Ernest Mandel

Beginselen en toepassing van de marxistische economie


14. De socialistische economie in Rusland


Bij de studie van het economisch model voor Rusland, moet rekening gehouden worden met drie structurele bijzonderheden van de Russische economie, die maken dat het zeer moeilijk is om uit deze specifieke toestand van die economie algemene conclusies te trekken, te weten:

1. Het feit dat Rusland een overheersend agrarisch land was, waarin de arbeidersklasse slechts een kleine minderheid was van de bevolking en waarin de nijverheid een geringer gewicht had in het bnp dan de landbouw;

2. Het feit dat die Russische economie geïsoleerd bleef van de rest van de wereld en omringd was door een vijandige kapitalistische wereldeconomie tot aan de tweede wereldoorlog; sinds het einde van de tweede wereldoorlog is deze isolatie enigszins beperkt, vermits er zich nu een internationaal blok heeft gevormd van staten die een structuur hebben die dichter staat bij de URSS dan bij het Westen. Maar zelfs nu nog blijft dat isolement in grote mate een structurele bijzonderheid van de Russische economie;

3. Het feit dat onder die omstandigheden van relatieve sociaal-economische achterstand t.o.v. de meeste industriestaten van het Westen en van isolering te midden van een vijandige kapitalistische wereld, zich een bureaucratische, eerst deformatie, en daarna verwording heeft voorgedaan van die eerste arbeidersstaat, die hebben geleid tot een concentratie van staatsbeheer en economisch beheer in handen van een beperkte, bevoorrechte maatschappelijke groep.

Uit die drie bijzondere omstandigheden ontstaat er een drievoudige bijzondere problematiek, die veel verder reikt dan de algemene tegenstellingen waarvan in de vorige lezing werd gesproken (gesocialiseerde productiewijze en burgerlijke distributiewijze) en die de structuur van de Russische economie in hoge mate heeft bepaald.

Enkele aspecten van deze problematiek.

De ontwikkeling van de landbouw t.o.v. de ontwikkeling van de nijverheid

Dit probleem nam na de oktoberrevolutie een bijzonder scherpe vorm aan, vermits de landbouw een privésector vormde van kleine zelfstandige boeren, terwijl de nijverheid in hoge mate genationaliseerd was.

Hieruit resulteert de centrale problematiek: hoe kunnen privé-boeren worden geïntegreerd in de geleidelijke opbouw van een socialistische maatschappij en van een socialistische economie?

Het economisch aspect van deze centrale problematiek

Rusland was een agrarisch land, hetgeen betekent dat de boeren de grote meerderheid vormden van de bevolking. De Russische arbeidersklasse heeft in oktober 1917 slechts de macht kunnen veroveren, omdat zij erin geslaagd was een bondgenootschap aan te gaan met de boerenklasse. De basis van dit bondgenootschap was de vijandigheid van de boeren tegenover de grootgrondbezitters en het staatsapparaat, dat de belangen van die grootgrondbezitters vertegenwoordigde.

Maar dat bondgenootschap hield dan ook in, dat die boeren de privé-eigendom van die gronden moesten krijgen. Dit heeft een permanent probleem doen ontstaan, nl. 'hoe kan dat bondgenootschap behouden blijven?'

In de loop van de opeenvolgende pogingen om dit probleem op te lossen, heeft men de economische inhoud van de centrale problematiek begrepen.

Verklaring. In een agrarisch land, met een meerderheid van boerenbevolking, bestaat een belangrijk gedeelte van het maatschappelijk meerproduct uit landbouwproducten (maatschappelijke meerproductie = dat gedeelte van de productie dat niet tot het onmiddellijk verbruik van de producenten behoort). Deze toestand ligt aan de basis van de fundamentele economische problematiek die uit de tegenstelling privé-boerensector versus staatsindustriële-sector ontstaat, te weten: de investering van het maatschappelijk meerproduct bestaande uit landbouwproducten.

