Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1987, nr. 1, maart, jg. 21
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Leo Apostel – Reactie op Wallerstein
1. Ik wens eerst te reageren op het deel van het artikel dat over de crisis in de wetenschappen handelt, om daarna te eindigen met enkele korte bemerkingen over de crisis van het wereldsysteem.
Ik ben het niet oneens met de drie grondbeginselen van de moderne wetenschap zoals Wallerstein die bij aanvang van paragraaf drie beschrijft. Ik ben echter van mening dat de actuele evolutie van de wetenschappen in de 20ste eeuw niet volledig juist en niet exhaustief is weergegeven (dit is geen verwijt voor iemand die toch in de eerste plaats een geschiedkundige is, zelfs al is de breedte van zijn visie zo groot als die van Wallerstein).
Wallerstein beschrijft de wetenschappen niet als sociale systemen in ontwikkeling (a) – niettegenstaande het feit dat zijn eigen, globaal standpunt hem natuurlijkerwijze tot zulk een aanpak had moeten leiden – en bovendien gaat zijn aandacht exclusief naar enkele wetenschapsdomeinen, terwijl hij andere verwaarloost (b). Deze twee verschillende tendensen brengen hem tot een unilaterale visie.
2. Ik zal eerst punt (b) behandelen en daarna terugkeren tot (a). Tijdens de 20ste eeuw hebben zich in de natuurkunde drie onderzoekstradities ontwikkeld (eerst de relativiteit, dan de kwantummechanica en eindelijk de thermodynamica van irreversibele systemen ver van het evenwicht). Men mag gerust beweren – hoewel ik dit hier niet kan bewijzen – dat ze alle drie tot op zekere hoogte onverenigbaar zijn met elkaar. De onverenigbaarheid van relativiteit en kwantummechanica werd reeds vroeg, in de jaren dertig, opgemerkt. De onverenigbaarheid daarentegen van de thermodynamica met de andere twee tradities, hoewel reeds bekend aan Ehrenfest in ± 1920, werd pas centraal gesteld in de jaren zeventig. De complexiteit van de situatie werd nog verhoogd door het feit dat deze drie, eigenlijk onverenigbare theorieën, met spectaculair succes konden worden gecombineerd (wat resulteerde in een ongewoon sterk geconfirmeerde en vruchtbare theorie: de kwantumelektrodynamica). Ondanks dit alles bleven de grondslagen van de drie theorieën echter onduidelijk (wat slechts werd opgemerkt door een minderheid van hun beoefenaars). Als resultaat van dit alles, meer dialectisch sprekend dan Wallerstein, zou ik beweren dat de natuurkunde van de 20ste eeuw tegelijkertijd een ophefmakend succes te zien geeft en diepe interne moeilijkheden en externe contradicties.
3. Men kan dezelfde opmerking maken voor de biologie: het ontdekken van het DNA (1958) en daardoor de analyse van de erfelijkheid, ontsluierden een groot deel van het geheim van de levende stof. Het resultaat daarvan was de biotechnologie, waarvan het belang meer en meer zal stijgen in de jaren tachtig en negentig. Daartegenover, stond echter de minder spectaculaire maar onloochenbare groei van de studie van grotere systemen (embryologie, populatiegenetica, algemene ecologie), waarvan het systeemtheoretisch gezichtspunt niet gemakkelijk verenigbaar was met de meer analytische (hoewel geenszins noodzakelijk atomistische) voorkeur van de moleculaire biologie. Enorme vooruitgang is geboekt in de twee complementaire gebieden waar – zoals Lewins en Lewontin hebben getoond – de strijd voor de hegemonie woedt.
