Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 2001, lente, (nr. 76), jg. 45
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Alan McCombes zit in de leiding van de Scottish Socialist Party (SSP, een partij ontstaan uit een herschikking binnen de radicale linkerzijde).
De laatste twee jaar is het Schotse politiek zwaartepunt onweerstaanbaar verschoven van Londen naar Edinburg. De invloed van het parlement van Westminster is klein geworden, omdat de meeste problemen die te maken hebben met het dagelijks leven van de mensen, zoals gezondheid, transport, huisvesting en openbare diensten, meer en meer geregeld worden in Holyrood.
Het Schots parlement werkt als een magneet op de media, ook al omdat de situatie in Holyrood labiel is doordat de regering er niet over een absolute meerderheid beschikt. De Schotse politieke partijen hebben de ogen gericht op de verkiezingen van 2003, die tot de hardst bevochten verkiezingen uit de Schotse geschiedenis zullen behoren. Voor de heersende klasse is de inzet groot. De nationalistische SNP bekleedt een krachtspositie die zij sinds haar stichting 70 jaar geleden nooit gekend had. De nationalisten hebben 35 zetels in het regionaal parlement, en hopen ook in Westminster door te breken tijdens de komende Britse verkiezingen. De SNP heeft een groot voordeel op Labour en de Liberalen, namelijk dat zij in de oppositie zit (...).
De verkiezingen van 2003 zullen voor Labour heel wat lastiger zijn dan in 1999. Haar reputatie heeft in Schotland ernstige deuken gekregen, en ondanks een gunstige socio-economische en syndicale uitgangspositie kent de regerende coalitie in Holyrood de ene crisis na de andere. Misschien dat in de komende Britse verkiezingen dit verlies aan populariteit zich niet zal omzetten in stemmenverlies voor Labour, aangezien de kiezer deze verkiezingen vooral ziet als een confrontatie tussen Labour en de conservatieven. De echte test voor de Schotse arbeidersklasse zullen dan de verkiezingen van 2003 worden: de keuze zal gaan tussen onafhankelijkheid en het status quo, tussen een rechtse Labourparty en een SNP die als progressiever wordt ervaren. Het systeem van de proportionele vertegenwoordiging opent ook nieuwe mogelijkheden voor de SSP en, in mindere mate, voor de ecologisten. Verschillende recente peilingen geven de SSP 5 tot 6 % van de stemmen en de ecologisten 3 tot 4 %. Vermits de peilingen systematisch de stemmen van de kleinere partijen onderschatten en er tegen 2003 nog veel kan verschuiven, is het niet uitgesloten dat deze partijen 15 tot 20 % van de stemmen halen en zal de balans kunnen laten doorslaan naar onafhankelijkheid. Binnen de SSP is er niemand bezig met de idee van een coalitieregering met de SNP. Maar de kwestie zou explosief kunnen worden als de verkiezingen van 2003 geen duidelijk resultaat geven en de deelname van de SSP doorslaggevend wordt om een regering te kunnen vormen. Vanaf het begin verdedigen wij in Frontline een duidelijke lijn: dergelijke coalitieregering is uitgesloten. Ook al zitten er overtuigde socialisten in de SNP, deze partij blijft voorstander van een kapitalistisch Schotland. Bovendien tonen de lotgevallen van de liberalen, weliswaar in andere omstandigheden, aan dat het loslaten van principes om winst op korte termijn te kunnen boeken, kan leiden tot verlies aan geloofwaardigheid op langere termijn. Het opbouwen van een socialistisch Schotland moet het doel op de lange termijn blijven van de SSP en we moeten weten dat er geen binnenwegen zijn naar dat doel. Het socialisme kan niet tersluiks worden ingevoerd. De socialistisch omvorming van de samenleving moet steunen op de overtuiging van de meerderheid.
Dit betekent niet dat het handhaven van onze principes uitsluit dat we op de één of de andere manier samenwerken met de SNP wanneer dit de belangen van de arbeiders vooruithelpt of bijdraagt tot het uiteindelijk doel van een onafhankelijk en socialistisch Schotland. Indien bv. de SNP de verkiezingen van 2003 wint zal ze zeker de steun van de kleinere partijen vragen om het organiseren van een referendum over de onafhankelijkheid te vergemakkelijken. Zelfs als is het model van Schotland dat de SNP voor ogen heeft diametraal tegengesteld aan het onze, dan nog moeten we dergelijk referendum steunen om in de loop van de campagne ons eigen ideaal van een zelfstandig en socialistisch Schotland uit te dragen. Het is moeilijk vandaag de uitslag van dergelijk referendum te voorspellen. Maar welke kronkelwegen de politiek op de korte termijn ook moge volgen, geleidelijk lijkt de weg naar een volledige onafhankelijkheid van Schotland en een uiteenspatten van het Britse rijk duidelijk te worden.
