Karl Marx

Inhuldigingsrede van de Internationale Arbeidersassociatie

“De eerste internationale”


Geschreven: 1864
Eerste publicatie: Gedrukt als een pamflet in Inaugural Address and Provisional Rules of the International Working Men’s Association, samen met de General Rules. London.
Vertaling: Arno Dusart en Maarten Hermans
Deze versie: Vertaling uit het Engelstalige archief
HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2006


Arbeiders:

Het is een merkelijk feit dat de ellende van de werkende massa niet verminderd is van 1848 tot 1864, en juist deze periode kent geen gelijke wat betreft de groei van haar industrie en handel. In 1850 voorspelde een gematigd en meer dan gemiddeld geïnformeerd orgaan van de Britse middenklasse dat indien de export en import van Engeland zou stijgen tot 50 procent, het Engels pauperisme zou dalen tot nul. Helaas! Op 7 april 1864 verblijde de minister van Financiën zijn parlementair publiek met de uitspraak dat in 1863 de totale import en export van Engeland gegroeid was “tot 443.955.000 pond! Dat verbazingwekkende bedrag [bedraagt] ongeveer drie keer de handel van de vergelijkbare, recente periode van 1843!” Hij legde met dat alles een welsprekend getuigenis af over ‘armoede’. “Denk”, oreerde hij, “aan diegenen die leven aan de grens van die regio”; hij sprak over “niet toegenomen ... lonen”; over “mensenlevens ... in negen van de tien gevallen niet meer dan een strijd om te overleven”. Hij sprak niet over de inwoners van Ierland, gaandeweg vervangen door, in het noorden machines, en in het zuiden door schapen aangedreven tredmolens, hoewel in dat ongelukkige land waarlijk zelfs de schapen verminderen, gaat dit tegen een trager tempo dan bij de mensen. Hij herhaalde niet wat zojuist in een plotse paniekreactie verraden was door de hoogste vertegenwoordiging van de bovenste tienduizend. Toen de knevelende paniek een zeker niveau had bereikt, zorgde het Hogerhuis voor een onderzoek naar, en rapport over, transport en dwangarbeid. De moord kwam naar buiten in het lijvige Blauwe Boekje van 1863 en het werd bewezen, door officiële cijfers, dat de zwaarste veroordeelde criminelen, de dwangarbeiders van Engeland en Schotland, veel minder zwoegen en stukken beter af waren dan de landarbeiders van Engeland en Schotland. Maar dit was niet alles. Wanneer als gevolg van de burgeroorlog in Amerika, de fabrieksarbeiders van Lancashire en Cheshire op straat werden gekegeld, stuurde datzelfde Hogerhuis een dokter naar de productiedistricten, met de opdracht onderzoek te voeren naar de kleinst mogelijke hoeveelheid van koolstof en stikstof, toegediend in de goedkoopste en meest generische vorm, dat gemiddeld juist mogelijk volstaat om “ondervoeding af te weren”. Dr. Smith, de medische afgevaardigde stelde vast dat 28,000 korrels koolstof en 1,330 korrels stikstof de wekelijkse hoeveelheid waren die een gemiddelde volwassene juist boven het niveau van ondervoeding zou houden, en die stelde verder vast dat de hoeveelheid vrijwel overeenkwam met de schrale voedselhoeveelheid waartoe de druk van de extreme nood de katoenarbeiders gebracht had[1]. Maar let nu op! Diezelfde geleerde dokter was later opnieuw aangesteld door de medische officier van de kroonraad om onderzoek te doen naar de voeding van de armere arbeidende klassen. De resultaten van zijn onderzoek zijn vervat in het Zesde Rapport over de Openbare Gezondheid, uitbracht door het parlement in de loop van dit jaar. Wat ontdekte de dokter? Dat de zijdewevers, de naaldenvrouwen, de kinderen die handschoenen maken, de blokwevers, etc. gemiddeld niet eens het noodrantsoen van de katoenarbeiders kregen, niet eens de hoeveelheid koolstof en stikstof “juist voldoende om ondervoeding af te wenden”.