4. Zo komen we tot de menswetenschappen die ten minste drie sprongen vooruit hebben gemaakt in de 20ste eeuw. Ten eerste bracht de praktijk van het behaviorisme (± 1930-1960) weinig definitieve resultaten maar een grotere behoefte aan klaarheid en exactheid. Als reactie daarop werd de terugkeer tot de studie van het innerlijke leven onmiddellijk geïncorporeerd in de cognitieve wetenschap en de kunstmatige intelligentie (± 1960-1980). Op dit ogenblik echter, ontwikkelt zich een aanval van de “neuroscience” en wordt een vruchtbare synthese van neurologie en wiskundige psychologie voorbereid (maar nog niet voltooid). De psychoanalytische revolutie in de klinische psychologie, tijdens de gehele 20ste eeuw cultureel machtig maar academisch geïsoleerd, schijnt nu eindelijk bereid tot een vruchtbare interactie met de rest van de psychologie (na de nauwkeurige, strenge maar sympathiserende analyse van Adolf Grünbaum). De spanningen hebben zich niet opgelost, maar er wordt vooruitgang gemaakt.
In de tweede plaats heeft de taalkunde in het bijzonder en de semiotica in het algemeen, een buitengewoon grote ontwikkeling gekend (zie de syntaxis van de structuralistische, generatieve en transformationele grammatica). Het einde van de eeuw toont echter hoe de sterk synchronische en universalistische houding van het structuralisme en Chomsky opnieuw leiden tot dia-chronische en comparatieve studies (analoog in aanpak aan het evolutionisme dat dit terrein in de 18e eeuw domineerde). Deze beweging die van syntaxis naar semantiek overging, slaagde er echter nog niet in te fusioneren met de nieuwe pragmatiek die vanuit Austin een theoretische bovenbouw belooft voor de sociolinguïstiek Ook haar diachroniek is nog embryonair.
Ten derde: de globale geschiedenis van de school der “Annales”, waarvan Wallerstein als leerling van Braudel lid is, gaf een voorheen nooit gekende, geïntegreerde behandeling van culturele, psychologische, sociologische en economische verschijnselen. Jammer genoeg kon de hegemonie en veralgemening van een meer statische wiskundige economie niet toelaten dat de beginnende economie van de groei in stabiele communicatie kwam met de algemene theorie van de evolutie van globale historische systemen.
5. Ik besluit: het geheel van de 20ste eeuw (en niet alleen de periode na 1945 of na 1973) wordt gekenmerkt in de natuurkundige, biologische, en menswetenschappen door de dialectische eenheid van snelle en diepe vooruitgang verbonden met een gebrek aan inzicht in de grondslagen en een onklare visie op de relaties tussen de theorieën.
6. Het lijkt mij onbetwistbaar dat Wallersteins verwijzing naar finale oorzaken, en zijn citeren van één populariserend werk geschreven door één vooraanstaand wetenschapsmens die slechts één van de elkaar strijdende partijen vertegenwoordigt (I. Prigogine), de lezer kan misleiden. Aan het einde van de eeuw gekomen, stellen we overal een mengsel van enthousiasme en vrees vast. Nergens wordt dit beter gevoeld dan in de natuurkunde waar een theorie van elementaire partikels in verbinding met kosmologie bij verschillende theoretici de hoop doet ontstaan dat Einsteins unitaire theorie toch zal worden bereikt (in een radicaal historisch heelal dat de schepper van deze theorie grondig vreemd was). Met niet minder passie verdedigen andere theoretici de totale onmogelijkheid van dit ideaal.
7. De tot nu toe gemaakte opmerkingen hebben alleen betrekking op de theoretische aspecten van het wetenschapsbedrijf. Vanuit een sociologisch gezichtspunt realiseert de 20ste eeuw echter ook de radicale socialisatie en industrialisatie van het onderzoek. Doordat dit laatste een directe productiefactor wordt, organiseert het zich naar het model van de industriële organisatie (waar de hiërarchische bureaucratie nog steeds heerst). Dit verklaart “de revolte van de wetenschappers tegen de wetenschap”! Hun eeuwenoude ethiek wordt grondig bedreigd. Deze interne revolte staat naast een externe opstand tegen de wetenschappen. De enorme mogelijkheden vrijgemaakt door de kennis belichaamd in de toegepaste wetenschappen (geneeskunde, ingenieurswetenschappen, recht), worden kwistig gebruikt maar niet gehumaniseerd, geïntegreerd noch gereflecteerd. De vaardigheden (know how) van beroepsmensen worden ofwel vernietigd ofwel geminacht. Een bewuste minderheid van de bevolking in het algemeen en van de professionelen in het bijzonder reageren op de triomf van “de officiële wetenschap” met een verdediging van een tegelijk humane en praktische kennis (een verdediging die, wanneer niemand er op ingaat, degenereert tot vijandschap tegen de rede als zodanig).
