Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, april(?) 1968, jg. 11
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
De jongste destalinisatie-explosie in Oost-Europa is een verrassing geweest. Geen verrassing was dat zij in Tsjecho-Slowakije in korte tijd snel door kon stoten en positieve resultaten behaalde. Het is toch onder de arbeidersstaten het meest geïndustrialiseerde land met een hoge ontwikkeling gedurende reeds een zeer lange periode. Meer dan bij enig ander Oost-Europees land was de vestiging van een drukkend stalinistisch regime een kwestie van export van Russische bureaucratische achterlijkheid naar een land waar dit allerminst als een “natuurlijk” product van eigen maatschappelijke ontwikkeling kon worden beschouwd. Een andere factor waardoor Tsjecho-Slowakije zich ook enigszins onderscheidde van de overige kleinere Europese arbeidersstaten – buiten Joegoslavië – was dat er vóór de machtsovername een grote communistische partij bestond met een belangrijke invloed. De vestiging van de arbeidersstaat was hier in 1948 niet een kwestie van ingreep van buitenaf door het Russische leger.
Het hele complex van deze en de hiermee verbonden omstandigheden konden dit land tot een – voor bureaucratische begrippen – solide arbeidersstaat maken zonder ernstige klassentegenstellingen, zonder sterke antisocialistische sociale krachten.
Een situatie die het nu tot een ideaal uitgangspunt voor vergaande destalinisatie maakt. Maar die in een voorafgaande periode ook door de nationale en de Russische bureaucratie kon worden uitgebuit: een relatief t.o.v. de rest van de arbeidersstaten in betere materiële omstandigheden verkerende arbeidersmassa die minder was blootgesteld aan de spanningen die voortkwamen uit de inwendige tegenstrijdigheden van de achterlijkere arbeidersstaten, en die een tijdlang politiek zonder buitengewone inspanningen in bedwang konden worden gehouden.
Ondanks het feit dat de maatschappelijke voorwaarden in 1948 aanwezig waren om zich naar een hoger type arbeidersstaat te ontwikkelen dan in de rest van Oost-Europa bestond, waren de internationale krachtsverhoudingen van dien aard dat er een stalinistisch-bureaucratisch regime kon worden opgelegd dat de ontwikkeling van Tsjecho-Slowakije ernstig heeft misvormd en geremd. Onder de leiding van de SU kreeg het in het kader van de bureaucratische internationale economische arbeidsverdeling de taak om zo veel mogelijk en meer dan mogelijk productiemiddelen te produceren op een wijze die tot een verstarring van de economische verhoudingen leidde. Er werd geen rekening gehouden met de eisen van een evenwichtige opbouw van de economie, geen rekening met de noodzaak van voortdurende technologische vernieuwing. Een tijd lang stond de ontwikkeling – naar verhouding tot de werkelijke mogelijkheden van de economie- als het ware stil.
Pas enige tijd nadat in de SU de eerste libermannistische hervormingen met succes waren bekroond kwam in Tsjecho-Slowakije de economische destalinisatie op gang, om dan – in het kader van de grotere nationale onafhankelijkheid – in betrekkelijk korte tijd min of meer door te schieten en de SU te passeren.
Een proces dat natuurlijk ook parallelle politieke destalinisatieverschijnselen vertoonde. Het scheen een tijd dat in de SU en de overige Oost-Europese arbeidersstaten, behalve Joegoslavië, de destalinisatie kon worden bevroren of liever bureaucratisch gekanaliseerd en beperkt tot economische liberalisatie, opheffing van stalinistische politiemethoden en grotere nationale onafhankelijkheid van de afzonderlijke arbeidersstaten t.o.v. de SU.
In het machtsvlak kwam dat neer: op consolidatie van de positie van de bureaucratische apparaten waarbij de fabrieksdirecteuren grotere zelfstandigheid kregen terwijl de arbeidersmassa daaronder machteloos bleef; op een gedeeltelijke versoepeling van het bureaucratische systeem in de richting van grote speling voor de hoge economische managers. Iets wat een complex van hervormingen en concessies aan de massa met zich mee bracht met een zekere nadruk op hogere consumptie voor de massa, mede om te voorkomen dat die massa een voor de bureaucratie gevaarlijke politieke factor zou kunnen worden. En in de SU zeker is deze nieuwe lijn voorlopig voor de bureaucratie succesvol gestabiliseerd. Maar niet alleen heeft men kans gezien de in 1956 zo direct bij de eerste explosieve destalinisatie-golf betrokken arbeidersklasse zoet te houden en te ontpolitiseren.
