maar hoe heeft kameraad Rjazanov zich kunnen verbinden met deelnemers aan het sociaaldemocratisch complot? Hier staan wij voor een raadsel.
Toen Syrtzow beschuldigd werd van “dubbel spel” moest ieder bewust arbeider zich afvragen, hoe is een oude bolsjewiek, die niet lang geleden door het centraal bestuur belast werd met de functie van voorzitter van de Raad van Volkscommissarissen plotseling de illegale verdediger geworden van opvattingen, die hij officieel terugwees en veroordeelde? Uit dit feit moest men de dubbelzinnigheid concluderen van het stalinistisch regime, waarin de ware opvattingen van de regeerders door het ingrijpen der GPOe bepaald worden. In het geval Syrtzow ging het alleen om tegenstellingen tussen centristen en de rechtervleugel van de partij, anders niet. Het geval Rjazanov is ongetwijfeld van verder strekkende betekenis en veel aangrijpender. Rjazanov is een internationale persoonlijkheid van onvergelijkelijk grotere waarde dan Syrtzow. De ganse werkzaamheid van Rjazanov openbaarde zich op het terrein der ideeën, van boeken, publicaties en reeds daardoor stond zij aan de controle van honderdduizenden lezers in de gehele wereld bloot. Tenslotte — en dat is het belangrijkste — wordt Rjazanov niet beschuldigd van rechtse afwijkingen, maar van deelneming aan een contrarevolutionair complot.
Er is voor ons geen twijfel aan, dat talrijke leden van de Communistische Partij van de Sovjetrepublieken, theoretische en praktische vertegenwoordigers van de algemene lijn, mensjewieken zijn; dat talrijke vroegere mensjewieken, die wel van naam, doch niet van ideologie veranderd zijn met succes de meest verantwoordelijke functies waarnemen (volkscommissarissen, gezanten, enz.); tenslotte dat in het kader van de communistische partij naast Bessedowski’s, Agabekov’s en andere gecorrumpeerde en gedemoraliseerde elementen een niet onbelangrijke groep voorkomt, die door agenten van de mensjewieken worden gebruikt. Het stalinistische regime is de voedingsbodem van alle soorten microben van de partijontbinding. Maar “het geval” Rjazanov kan hier niet onder gerangschikt worden. Rjazanov is geen parvenu, geen avonturier, geen Bessedowsky, geen agent der mensjewieken. De ontwikkelingsgang van Rjazanov kan van jaar tot jaar worden nagegaan op de grondslag van feiten, documenten, artikelen en boeken. In Rjazanov hebben wij een man, die langer dan 40 jaar aan de revolutionaire beweging deelnam. Alle etappen van zijn activiteit zijn in een of andere vorm in de geschiedenis van de proletarische partij vastgelegd. Rjazanov had ernstige meningsverschillen met de partij, bij verschillende gelegenheden, ook bij het leven van Lenin, of liever juist tijdens Lenin, toen Rjazanov aan het praktische partijleven deelnam. In een van zijn redevoeringen heeft Lenin het over de sterke en zwakke kanten van Rjazanov gehad. Lenin zag in hem geen politicus. Als hij het over zijn sterke kanten had, dacht Lenin aan zijn idealisme, zijn grote toewijding voor het marxisme, zijn bijzondere geleerdheid, zijn principiële eerlijkheid, zijn onverzoenlijkheid bij de verdediging van de erfenis van Marx en Engels. Juist daarom werd Rjazanov door de partij met de leiding belast van het Marx-Engels-Instituut, dat hijzelf geschapen had. De arbeid van Rjazanov had internationale betekenis, niet alleen in wetenschappelijk historische zin, maar ook in revolutionaire en politieke zin. Het marxisme is niet te begrijpen, zonder de aanvaarding der revolutionaire dictatuur van het proletariaat. Het mensjewisme is de burgerlijk democratische afwijzing van deze dictatuur. Bij de verdediging van het marxisme tegen het revisionisme voerde Rjazanov door zijn ganse arbeid strijd tegen de sociaaldemocratie en dus ook tegen de Russische mensjewieken. Hoe dan met elkaar te rijmen de rol van Rjazanov met deelneming aan een mensjewistisch complot? Op deze vraag bestaat geen antwoord. Wij menen dat zo een antwoord niet kan bestaan. Wij twijfelen geen ogenblik dat kameraad Rjazanov bij geen enkel complot betrokken was. Waar komt dan in dit geval de beschuldiging vandaan? Als zij uitgevonden is, wie vond haar dan uit en met welk doel werd zij uitgevonden?