8. Als besluit zien we, zowel in de wetenschappen gezien als theorieën, als in de wetenschappen gezien als sociale groepen, triomf-in-crisis (die als ze beide nog lang duren op lange termijn de creativiteit van de mens in gevaar brengen). Een precieze diagnose is nu snel nodig. Wallersteins opmerkingen klinken hier te oppervlakkig.
9. Nu wil ik even terugkomen op Wallersteins algemene beschrijving van de maatschappelijke ontwikkeling van de 20ste eeuw. Paradoxaal genoeg lijkt mij die niet zo sterk te verschillen van wat gebeurt op het wetenschappelijk domein. Wallerstein vermeldt dat – in haar pogingen om het wereldsysteem te veranderen in de 20ste eeuw – die minderheid van hervormers die de staatsmacht wantrouwen, zelfs al zou die in de handen van het volk worden gegeven, het gevecht heeft verloren. Echter: de 20ste eeuw toont dat de verliezer gelijk had. Zijn verdenkingen waren gegrond. Als ik kijk naar de “nieuwe sociale bewegingen” (minderheden, migranten, vrouwen, pacifisten, ecologisten, religieus reveil), dan delen zij alle – voor zover ik het zien kan – een antistaathouding (pacifisten wensen de militaire macht van staten te beknotten; vrouwen vallen de mannelijke heersershouding aan, typisch voor staten, in alle relaties; ecologisten beschermen de omgeving tegen de “heersende” soort en religieuze reveils impliceren dat de mens de houding van ontvanger en niet van controleur aanneemt). Wat zijn de gevolgen van dit alles voor “de wetenschap”? De “bewuste” onderzoeker (een minderheid), in eerbiedige bewondering voor de complexe eenvoud van de werkelijkheid, wil opnieuw in staat zijn zijn dromen te realiseren niettegenstaande het geïndustrialiseerde milieu van de laboratoria. Zowel het systeem van de wetenschappen als het wereldsysteem zoeken beide, zonder het te vinden, de democratische planning die de 20ste eeuw inspireerde maar niet in staat was te verwerkelijken. Maar zullen ze deze formule kunnen vinden (respectievelijk staten en wetenschappen) voor zoverre ze systemen van gesloten systemen blijven en de initiatieven afwijzen van diegenen die zij uitsluiten en onderdrukken? Zullen geen twee volledig andere systemen van systemen nodig zijn, zowel voor wetenschappen als maatschappijen? Ik alvast geloof dat dit het geval is. De verwerkelijking van een wijsgerige wetenschap en van een niet dominerend wereldsysteem met open en breed verdeelde machtscentra, schijnen twee facetten van éénzelfde doel.
Leo Apostel, december ’86
Leo Michielsen – Lieve Ludo Abicht!
Een oude partijkameraad – bijna zo oud als ikzelf – vertelde me dat hij regelmatig naar het lokaal van de gepensioneerden ging. Om te kaarten. Maar ook, om te luisteren. U weet wel, “het oor te luisteren leggen bij de massa”. We moeten toch weten wat de mensen denken!
Eigenlijk zou ik er de voorkeur aan geven, als die mensen zouden weten wat ik denk.
Maar goed, ik wil luisteren. Op een bank in het Ekerse park zaten vijf gepensioneerden. Het ging over de gastarbeiders, “die vreemde luizen”.
- En de Joden dan! zei de ene.
- Ze hadden ze allemaal moeten kapotmaken, zei een tweede.
Het aarzelend hoofdbewegen van de anderen getuigde van nadenkend instemmen.
Ik herinnerde mij dat voorval, toen ik het boekje van LUDO ABICHT, “DE JODEN VAN ANTWERPEN”, ter hand nam.