Na het neerslaan van deze bewegingen of het handig bureaucratisch opvangen daarvan zoals in Polen, is de arbeidersklasse als zodanig als politieke factor van enige betekenis niet meer aan bod geweest. In latere destalinisatiefasen bestond de voorhoede van de antibureaucraten uit intellectuelen, kunstenaars en studenten, wat tot de huidige dag zo gebleven is. Deze groepen konden voorlopig in de SU door de bureaucratie betrekkelijk geïsoleerd worden gehouden, maar zij bleven zich verder ontwikkelen en met name in die Oost-Europese arbeidersstaten waar intellectuele en politieke invloeden vanuit de radicaliserende jeugd, studenten en intellectuelen van West-Europa, beter doordrongen dan in de verder afgelegen SU. Tsjecho-Slowakije niet in de laatste plaats. Met een aanloop van een paar jaar wisten zij zich hier te ontwikkelen tot de doorslaggevende dynamische factor die nu onlangs de sterke antistalinistische tendens in de partij aan de macht hielp brengen. Diezelfde studenten werden in Polen teruggeslagen door de bureaucratie die daar zelfs de arbeiders listig voor zich wist te mobiliseren, Allerlei chauvinistische en antisemitische demagogie werd gebruikt om op de primitiefste instincten van politiek weinig ontwikkelde massa’s te werken. En in een betrekkelijk achterlijk land als Polen met een enorm grote niet gecollectiviseerde boerenmassa, met grote klassentegenstellingen en een zeer reactionaire rooms-katholieke Kerk, met voorlopig succes.
Dat het zeer bureaucratische Roemenië positief reageerde op de Tsjecho-Slowaakse ontwikkeling is alleen terug te voeren op de behoefte gesterkt te worden in de buitenlandse politieke onafhankelijkheid t.o.v. de SU door een zelfstandiger Tsjecho-Slowakije. De destalinisatie in dit laatste land wordt nu geconcretiseerd: beperking van de controlemacht van de partij, recht van kritiek en kritische discussie, grotere onafhankelijkheid van een aantal persorganen buiten de partij, onafhankelijke studentenbeweging los van de officiële jeugdbeweging die nu in staat van ontbinding verkeert, grotere persoonlijke vrijheid in het algemeen, betere informatie uit het buitenland, rehabilitatie van de slachtoffers van de stalinistische terreur en natuurlijk verdere uitwerking van de “socialistische markteconomie”.
Hoe positief deze ontwikkeling globaal ook is en hoeveel geringer de potentiële gevaren voor de economische destalinisatie (in de zin van burgerlijke tendenties) hier ook zijn in vergelijking met minder ontwikkelde arbeidersstaten, moet er toch op een aantal zwakheden worden gewezen. Allereerst zitten er nog een betrekkelijk groot aantal stalinisten in het Centraal Comité van de partij, wat er op wijst dat de door de radicale studenten geëiste zuiveringen van partij en staatsorganen niet helemaal consequent werden doorgevoerd. Er is weer sprake van een nieuw evenwicht tussen een aantal bureaucratische tendenties, een compromis waarbij alleen de meest gecompromitteerde stalinisten werden verwijderd. Belangrijker is echter nog de relatieve passiviteit van de arbeidersklasse. De studenten hebben wel contact gezocht met de arbeiders in de fabrieken maar dit heeft nog niet geleid tot een actieve antibureaucratische alliantie. In leidende kringen is sprake geweest van de invoering van arbeidersraden in de bedrijven, maar dit heeft tot nog toe nog niets concreets opgeleverd.
Voorts is het program van de meest radicale vleugel van de studentenbeweging nog erg vaag en is men nog niet veel verder gegaan dan de ondersteuning van de meest antistalinistische elementen in de partij, d.w.z. de meest verlichte vleugel van de bureaucratie.
Nu deze ontwikkeling eenmaal in beweging is gebracht, een ontbureaucratiserende tendens is ontketend, is het niet mogelijk dat dit proces weer snel kan worden bevroren. En evenmin kan het tot Tsjecho-Slowakije beperkt blijven. De jongste ontwikkelingen in Polen, de Sovjet-Unie en Hongarije onder de jeugd en de intellectuelen bewijzen dit reeds.
G. Barendregt