In een geleerd werk over de geschiedenis van Engeland, Schotland, Ierland en Wales (The isles) meent Norman Davis dat “na 300 jaar heerschappij de Britse Staat aan het eind van haar Latijn is.” Hij onderlijnt dat voor de voorgaande generaties de “Britse” idee geïdentificeerd werd met het verzet tegen de nazi’s, de trots een koninkrijk te zijn en een nationaal gezondheidssysteem te hebben uitgebouwd (National Health Service) dat in de ganse wereld werd bewonderd, plus het feit in een parlementaire democratie te leven die diepe wortels had en die nooit onderbroken was geweest zoals in de meeste landen op het continent. Maar dit gevoel deel uit te maken van de Britse natie is verloren aan het gaan. In 1999 toonde een onderzoek van het financieel weekblad The Economist dat slechts één Schot op vijf zich identificeerde met Groot-Brittannië, vooral gepensioneerden. Wat zou de opmars naar de onafhankelijkheid nog kunnen tegenhouden? Socialisten die tegen onafhankelijkheid zijn hebben geopperd dat grote arbeidersstrijd op nationale schaal de bevolking in het geheel van Groot-Brittannië weer zou kunnen één maken, gesmeed in een gemeenschappelijk klassenbewustzijn. Het is waar dat strijd zoals die van de mijnwerkers in 1984-1985 de nationale kwestie naar de achtergrond drukte. Andere factoren droegen daartoe bij, zoals het feit dat de SNP slechts twee parlementsleden had, die van het traditionalistisch en rechtse soort waren en dus weinig weerklank hadden bij de geradicaliseerde arbeiders en bij de jeugd. Anderzijds mag men niet vergeten dat de eerste doorbraak van de SNP in de jaren ’60 en ’70 plaatshad in een periode van intensieve arbeidersstrijd.
De industriële en syndicale structuur is de laatste vijftien jaar bovendien erg veranderd. De meeste grote industriesectoren die het toneel waren van de grote arbeidersstrijd in de jaren ’60 en ’70 zijn nu geprivatiseerd en verbrokkeld. Symbool hiervoor staat het spoor, met twaalf zelfstandige bedrijven die ieder hun eigen onderhandelingen voeren. Het bestaan van het Schotse parlement, dat verantwoordelijk is voor de onderhandeling over lonen en arbeidsvoorwaarden in de openbare bedrijven en diensten, maakt deze situatie nog complexer. Dat alles heeft voor gevolg dat de grote meerderheid van de 650.000 Schotse gesyndiceerden nu voor Schotse bazen werken, waaronder het Schots parlement, de plaatselijke besturen en bedrijven zoals Scotrail, ScottishPower, Bank of Scotland, Royal Bank of Scotland, enz. Gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw werd de syndicale beweging geleidelijk één gemaakt over gans Groot-Brittannië. In 1920 bestonden er 60 Schotse vakbonden. In 1980 bleven er daar nog een handvol van over, meer bepaald van de leerkrachten. Deze syndicale eenmaking weerspiegelde de groeiende integratie van de Britse economie in de vorm van een sterke concentratie van het kapitaal op nationaal vlak, met grote nationalisaties van ganse sectoren zoals steenkool, staal, spoorwegen en scheepsbouw.
Vanaf de jaren ’80 heeft de ineenstorting van ganse industriële sectoren, samen met de privatiseringen door de conservatieven en de politieke decentralisatie geleid tot een verbrokkeling van de arbeidsmarkt zoals die tot stand was gekomen in de jaren ’40. Deze ommekeer viel samen met de globalisering, zodat Schotse arbeiders nu ook werken voor Japanse, Koreaanse of Amerikaanse firma’s. Er zijn uitzonderingen, zoals de vakbond van de openbare diensten die nationaal blijft onderhandelen. Maar globaal dreigen deze ontwikkelingen de band tussen syndicalisten uit het Noorden en het Zuiden te verzwakken. De roep naar zelfstandigheid zal ook versterken als de nationale vakbondsleiders een rem zetten op radicale actie in Schotland. In plaats van een ijdel gevecht te leveren om dit alles tegen te houden, moeten de socialisten zich aan deze nieuwe toestand aanpassen. Meer bepaald moeten we autonomistische tendensen steunen binnen UNISON, op dezelfde manier als we de democratische controle van de basis op het syndicaal apparaat steunen. Dat betekent niet dat we voor een ontmanteling van de nationale vakbonden zijn. Syndicale strijd op het niveau van Groot-Brittannië zal nodig blijven, bv. voor minimumlonen en tegen antisyndicale maatregelen. Er zullen ook plaatselijke gevechten zijn die leiden tot nationale en internationale solidariteitscampagnes. Maar de algemene structuur van het Britse syndicalisme is aan verandering toe, onder druk van dieperliggende verschuivingen in de Britse samenleving.
Socialisten moeten de mogelijkheid van een uiteenspatten van de Britse Staat beschouwen als een kans, en niet als een hinderpaal, om stappen vooruit te zetten naar het socialisme. De nationale kwestie is geen probleem voor de linkerzijde: het is een probleem voor de Britse heersende klasse. Indien het Schots nationalisme een rechtse en xenofobe richting uitgaat is dat voor de socialisten natuurlijk een ernstig probleem. Maar de Schotse linkerzijde is sterk genoeg om dergelijke ontwikkeling te beletten, tenzij ze zich zou isoleren van de geradicaliseerde bevolkingsgroepen en van de jeugd door het voortbestaan te verdedigen van Groot-Brittannië, of door de indruk te geven dat te doen.
_______________
[1] Dit artikel is een uittreksel uit een artikel dat Alan McCombes schreef voor Frontline, het blad van het marxistisch platform binnen de Scottish Socialist Party.