“Temeer:” — we citeren uit het rapport — “wat de onderzochte families uit de landbouwpopulatie betreft, blijkt het dat meer dan een vijfde het met minder dan de geschatte, voldoende hoeveelheid koolstofrijk voedsel moesten stellen, dat meer dan een derde het met minder dan de geschatte hoeveelheid stikstofrijk moest stellen en dat in drie graafschappen (Berkshire, Oxfordshire en Somersetshire) een tekort van stikstofrijk voedsel de gemiddelde kost uitmaakte”.

“Men dient er mee rekening te houden,” voegt het officiële rapport er aan toe, “dat voedselontbering slechts met zeer grote ... en dat grote voedselarmoede slechts zal optreden wanneer andere ontberingen haar zijn voorafgegaan. ... Zelfs properheid zal te kostelijk of moeilijk bevonden worden, en indien er nog zelfrespectvolle pogingen gedaan worden om ze te onderhouden, zullen zulke pogingen bijkomende knagende honger inhouden.”

Dit zijn pijnlijke bespiegelingen, temeer wanneer men in herinnering brengt dat de armoede die ze onder aandacht brengen, niet de verdiende armoede van ledigheid; in alle gevallen is het de armoede van werkende populaties. Inderdaad, het werk dat de magere hoeveelheid voedsel bekomt is voor het grootste deel excessief langdurig.

Het rapport brengt het verbazende en vrij onverwachte feit op de voorgrond:

“Dat van de indeling van het Verenigd Koninkrijk”, Engeland, Wales, Schotland en Ierland, “de landbouwpopulatie van Engeland”, het meest welvarende deel, “duidelijk het slechts gevoed is”; maar dat zelfs de landbouwarbeiders van Berkshire, Oxfordshire en Somersetshire beter af zijn dan de grote hoeveelheden geschoolde binnenhuisarbeiders van Oost-Londen.

Dat zijn de officiële verklaringen, gepubliceerd op bevel van het parlement in 1864, tijdens het millennium van de vrijhandel en op het moment dat de minister van Financiën het Lagerhuis vertelde dat

“... de gemiddelde toestand van de Britse arbeider is verbeterd in die mate waarvan we weten dat ze buitengewoon is, en ongezien in de geschiedenis van willekeurig welk land of tijdperk.”

Deze officiële felicitaties botsen met de droge opmerking uit het Officiële Gezondheids Verslag:

“De openbare gezondheid van een land betekend de gezondheid van haar massa’s, en de massa’s zullen nauwelijks gezond zijn tenzij ze, tot op hun onderste lagen, op zijn minst bescheiden welvarend zijn.”

Wild van de ‘Vooruitgang der Naties’-statistieken die voor zijn ogen dansten, riep de minister van Financiën in wilde extase uit:

“Van 1842 tot 1852 nam het belastbare inkomen van het land toe met 6 percent; in de acht jaren tussen 1853 en 1861 vermeerderde het — van de basis, genomen in 1853 - met 20 percent! Dit feit is zo verbazingwekkend dat het bijna ongelooflijk is! ... Deze bedwelmende toename van rijkdom en macht,” voegt Mr. Gladstone er aan toe, “is geheel beperkt tot de bezittende klassen.”

Als je wil weten onder welke condities van gebroken gezondheid, gecorrumpeerde mores en mentale ravage die “bedwelmende toename van rijkdom en macht ... geheel beperkt tot de bezittende klassen” voortgebracht was, en is, door de arbeidende klassen, kijk dan naar het beeld dat geschetst wordt in het laatste Openbare Gezondheidsrapport over de ateliers van de kleermakers, drukkers en jurkenmakers! Vergelijk met het Rapport van de Kinderarbeidcommissie van 1863, waar men bijvoorbeeld stelt dat

“... de pottenbakkers als een klasse, zowel mannen als vrouwen, een sterk vervallen populatie vertegenwoordigen, zowel fysiek als mentaal.” Dat “het ongezonde kind op haar beurt een ongezonde ouder is”, dat “een toenemende aftakeling van het ras zich zal voortzetten”, en dat “de degeneratie van de populatie van Staffordshire zelfs groter zou zijn als men niet voortdurend zou rekruteren in het nabijgelegen land, en het onderling huwen met meer gezonde rassen.”

