Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1970, nr. 3, jg. 13
Copyright: De Internationale
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Het politieke beeld van de jaren 1960-1970 verschilt hemelsbreed van dat van de periode 1945-1960.
Een groot deel van de bevolking kwam geradicaliseerd uit de oorlog, zoals bleek uit het grote aantal stakingen en de verkiezingsoverwinning van de CPN en uit de spectaculaire groei van de Eenheidsvakcentrale. Allerlei factoren – die in de Internationale vroeger uitvoerig zijn behandeld en waar wij nu niet bij stil kunnen staan, veroorzaakten op grote schaal desillusie en zelfs apathie ter linkerzijde: het stalinistische karakter van de CPN dat ook tot uitdrukking kwam in de EVC; het omzetten van de (reformistische arbeiderspartij) SDAP in een (kleinburgerlijke hervormingspartij) PvdA, met daarna het openlijk steunen van twee koloniale oorlogen door die zelfde PvdA; en verder ingroeien van het NVV in de bestaande kapitalistische verhoudingen; de Koude Oorlog; een betrekkelijke verhoging van het levenspeil, niet in de laatste plaats doordat de VS d.m.v. het Marshallplan op grote schaal geld in West-Europa pompte om het zo voor het “communisme” te behoeden. Voegen we daar nog bij dat een belangrijk deel van het vooroorlogse revolutionaire kader dat bij een niet gering deel van de arbeidersklasse invloed had, door de nazi’s was vermoord (praktisch de gehele RSAP-leiding), dan wordt deze lange periode, waarin de oude vooroorlogse partijen vrijwel ongestraft konden voortsukkelen, verklaarbaar.
Het zijn na 1960 vooral kleine groepen jongeren en studenten geweest die zich tegelijkertijd door het marxisme en door de koloniale revolutie (Algerije, Angola, Cuba enz.) lieten inspireren. Op kleine schaal – in Frankrijk gebeurde dit massaler – hebben zijn een politieke heroriëntering ingezet die later aansluiting vond bij veel grotere groepen, die met allerlei variaties, doorwerkten op de oude leus van Karl Liebknecht: de vijand staat in eigen land.
Het werd hen duidelijk dat door de slaafse navolging van de buitenlandse politiek van de VS, de Nederlandse regering(PvdA incluis) ook de Cubaanse revolutie probeerde te worgen, dat het dankzij de NAVO is, dat Afrikaanse revolutionairen in de Portugese koloniën worden uitgemoord en dat het de NAVO ook is die het fascistische regime in Griekenland op de been houdt door financiële, militaire en morele steun.
Wij hebben de laatste jaren gezien, dat deze protestbeweging, die zowel breed en veelomvattend als politiek niet uitgekristalliseerd is, zich steeds meer richt op de problemen die dicht bij huis liggen: milieuverontreiniging (Progil), woningnood (krakersacties), discriminatie van de vrouw, jeugdlonen, studentenacties (Maagdenhuis) enz.
Er is over al deze zaken een permanente agitatie ontstaan die nagenoeg geheel buiten de bestaande partijen omgaat. De verkiezingsuitslagen hebben opnieuw laten zien dat de “gevestigde” partijen hun prestige in snel tempo kwijt raken en dat vooral de christelijke partijen hard afbrokkelen. Dat in Nederland de ontbinding van de resten van de sociaaldemocratie (PvdA) zo langzaam gaat, is het gevolg van twee hoofdfactoren:
1. het feit dat blijkbaar noch de CPN noch de PSP een alternatief voor de massa van de PvdA-kiezers en leden is geworden en
2. het ontstaan van Nieuw Links dat deze partij een stempel van “jong” en “nieuw” heeft gegeven, gedeeltelijk te vergelijken met het optreden van D’66.
Voor zover ons bekend zijn er geen betrouwbare onderzoekingen verricht naar de vraag waarom bij de laatste verkiezingen, toen voor het eerst de opkomstplicht was afgeschaft, ongeveer een derde van de kiezers is weggebleven. Men kan daarover slechts speculeren, maar er moet wel op gewezen worden dat in het gebied waar de klassenstrijd vrij hevig werd gevoerd (Groningen) de opkomst hoger was: hier voelden de kiezers zich duidelijk betrokken bij een open conflict en zij bezorgden die partij die op papier en metterdaad de stakers steunde, een klinkende overwinning. Natuurlijk, ook de PSP heeft zich achter de stakers gesteld en geld gezonden, maar de PSP – en dat heeft zich bij deze verkiezingen gewroken – heeft nog altijd geen duidelijke koers ingezet. Het laatste congres kon niet tot een duidelijk besluit komen over allerlei fundamentele kwesties zoals de verhouding tussen parlementaire en buitenparlementaire actie, het vraagstuk van de geweldloosheid. Het bleef beperkt tot een discussie over het plaatselijk en landelijk PAK. Hoewel het PAK in principe afgewezen werd, hebben de toegestane uitwijkmogelijkheden zich nu gewroken.