Al sinds een hele tijd heb ik het moeilijk met L. Abicht. Ik las een paar opstellen van hem met beschouwingen over de situatie in de USA. Het schijnt dat wij erg fout zitten bij de beoordeling van de Amerikaanse geestesgesteldheid. Speciaal de linkse intellectuelen slaan er naast, begrijpen er niets van. Zekere Amerikaanse films, tekenverhalen en tv-uitzendingen, het waanzinnige optreden van allerlei sekten, de onvoorstelbare onzin van de President, kortom, alles wat ons tegen de borst stuit in de USA, wordt door L.A. opgevangen in de mantel der liefde. Voor al die aspecten geeft hij een verklaring, die in feite een rechtvaardiging is. Volgens L.A. moeten we, dit Amerikaanse optreden leren begrijpen van uit de eigen culturele achtergrond en vanuit de eigen ideologische tradities van dit land. Maar wat doet dat ter zake? In Iran werd een vrouw gestenigd, omdat ze overspel pleegde. De man werd in het openbaar opgeknoopt. Vanzelfsprekend is ook dat verklaarbaar op grond van ideologische, religieuze en andere tradities van dat volk. Maar dat vermindert in genen dele mijn afschuw voor dergelijke praktijken. Die zijn daardoor niet minder barbaars.
Natuurlijk is de Amerikaanse realiteit genuanceerd en contradictorisch. Natuurlijk zijn er in dat land brave mensen, intelligente lieden; grote geleerden, knappe schrijvers en linkse militanten. Maar dominant – voor wat ons interesseert – is de fanatieke agressiviteit, die maakt dat dat volk, die staatsmacht, dat leger en die President ongeveer even gevaarlijk zijn als Duitsland destijds was.
Alle lieftalligheden van Ludo Abicht veranderen daar niets aan.
Hetzelfde met zijn “Joden van Antwerpen’. Beslist goed geschreven, interessant en sympathiek. Ook de bedoeling is lofwaardig: een bijdrage leveren om het latente antisemitisme te ontzenuwen. Elkaar leren kennen, de andere in zijn anders zijn leren aanvaarden, zo niet waarderen. Een gedachte die ook door zekere katholieken en door de Koning wordt toegejuicht en die ik in principe kan bijtreden.
Weer doet L. Abicht een poging om ook de Joden “van binnen uit” te begrijpen, vanuit hun eigen aparte geschiedenis, vanuit hun eigen religieuze en culturele tradities. Dat begrijpen wordt, naarmate de bladzijden vorderen, meer en meer “begrip opbrengen”, in de zin van: sympathie betuigen. L.A. legt veel nadruk op de “waarden en wijsheden” die de rituelen, de zangen, verhalen, gebeden en voorschriften van de Joodse traditie bezielen. Ik heb daar geen moeite mee.
Maar daarmee is niet alles gezegd.
Niet hun rituelen, niet hun witte kousen of hun lange baarden storen mij, evenmin de vroomheid van velen. En toch ergeren de meeste Joden mij vandaag hartsgrondig. Zij ergeren mij in zoverre zij fanatieke zionisten zijn (chauvinisten, militaristen, enz.) en als dusdanig verbonden aan het Amerikaanse imperialisme. Over dat aspect van de zaak zwijgt L. Abicht in alle talen. Natuurlijk zijn weer niet alle Joden chauvinisten. Maar – speciaal in Antwerpen – zijn diegenen die zich tegen de rechtse zionistische stroming opstellen, zo uitzonderlijk dat ze de regel bevestigen. Die weinigen hebben het niet gemakkelijk en ze verdienen onze hoogste waardering. L. Abicht stelt ook het probleem “assimilatie – isolatie – integratie”. Iedere progressist is voorstander van integratie. Maar integratie zonder enige mate van assimilatie lijkt mij bijzonder moeilijk. In een stad van Vlaamse mensen wonen, maar anders spreken, anders geloven, anders slachten, anders eten, anders gekleed gaan, anders trouwen, anders vrijen...?
1) Dat mág allemaal, dat is een onbetwistbaar recht;
2) Maar is dat allemaal nodig om zijn eigenheid te bewaren. Is “eigenheid bewaren” gelijk te stellen met rituelen uit vroegere eeuwen en verre landen?