Hierop kunnen wij slechts verklaringen geven, in veronderstellende vorm, doch verklaringen, die op voldoende kennis van personen en verhoudingen gebaseerd zijn. Wij bedienen ons bovendien van de logische politiek en de revolutionaire psychologie. Telegrammen van Tass kunnen die niet afschaffen. Kameraad Rjazanov leidde een groot wetenschappelijk instituut. Hij had een uitgebreid vakkundig personeel nodig, medewerkers op de hoogte van het marxisme, de geschiedenis van de revolutionaire beweging, de problemen van de klassenstrijd, kenners van vreemde talen. Bolsjewieken over zulke eigenschappen beschikkende, nemen bijna allen verantwoordelijke administratieve functies waar en konden niet aan een wetenschappelijk instituut worden afgestaan. Daartegenover zijn er onder de mensjewieken velen die buiten de politieke strijd zijn komen te staan of die althans veinzen dit te doen. Op het gebied van historisch onderzoek, commentariëren, verklarende aantekeningen, vertalingen, belangrijke correcties, enz. steunde kameraad Rjazanov tot zekere hoogte op deze groep van buiten de strijd staande mensjewieken. Zij vervulden in het instituut een overeenkomstige rol als burgerlijke ingenieurs in het Gosplan en in allerlei economische organen. Een communist, die een of ander instituut leidt, verdedigt als algemene regel “zijn specialisten”, somtijds zelfs, als zij hem bedriegen. Het meest sprekende voorbeeld daarvan is de ex-president van het Gosplan, lid van het partijbestuur, Krijanovsky, die gedurende jaren tegen de linkse oppositie schuimbekkend de minimale programs en de plannen van zijn ondergeschikten verdedigde, die later saboteurs gebleken zijn. De directeur van het Marx-Engels-Instituut moest de verdediging op zich nemen van zijn mensjewistische medewerkers, als zij met gevangenneming en verbanning bedreigd waren. Deze rol van beschermer, die niet altijd met succes bekroond was, nam Rjazanov niet sedert gisteren waar. Allen, Lenin aan de spits, waren er van op de hoogte. Men plaagde hem er mee, wijl men de “administratieve” belangen begreep, die Rjazanov dreven.
Ongetwijfeld zullen er mensjewistische medewerkers geweest zijn, misschien zelfs een meerderheid van hen, die gedekt door het instituut hun conspiratieve arbeid uitvoerden. (Vlak bij de archieven en de documenten, correspondentie, verbinding met het buitenland, enz.). Men mag aannemen, dat Rjazanov niet altijd voldoende oplettend is geweest voor waarschuwingen van de partij komende en dat hij overgrote welwillendheid aan de dag legde jegens onbetrouwbare medewerkers. Maar wij menen, dat daarmee ook de uiterste beschuldiging uitgesproken is die men tegen Rjazanov kan richten. De uitgegeven werken van hem zijn voor ieder toegankelijk. Er is daarin geen spoor van mensjewisme of sabotage, zoals die in de economische plannen van Stalin-Krijanovsky wel te vinden waren.
Maar als men aanneemt, dat de fout van Rjazanov niet verder gaat dan te goed gelovige bescherming van mensjewistische specialisten, waar komt dan de beschuldiging van verraad vandaan? Wij weten uit een zeer jonge ervaring, dat de stalinistische GPOe er toe in staat is een Wrangelofficier voor aanvallen op onberispelijke revolutionairen te laten optreden. Menzjinsky en Yagoda zouden geen ogenblik aarzelen Rjazanov met welke misdaad dan ook te belasten, als hun het bevel daartoe werd verstrekt. Maar wie heeft bevolen? Wie had daar voordeel van? Wie heeft dit wereldschandaal met betrekking tot Rjazazow gezocht?