Werp een blik op Mr. Tremenheere’s Blauwe Boek van de Klachten van de Journeymen Bakers! En wie heeft geen rillingen gekregen bij de paradoxale vaststelling van de fabrieksinspecteurs — en geïllustreerd door de Registrar General — dat de arbeiders van Lancashire, toen ze op een noodrantsoen geplaatst werden door hun tijdelijke uitsluiting van de katoenfabriek door de katoenschaarste, er feitelijk op vooruitgingen qua gezondheid. En dat de kindersterfte naar onder ging, omdat het moeders nu tenminste was toegestaan om in de plaats van Godrey’s Cordial, hun de borst te geven.

Wederom, kijk naar de keerzijde van de medaille! De ontvangsten van inkomens — en eigendomsbelastingen, ingediend voor het Lagerhuis op 20 juli 1864 leren ons dat diegenen met een jaarlijks inkomen, geschat door de belastinginner op 50.000 pond en hoger, tussen 5 april 1862 en 5 april 1863 vergezeld werden door een dozijn en één, hun aantal stijgend in dat enkele jaar van 67 tot 80. Dezelfde ontvangsten onthullen het feit dat ongeveer 3000 personen een jaarlijks inkomen van rond de 25.000.000 pond sterling verdelen, aanzienlijk meer dan de totale inkomsten, jaarlijks toebedeeld aan de gehele massa van landbouwarbeiders in Engeland en Wales. Sla de census van 1861 open en je zult zien dat het aantal mannelijke land bezitters van Engeland en Wales afgenomen is van 16.934 in 1851 tot 15.066 in 1861, zodat de landconcentratie in 10 jaar met 11 percent gegroeid is. Indien de concentratie van grond in de handen van enkelingen aan hetzelfde tempo doorgaat, zal de landkwestie enkelvoudig vereenvoudigd worden, zoals het geval was in het Romeinse Rijk, toen Nero grinnikte bij de ontdekking dat de helft van de Afrikaanse provincie, in het bezit was van zes heren.

We hebben zo lang bij deze feiten — “zo verbazingwekkend dat ze bijna ongelooflijk zijn” — stilgestaan omdat Engeland aan de kop staat van Europa van de handel en industrie. Men zal zich herinneren dat de enkele maanden geleden één van de gevluchte zonen van Louis Phillipe publiekelijk de Engelse landarbeiders feliciteerde met de superioriteit van de zijnen in vergelijking met zijn minder zwierige kameraad aan de overkant van het Kanaal. Inderdaad, met de lokale kleuren aangepast en op een meer beperkte schaal herhalen de Engelse feiten zich in alle industriële en vooruitstrevende landen van het vasteland. Elk kende, sinds 1848, een ongeziene ontwikkeling van de industrie en een ongeziene expansie van import en export. In elk van hen — zoals in Engeland — zag een minderheid van de arbeidende klassen min of meer een vooruitgang van hun reële lonen, terwijl in de meeste gevallen de monetaire stijging van de lonen geen echte toegang tot welstand betekende voor, bijvoorbeeld, de bewoners van de hoofdstedelijke armenhuizen, of het weesasiel, en zij dus daarvan het minst profiteerden, omdat de eerste noodzakelijke kosten gestegen waren van £9 15s. 8d. in 1861, tegenover £7 7s. 4d. in 1852.