3) Zolang de Joden een getto in de stad, een afgesloten gemeenschap in de gemeenschap vormen, zolang dreigt het gevaar van spontane racistische reflexen bij de rest van de bevolking. (Natuurlijk is een georganiseerd racisme, ook na een vergaande integratie, niet uitgesloten. Ten bewijze, de hitlerhetze. Maar dat is een ander probleem.)
Momenteel is het spontane racisme in ons land – althans tegen de Joden – weinig acuut. Om twee redenen:
1) omdat het zich kan botvieren tegen de gastarbeiders; het racisme viseert bij voorkeur arme mensen;
2) de meeste Joden zijn niet arm, zijn rechts en anticommunist. Vermits racisme eveneens van rechtse inspiratie is, eveneens anticommunistisch, enz., heeft het niet veel reden om zich vandaag tegen de joden te richten.
Lieve Ludo, of het rechtse gedachtegoed nu woekert in de hersenen van een Ekerse gepensioneerde, van een doorsnee-Amerikaan, van een Iranese fundamentalist of van een Antwerpse Jood we kunnen het allemaal wel begrijpen, maar er ook nog “begrip” voor opbrengen, ah nee!
L. Michielsen
Ludo Abicht – Leo Michielsens links moralisme
Leo Michielsen is het dus duidelijk niet eens met mijn benadering van
a) de Antwerpse joden;
b) de VSA in het algemeen.
Dat is zijn goed recht. Maar heeft hij ook gelijk?
Over mijn essay De joden van Antwerpen (Brussel, 1986), kan ik kort zijn. Dat was bedoeld als een eerste kennismaking met de geschiedenis, cultuur, godsdienst en traditie van de Antwerpse joden ten behoeve van niet-joodse lezers. Tegelijkertijd was het een poging om een aantal vragen over eigenheid en integratie van minderheidsgroepen in onze maatschappij te onderzoeken. Uit dit onderzoek bleek hoe moeilijk het voor beide partners, de meerderheid én de minderheid, is om een juiste synthese te bereiken van zelfbehoud en samenwerking, en hoeveel vooroordelen van beide kanten ook na een rationeel gesprek blijven bestaan. In dit essay stipte ik aan dat de Antwerpse joden na de Tweede Wereldoorlog (en dus na de Holocaust) veel minder openstaan voor integratie en dialoog zeker op het persoonlijke vlak – dan de joodse gemeenschap van vóór 1939. Ook, en hier wringt het schoentje van Leo Michielsen, dat er nu naar buiten uit geen barst te bespeuren valt in het zionistische front van de Antwerpse joden, in tegenstelling tot de situatie van de jaren dertig en de huidige situatie in Brussel (Mandel, wijlen Marcel Liebman, joden in de KP enz.) en, uiteraard, Amerika (Chomsky) en Israël zelf (Vrede Nu, de linkervleugel van Mapam, Avnery, de Israëlische KP). Maar ik vond het in dit inleidende en tot dialoog aansporende essay niet correct, hier een polemiek over het zionisme te gaan voeren. Op andere plaatsen heb ik gezegd en geschreven (en Leo is blijkbaar voldoende geïnformeerd) dat ik het recht op een eigen grondgebied en een staat verdedig zowel voor de joden als de Palestijnen. Daarin verschil ik van de zionisten, maar vermoedelijk ook van een aantal linksen (waaronder Leo Michielsen?) die het bestaan van Israël als zodanig – dus binnen de grenzen van 1967 – niet erkennen. Ik vind deze laatste houding politiek onverdedigbaar en naïef.