Juist op dit punt kunnen wij verklaringen naar voren brengen, die met onweerstaanbare kracht aan de feiten ontspringen. Gedurende de laatste jaren stond Rjazanov buiten het politieke leven. In dit opzicht deelde hij het lot van vele oude leden der partij, die met de wanhoop in het hart het partijleven verlieten en zich in economische of culturele arbeid begroeven. Het is alleen daardoor, dat Rjazanov zijn instituut kon beveiligen tegen de vernieling, van de periode na de dood van Lenin. Maar in het laatste jaar gelukt hem dat niet meer. Het partijleven is vooral sedert het 16de congres omgevormd in het doorlopend bewijs van trouw aan de enige leider. In elke cel zijn er nu agenten die bij iedere gelegenheid de aarzelende, niet vastbeslotene ondervragen: Zien zij Stalin als een onfeilbaar leider, als een groot theoreticus, als een der klassieken van het marxisme? Zijn zij bereid op Nieuwjaarsdag de eed van trouw te zweren aan de leider der partij — aan Stalin? Hoe minder de partij tot het voeren van een ideologische worsteling in staat is, des te groter behoefte heeft de leidende bureaucratie aan het werk van provocateurs.
Rjazanov kon meerdere jaren achtereen voorzichtig zwijgen — te voorzichtig zwijgen — over een gehele reeks van problemen. Maar Rjazanov was organisch ontoegankelijk voor lafheid en vervlakking. Hij had afkeer van het tentoonstellen van gevoelens van trouw. Men kan zich indenken, dat hij in de vergaderingen van de partijcel van het instituut dikwijls in verzet kwam tegen de jonge minderwaardige elementen, die wel zeer weinig begrijpen van het marxisme, maar des te meer uitmunten in de valsheid en in het verklikken. Een dergelijke kliek had ongetwijfeld reeds lang haar kandidaat voor de functie van directeur van het instituut en wat nog belangrijker is haar verbindingen met de GPOe en het secretariaat van het partijbestuur. Als Rjazanov bij welke gelegenheid dan ook in weinige woorden Marx en Engels afgeschilderd had als voorlopers van Stalin, dan zouden de plannen der samenzweerders vernietigd zijn en geen Krylenko zou het gewaagd hebben Rjazanov leed te bezorgen wegens zijn te grote welwillendheid voor mensjewistische vertalers. Maar dat heeft Rjazanov niet gedaan. Wat het algemeen secretariaat betreft is hij geen stap verder gegaan in zijn concessies.
Sedert Stalin de volle macht in het apparaat bezit, gevoelt hij zich zwakker dan ooit. Hij kent zichzelf heel goed en vreest daarom de bestaande toestand. Hij heeft een dagelijkse bevestiging nodig van zijn positie als dictator. Het regime van willekeur is onmeedogend; het stelt zich met twijfel niet tevreden, het eist steeds weer nieuwe geestdriftige erkenningen. Zo is de beurt aan Rjazanov gekomen, terwijl Boecharin en Rykov als slachtoffers gevallen zijn van hun “platvorm”, dat zij twee of driemaal verloochend hebben, is Rjazanov het slachtoffer geworden van zijn persoonlijke eerlijkheid. De oude revolutionair moet zichzelf gezegd hebben: “dienen met de tanden op elkaar, zwijgend akkoord; een geestdriftig knecht worden — onmogelijk”. Ziedaar hoe Rjazanov voor de partijjustitie van de Yarowslavsky’s terecht kwam. Daarna bezorgde Yagoda de elementen voor de beschuldiging. Als resultaat werd Rjazanov tot partijverrader en agent der contrarevolutie verklaard.
In de Russische communistische partij en de Westerse secties der Komintern zijn er talrijke communisten, die met schrik het werk van de stalinistische bureaucratie waarnemen, doch die om hun passiviteit te rechtvaardigen, zeggen: “Wat kan men doen, men moet zwijgen om de grondslagen van de dictatuur niet aan het wankelen te brengen”. Deze houding is niet alleen lafhartig maar ook blind. Het apparaat der partij wordt meer en meer een werktuig tot ondergraving van de grondslagen van de partij. Door zwijgen kan men het proces niet tot stilstand brengen. Innerlijke uitbarstingen komen meer en meer voor en nemen steeds dreigender vormen aan. De worsteling tegen het stalinistische regime is een worsteling voor de marxistische grondslagen van de proletarische politiek. Men kan deze grondslag niet verkrijgen zonder kritiek en vrije ideologische arbeid, dus zonder partijdemocratie. Door zijn eigen natuur is het stalinistische regime niet blijvend. Als het niet geliquideerd zal worden door de klassenvijand, moet het onverbiddelijk geliquideerd worden door de inspanning van de sterkste elementen der Communistische Internationale. Ziedaar de les, die uit het geval Rjazanov getrokken moet worden.
_______________
[1] Staat reeds een paar maanden over.