Overal was de grote massa van de arbeidende klassen aan het wegzinken naar een lagere diepte, tegen hetzelfde tempo dat diegenen boven hen stegen op de sociale ladder. In alle Europese landen is het nu een voor elke onbevooroordeelde persoon een aantoonbare waarheid, slechts afgestreden door diegenen in wiens belang het is om andere mensen gedekt te houden in een domoren paradijs — dat geen verbetering aan machines, geen toepassing van de wetenschap op productie, geen communicatie-inventie, geen nieuwe kolonies, geen emigratie, geen openstellen van grenzen, geen vrijhandel, noch al deze zaken samen, de ellende van de hardwerkende massa zal wegnemen. Maar dat, op de huidige valse basis elke nieuwe ontwikkeling van de productieve krachten van arbeid zal neigen de sociale tegenstellingen te verergeren en sociale antagonisme aan te scherpen. Dood door verhongering verwerd nagenoeg tot een institutie gedurende deze bedwelmende periode van economische vooruitgang in de metropool van het Britse rijk. Die periode is gekenmerkt in de analen van de wereld door de versnelde terugkeer, het verbrede bereik en de meer dodelijke effecten van de sociale pest genaamd commerciële en industriële crisis.

Na het mislukken van de Revolutie van 1848 werden op het vasteland alle partijorganisaties en tijdschriften van de arbeidende klassen verpletterd door de stalen hand van de macht, de meest vergevorderde arbeiderszonen vluchten in wanhoop naar de transatlantische republiek en de kortstondige dromen van emancipatie verdwenen, om plaats te maken voor een periode van industriële koortsachtigheid, morele teloorgang en politieke reactie. De nederlaag van de continentale arbeidende klassen — gedeeltelijk toe te schrijven aan de diplomatie van de Engelse regering, zowel toen als nu in broederlijke solidariteit met het kabinet van Sint-Petersburg handelend — verspreide weldra haar besmettelijke effecten naar deze zijde van het Kanaal. Terwijl de aftocht van hun broeders op het vasteland de Engelse arbeidende klassen ontmoedigde en hun geloof in hun eigen zaak wegnam, gaf het de grootgrond- en grootgeldbezitter hun ietwat beschadigde zelfvertrouwen terug. Hooghartig trokken ze hun al aangekondigde toegevingen terug in. De ontdekking van nieuwe goudgebieden leidde tot een immense exodus, die een onherstelbare leegte achterliet in de rangen van het Britse proletariaat. Sommigen van haar vroegere actieve leden werden gevangen door de tijdelijke steekpenningen van beter werk en lonen, en werden ‘politieke zwarten’. Al de pogingen om de Chartistische beweging aan de gang te houden of te hervormen faalden duidelijk. De persorganen van de arbeidersklasse legden één voor één het loodje door de apathie van de massa’s en in feite bleek de Engelse arbeidersklasse nog nooit zo diepgaand verzoend met een staat van politieke betekenisloosheid. Indien er toen geen solidariteit van actie was tussen de Britse en de continentale arbeidende klassen, dan was er, op alle evenementen, een solidariteit van verslagenheid.

En toch is de voorbije periode sinds de Revoluties van 1848 niet zonder haar compenserende eigenschappen geweest. We zullen hier enkel wijzen op twee belangrijke factoren.

Na 30 jaar strijd gevoerd te hebben met nagenoeg bewonderenswaardige volharding, slaagde de Engelse arbeidende klassen er in een tijdelijke split tussen de grootgrondbezitters en de grootgeldbezitters te realiseren om de Ten Hours’ Bill door te voeren. De immense fysieke, morele en intellectuele voordelen toekomend aan fabrieksarbeiders — hafjaarlijks vastgelegd in de rapporten van de fabrieksinspecteurs — worden nu van alle zijden erkend. Het merendeel van de continentale regeringen dienden de Engelse Factory Act in meer of minder aangepaste vorm te aanvaarden en het Engelse parlement zelf is elk jaar gedwongen haar actieradius te vergroten.