Het lijkt ons daarom nog altijd mogelijk dat de PSP zijn houding bepaalt in overeenstemming met de marxistische theorie en praktijk.
Zo is de PSP vooralsnog voor het potentiële linkse kiezerskorps een partij gebleven die wel sympathiek is en ook sympathieke daden verricht (ze was met de CPN de enige die achter de Maagdenhuisbezetting stond en zij is gestart met de huurdersacties) maar toch weinig kan uitrichten omdat ze geen traditionele verbindingen heeft met de arbeidersklasse en er in de bijna 15 jaar van haar bestaan ook niet in is geslaagd die te leggen.
Een groot deel van de jongeren dat gekozen heeft voor acties tegen het bestaande gezag, gaf de voorkeur aan de Kabouterpartij van Roel van Duyn, eertijds inspirator van de Provobeweging. Van Duyn noemt zichzelf een reformistisch anarchist. Een niet zo slechte omschrijving als men weet dat hij niet afkerig is van een wethouderszetel. (Hierover blijkt binnen de kabouterbeweging verdeeldheid te bestaan.) Het zou te gemakkelijk en ook onjuist zijn de Kabouterbeweging af te doen als een typisch Amsterdams verschijnsel van voorbijgaande aard. Ten eerste hebben soortgelijke bewegingen buiten Amsterdam ook duizenden jongeren aangetrokken en ten tweede hebben 11 percent van de Amsterdammers op die partij gestemd, Zowel politiek als qua sociale samenstelling zijn de Kabouters heterogeen. Hun aanhang zit zowel in de dure buurten als in de arbeiderswijken, al hebben in die laatste buurten de CPN en de PvdA nog de meerderheid. Het is inderdaad niet moeilijk te voorspellen dat de Kabouters in hun huidige organisatie vorm een tijdelijk verschijnsel zijn, maar het is belangrijker te constateren dat een grote groep – vooral jonge – kiezers de bestaande linkse partijen laten voor wat ze zijn en kiezen voor een nieuwe groepering waarvan zij een revolutionaire aanpak verwachten. Het is begrijpelijk dat de CPN op de overwinning van de Kabouters reageerde met allerlei varianten van haar oude “agententheorie”, dat wil zeggen dat het opnieuw werd voorgesteld als zouden Van Duyn c.s. op verzoek van allerlei verdachte binnen- en buitenlandse groepen hier verdeeldheid komen zaaien en de arbeiders ervan afhouden op de CPN te stemmen. Ook de Waarheid kon echter in een commentaar niet ontkennen: “De stemmenwinst van deze groep heeft nog eens een onderstreping gegeven van het feit dat velen, vooral jongeren, zich afkeren van de NAVO-partijen en dat zij nieuwe wegen zoeken – al is het voorlopig nog maar in nieuwe vormen.” (Waarheid, 4 juni.)
Het grote stemmenaantal van de Kabouters is een versterking van de tendens naar links, een tendens die evenzeer – maar dan op een geheel ander niveau – veroorzaakt is door de vooruitgang in percentage (niet overal in stemmen, want ook de CPN heeft geleden onder de afschaffing van de opkomstplicht!) van de CPN in Groningen, de Zaanstreek, Amsterdam (in maart), Rotterdam en elders.
Het meest interessante van de uitslagen is dat ter linkerzijde twee partijen winnen (eigenlijk zijn de Kabouters nauwelijks een partij) die niet alleen sterk verschillen maar ook zeer vijandig tegenover elkaar staan.
De CPN, nog altijd sterk stalinistisch, discussierend op het niveau van twintig, dertig jaar geleden en geïsoleerd van de internationale communistische beweging – maar ook nog altijd de enige partij met werkelijke verbindingen naar de arbeiders in de bedrijven. Aan de andere kant de Kabouters, niet aansluitend bij de traditionele arbeidersbeweging, vooral in de vroege Provotijd zelfs nogal anti-arbeiders (“klootjesvolk”), half-anarchistisch en utopisch maar tegelijkertijd zich richtend op de problemen die de mensen dag in dag uit zelfs als hinderlijk en neerdrukkend ervaren. Kortom: illusies vermengd met een vaak reële kijk op de maatschappij.
De periode dat de klassenstrijd in Nederland geen hevige, massale vorm aanneemt, duurt nu al jaren. De stakingen in Groningen, waarbij CPN-partijbestuurslid Meis een belangrijke rol speelde, hebben in het land veel sympathieacties doen ontstaan, zowel van studenten als van arbeiders; tegelijkertijd kreeg het prestige van de bureaucratische vakbondsleiding van het NVV een geduchte knauw. Op hun manier bestrijden de Kabouters het gezag en de autoriteit en zij hebben omdat ze veel jongeren daardoor activeren succes.
Het gaat hier om nuchtere constateringen. Wij bestrijden zowel het anarchisme als het stalinisme, maar we mogen daarbij in onze beoordeling niet de ogen sluiten voor de huidige stand van de klassenstrijd en het politieke niveau van de massa’s.