Onverdedigbaar, omdat het feit Israël nu eenmaal bestaat en men de historische argumenten ook van de joden niet zomaar opzij kan schuiven. Naïef, omdat dit veronderstelt dat men door het verdrijven van alle joden die niet in 1948 in Palestina waren, het complexe Palestijnse (en joodse) vraagstuk kan oplossen. Of het ooit tot een seculiere democratische Palestijnse staat komt, waar joden, islamieten, christenen en vrijzinnigen vreedzaam met elkaar leven kan ik niet voorspellen. Wel weet ik dat er ook in Israël steeds meer stemmen opgaan, die het recht van de Palestijnen, al dan niet vertegenwoordigd door de PLO, op eigen grondgebied en staat verdedigen, en dat de officiële PLO (strekking Arafat en de Nationale Palestijnse Raad) het in feite met deze twee-statentheorie eens zijn. Maar nog eens, dat was de bedoeling van dit essay niet, omdat ik ervan uitga dat men eerst en vooral elkaar moet leren kennen om over een en ander te kunnen praten, en ik meen te hebben ontdekt, dat zelfs deze eerste dialoog nog niet echt op gang is gekomen. Tot zover De joden van Antwerpen.
Wat mijn opinie over de VSA betreft, vermeldt Leo Michielsen geen bronnen, maar ik vermoed dat hij zich baseert op artikels in Komma, De Groenen, Vrede, De Nieuwe, de Rode Vaan en een reeks voordrachten die ik hierover gehouden heb voor het Masereelfonds, Vrede, Elcker-Ik en andere fora. Daar ik me dus duidelijk tot een links publiek richt dat al stelling genomen heeft tegen de binnen- en buitenlandse politiek van de VSA, de karpersprongen van de Moral Majority en de neoliberale monetaristische illusie, heb ik het nuttig geoordeeld, de VSA vooral van binnenuit te belichten, vanuit het standpunt van progressieve en marxistische Amerikaanse auteurs en politici én, in zover mogelijk, vanuit de overheersende mentaliteit in een land, waar ik al bij al een goeie 19 jaar gewoond en gewerkt heb. Zolang we niet begrijpen, waarom de Amerikanen Reagan kiezen en herverkiezen, waarom ze niet heftig protesteerden tegen de inval op Grenada en, tot voor kort, verdeeld waren over de houding tegenover bijvoorbeeld Nicaragua, kunnen we volgens mij weinig zinvols zeggen, laat staan doen. Ik ga hier al die artikels niet samenvatten, maar er wel op wijzen, dat een moralistische afkeuring van “Amerika” even naïef en onvruchtbaar is als de naïeve manier waarop Geens en zijn “Flanders’ Technology” het Amerikaanse model bejubelen. In die zin zijn mijn artikels en voordrachten een aanvulling op en een correctie van het al te eenzijdige Amerikabeeld dat in linkse kringen bijna obligaat opgeld doet. Ik ben er namelijk van overtuigd dat wij weinig of niets kunnen uitrichten zonder de interne oppositie, die al met de oorlog in Vietnam haar sporen verdiend heeft, en nu, opnieuw het verzet tegen de Centraal-Amerikaanse politiek en de bewapeningswedloop zal moeten leiden. Deze oppositie (de kerken, een paar vakbonden, intellectuelen als Chomsky, politici binnen en buiten de Democratische partij, miniem-links enz.) staat nog maar aan het begin van de strijd, maar heeft al onze morele steun en sympathie nodig om te groeien. En zolang we niet begrijpen dat ook zij fundamenteel “Amerikaans” denken en reageren, dus vanuit de ethiek van hun eigen politieke traditie, zullen we op geen enkele manier met hen kunnen samenwerken. Dat is de bedoeling van mijn, toegegeven, erg genuanceerde benadering van het fenomeen USA. Wanneer ik Leo Michielsens correcte verontwaardiging over de onmenselijkheid van de huidige Amerikaanse politiek niet zou delen, zou ik geen moeite doen om in progressieve bladen en blaadjes en op linkse fora deze stellingen ter discussie te brengen. Ik meen dat het weinig zin heeft, uilen naar Athene te brengen en de lezers-toehoorders nog maar eens in hun vertrouwde opinies te bevestigen.
Overigens, Leo, ik ben ervan overtuigd dat een mens tegelijk “lief” kan zijn en geïnformeerd, genuanceerd en toch geëngageerd. Als dat niet meer kan, zijn we weer eens een stukje armer geworden.
Ludo Abicht