Maar naast haar praktisch belang was er nog iets anders om het fantastische succes van deze arbeidsregelingen te prijzen. Via hun meest beruchte wetenschappelijke organen, zoals Professor Senioir Dr. Ure en andere wijzen van die stempel, had de middenklasse voorspeld, en tot hun vreugde bewezen, dat elke legale beperking op het aantal uren arbeid de doodsklok zou luiden voor de Britse industrie — die slechts als een vampier kan overleven door bloed te zuigen, en kinderbloed bovendien. In oude tijden was kindermoord een mysterieuze rite van de Molochverering, maar het werd slechts op enkele plechtige gelegenheden beoefend — één maal per jaar mogelijk — en toen had Moloch geen exclusieve voorkeur voor kinderen van armen.

Deze strijd rond de wettelijke beperking op het aantal uren arbeid woedde des te hevig omdat — afgezien van opgeschrikte hebberigheid — het raakte aan het grote conflict tussen blinde regel van de wetten van vraag en aanbod die de politieke economie van de middenklasse vormen en de sociale productie beheerst door sociaal gezond verstand, dat de politieke economie van de arbeidersklasse vormt. Daarom was de Ten Hours’ Bill niet alleen een groots praktisch succes; het was de overwinning van een principe: het was de eerste keer dat klaar en duidelijk de politieke economie van de middenklasse het onderspit moest delven voor de politieke economie van de arbeidersklasse.

Maar er was een zelf grotere overwinning van de politieke economie van de arbeid op die politieke economie van het bezit op til. We hebben het over de coöperatieve beweging, in het bijzonder de coöperatieve fabrieken opgericht door de niet-ondersteunde inspanningen van enkele ondernemende ‘handen’. De waarde van deze fantastische sociale experimenten kan niet overschat worden. Door de daad in de plaats van argument hebben ze getoond dat productie op een grote schaal, en in overeenstemming met het bevel van de moderne wetenschap uitgevoerd kan worden zonder het bestaan van een klasse van meesters die een klasse van helpers tewerk stelt. Dat om vrucht te dragen, de arbeidsmiddelen niet dienen gemonopoliseerd te worden als een middel van heerschappij over, en de uitbuiting van, de arbeidende mens zelf. En dat, zoals slavenarbeid, zoals horigenarbeid, gehuurde arbeid slechts een voorbijgaande en inferieure vorm is, voorbestemd om te verdwijnen ten voordele van geassocieerde arbeid, dat haar werk doet met een gewillige hand, een alerte geest en een blij hart. In Engeland werden de zaden van het coöperatieve systeem gezaaid door Robert Owen; de experimenten van arbeiders op het vasteland waren in feite de praktische uitloper van de theorieën, niet uitgevonden, maar luidruchtig verkondigd in 1848.

Tegelijkertijd toont de ervaring uit de periode van 1848 tot 1864 aan, wars van elke twijfel, dat hoe excellent in principe en hoe nuttig in praktijk dan ook, coöperatieve arbeid, indien het beperkt wordt tot de nauwe cirkel van de occasionele ondernemingen van private arbeiders, het nooit in staat zal zijn om de stijging in geometrische vooruitgang of monopolie te stoppen, de massa’s te bevrijden, zelfs niet er in slagen de lasten van hun ellende merkbaar te verlichten. Het is mogelijk dat juist hierom mogelijke edellieden, filantropische blaaskaken uit de middenklasse en zelfs snuggere politieke economisten allemaal plotseling misselijkmakend complimenteus werden over het coöperatieve arbeidssysteem. Datzelfde systeem dat ze onsuccesvol getracht hadden in de kiem te smoren door het te bespotten als het Utopia van de dromer of het te stigmatiseren als de heiligschennis van de socialist.