Een revolutionaire marxistische partij met invloed op die massa’s, bestaat nog niet. De voorbereiding van zo’n partij zal nog veel tijd vergen, namelijk de tijd die alle mogelijke jongeren, studenten en arbeiders die zich nu oriënteren op CPN, Kabouters of actiegroepen en daarbij van een politieke partij niets of althans heel weinig willen weten, nodig hebben om hun ervaringen op te doen. Wij geloven niet dat het stalinisme, dat iedere discussie onderdrukt, of het “reformistisch anarchisme”, hen op den duur zal bevredigen, maar we moeten er begrip voor hebben dat zij zich in eerste instantie niet richten op de marxistische groepen ter linkerzijde.
De betrekkelijke zwakte van het ook nog onderling verdeelde links, maakt het de bourgeoisie mogelijk de aanval in te zetten. Er liggen plannen om de kieswet te veranderen (een deel van de PvdA verzet zich daartegen) om zodoende kleine (in werkelijkheid: linkse) partijen uit het parlement te weren, er is de Loonwet van Roolvink en er zijn de antistakingswetten, indertijd nog voorbereid door Samkalden. Daar is nu de laatste tijd bijgekomen de door dr. L. de Jong ingezette campagne om de oorlogsuitgaven drastisch te verhogen en de aankondiging van de minister van Financiën, de VVD’er Witteveen, dat er wellicht nog voor de verkiezingen van april 1971 een bestedingsbeperking zal plaatsvinden waarbij “een ingreep in de lonen niet uitgesloten is”.
Hoe zal de PvdA, die zich na de oorlog nimmer frontaal heeft verzet tegen de plannen van de rechtse partijen, zich gaan opstellen?
De pro-Amerikaanse afsplitsing DS’70 (Goedhart, de Kadt en de gebr. Drees jr. enz.) is geen groot succes geweest bij de laatste verkiezingen, maar daarbij moet niet vergeten worden dat een deel van de leden nog “wacht”.
Wanneer een aantal “bekende namen” (bv. Drees sr.) zich alsnog aansluit bij het Nederlandse CIA-filiaal, dan zal de PvdA verder ineenschrompelen. Het is niet te verwachten dat Nieuw Links daarbij een gesloten geheel vormt en een alternatief program voorstelt. Van zijn ontstaan af is Nieuw Links zeer heterogeen geweest, waarbij de socialistische groep veruit in de minderheid was en de meerderheid werd gevormd door een aantal progressieve technocraten, die de partij wel een “nieuw gezicht” zouden gaan geven zonder een consequente strijd te voeren voor een socialistisch program. Nu al is duidelijk geworden dat één van de Nieuw Links partijbestuurders (Ten Cate) heeft gecapituleerd en de strijd heeft aangebonden met diegenen van Nieuw Links die niet in het apparaat zijn doorgedrongen en het gevecht met de oude leiding (Vondeling, Den Uyl, Vrolijk) willen voortzetten. Anderen, zoals Lammers, nemen voorzichtig een tussenpositie in. Het komende partijcongres van de PvdA zal laten zien hoeveel leden zich gaan uitspreken tegen een opnieuw regeren met de KVP en voor een principiële oppositionele politiek. Veel illusies daarover hebben we niet.
Ook de PSP zal niet kunnen ontkomen aan een keus voor één van de twee hoofdrichtingen die zich de laatste jaren steeds duidelijker hebben afgetekend. Dat wil zeggen dat de PSP een ethische pacifistische socialistische partij blijft, die steeds haar sympathie betuigt met de onderdrukten, of een revolutionair-socialistische partij wordt, die daadwerkelijk een rol speelt in de klassenstrijd.
Wij zullen ons – zomin als in het verleden – van die discussies in andere partijen en groepen afzijdig houden. Kleine revolutionaire marxistische groepen moeten zich in perioden dat de klassenstrijd op een laag pitje staat, niet opblazen. Zij kunnen geen stakingen proclameren, of massademonstraties organiseren. Hun taak ligt vooralsnog vooral op het gebied van de ideologische opklaring, zowel op nationaal als op internationaal vlak. Door onze publicaties en door discussies zullen wij voortgaan met het onthullen van het ware karakter van het imperialisme, wij zullen opnieuw schrijven over de liquidatie van het communistische program in Oost-Europa en wij zullen bij die voorlichting de hoofdaanval blijven richten op de eigen bourgeoisie, die de Amerikaanse Vietnampolitiek slaafs blijft volgen, de arbeiders het staken onmogelijk wil maken en demonstraties uit elkaar laat slaan.
Doch tevens zullen wij niet nalaten alles in het werk te stellen dat er zowel voor het voeren van acties in de naaste toekomst, als voor de uitwerking van een program, een organisatorische vorm gevonden wordt waarin de linkse politieke organisatie en actiegroepen elkaar kunnen vinden.
Wellicht zullen de ontwikkelingen in Frankrijk die elders in dit blad beschreven zijn, de Nationale linksen in de komende tijd ten voorbeeld strekken.
Redactie