Om de hardwerkende massa’s te redden dient coöperatieve arbeid tot nationale dimensies ontwikkeld te worden, en daaruit volgend, door nationale middelen gevoed te worden. Maar de heren van het land en de heren van het kapitaal zullen altijd hun politieke privileges aanwenden voor de verdediging en voortzetting van hun economische monopolies. Dus in tegenstelling tot het te promoten, zullen ze de emancipatie van de arbeid al de mogelijke obstakels in de weg leggen. Denk aan de sneer waarmee tijdens de laatste zitting Lord Palmerston de voorstanders van de Ierse Tenants’ Right Bill smoorde. Het Lagerhuis, riep hij, is een huis van landbezitters. Politieke macht verwerven is daarom de grootse plicht geworden van de arbeidende klassen. Ze lijken dit begrepen te hebben, want in Engeland, Duitsland, Italië en Frankrijk hebben zich er gelijktijdige heroplevingen voorgedaan en zijn gelijktijdige inspanningen gaande wat betreft de politieke organisatie van de arbeiderspartij.

Een element van succes hebben ze: aantallen. Maar aantallen tellen slechts mee in de balans indien verenigd door combinatie en geleidt door kennis. Vroegere ervaring heeft getoond hoe het negeren van de band van broederschap die dient te bestaan tussen de arbeiders van verschillende landen, en hun aan te moedigen om stevig zij aan zij te staan in al hun gevechten voor emancipatie, afgestraft wordt door de gezamenlijke nederlaag van hun onsamenhangende inspanningen. Deze gedachte inspireerde de arbeiders van verschillende landen, verzameld op 28 september 1864 in een openbare samenkomst aan St. Martin’s Hall, tot het oprichten van de Internationale Associatie.

Een andere overtuiging beïnvloede die bijeenkomst.

Indien de emancipatie van de arbeidende klassen hun broederlijke vereniging vereist, hoe kunnen ze die grootse missie volbrengen met een buitenlands beleid gericht op crimineel opzet, inspelend op nationale vooroordelen en het bloed en de rijkdom van het volk verspillend in piratenoorlogen? Het was niet de voorzienigheid van de heersende klassen, maar het heldhaftige verzet van de arbeidende klassen van Engeland tegen haar criminele dwaasheid, dat West-Europa behoedde van zich halsoverkop te storten in een notoire kruistocht ter behoud en verspreiding van slavernij aan de overzijde van de Atlantische Oceaan. De schaamteloze goedkeuring, geveinsde sympathie of stupide onverschilligheid waarmee de heersende klassen van Europa het bergfort van de Kaukasus zagen te prooi vallen aan, en het heroïsche Polen gekeeld door, Rusland; de immense en onbestreden uitbreidingen van die barbaarse macht, met hoofd in Sint-Petersburg en handen in elk kabinet van Europa, heeft de arbeidende klassen de taak aangewezen om zelf de mysteries van de internationale politiek te doorgronden; om de diplomatieke handelingen van hun respectievelijke overheden in het oog te houden; om, indien nodig, ze te bestrijden met alle middelen die ze hebben; indien onmachtig om te voorkomen, elkaar te vinden in gezamenlijke veroordelingen, en de eenvoudige morele en gerechtelijke wetten te bevestigen, die zowel de relaties tussen private individuen dienen te regelen, als de regels primordiaal bij de betrekkingen van naties

Het gevecht voor zulk een buitenlands beleid vormt een deel van de algemene strijd voor de emancipatie van de arbeidende klassen.

Proletariërs aller landen, verenigt u!


[1] We dienen de lezer er nauwelijks aan te herinneren dat — buiten de elementen als water en bepaalde anorganische stoffen — koolstof en stikstof de ruwe bouwstenen van menselijk voedsel uitmaken. Echter, om het menselijke systeem te voeden dienen deze simpele chemische onderdelen in de vorm van plantaardige of dierlijke substanties toegediend te worden. Aardappelen bijvoorbeeld bevatten voornamelijk koolstof, terwijl tarwebrood koolstofhoudende en stikstofhoudende substanties in een gepaste verhouding bevat. — K.M.