Er zijn drie mogelijkheden:

a. De boeren kunnen dat meerproduct zelf consumeren (vicieuze cirkel van de Poolse landbouw sinds 1958, het landbouwmeerproduct wordt opgegeten door de paarden en de zwijnen, leidend tot verhoging van productie van vleeswaren die worden opgegeten door de boeren, leidend tot een verhoging van de productie van graan, dat wordt opgegeten door de paarden en de zwijnen, enz.). Deze mogelijkheid wordt bepaald door het feit dat de nijverheid wegens te geringe ontwikkeling of wegens slecht beheer, en verkeerde prijzenpolitiek, niet in staat is in ruil voor dat landbouwmeerproduct aan de boeren industriële producten aan te bieden, waartegen ze bereid zijn een deel van hun eigen producten te ruilen.

Wanneer de ruilverhouding tussen stad en land ongunstig is voor de boeren dan zullen ze de neiging hebben hun surplus uit de circulatie, en dus ook uit het cumulatief groeiproces van de economie te trekken.

b. De boeren houden op meer te produceren, omdat ze in ruil voor die meerproductie, toch niets kunnen krijgen (Dit is een toestand in de Poolse landbouwsector de jongste jaren. Eerst verhogen de boeren hun productie om zelf meer te eten. Wanneer hun voedingspeil het saturatiepunt heeft bereikt, dan houden ze op meer te produceren, vermits ze in ruil voor die meerproductie minder en minder krijgen)

c. De industriële productie wordt zo sterk opgedreven en zoveel goedkoper, dat de boeren in ruil voor hun maatschappelijk meerproduct voldoende industriële producten krijgen, zodat ze er belang bij hebben, hun productie gedurig te verhogen.

Aldus ontstaat er een groeiende ruil tussen stad en land.

Preobrazhensky heeft in dit verband een belangrijke theoretische vaststelling gedaan: “Indien de arbeidsproductiviteit in de industrie vlugger groeit dan in de landbouw, dan is het mogelijk twee dingen terzelfder tijd te bereiken: (1) dan kan terzelfder tijd een groeiende stroom van verbruiksgoederen en industriële productiemiddelen van de nijverheid naar de landbouw gaan, en dus een sterke materiële stimulans geven voor een verhoging van landbouwproductie; (2) dan kan terzelfder tijd dat ruilproces inhouden een transfer van waarden uit de privésector naar de staatssector, zodat de privé-landbouw een bron kan worden voor primitieve socialistische accumulatie”.

Tijdens de eerste fase gaande van 1921 tot 1968 heeft de leiding van de Russische CP geaarzeld om aan dit probleem een bepaalde oplossing te geven. Want, van de ene kant wenste men prioriteit te geven aan het behoud van de Smitska of bondgenootschap tussen arbeiders en boeren, terwijl van de andere kant wel ingezien werd dat het langer uitstellen van fundamentele economische veranderingen, dreigde het bondgenootschap automatisch, door objectieve economische wetten te doen uiteenvallen.

De aspecten verbonden aan een mogelijke verbreking van het bondgenootschap

Het onvermijdelijk verbreken van het evenwicht tussen de privésector en de industriële staatssector.

Er werd reeds gewezen op het feit dat de boeren een berekening maken van hetgeen hen een bepaalde hoeveelheid koopwaren kost in arbeidstijd of landbouwproducten. Vanaf het begin van de reconstructieperiode, onmiddellijk na de oktoberrevolutie viel die berekening ongunstig uit.

De boeren berekenden dat voor eenzelfde hoeveelheid nijverheidsproducten zij een veel hoger kwantiteit landbouwproducten moesten verkopen, dan voor de revolutie. Hiertegen stond evenwel het wegvallen van de vroegere grondrente en de vermindering van belastingen, zodat het resultaat van een volledige berekening aanvankelijk een matig batig saldo was. Dit matig batig saldo dreigde elk jaar te verminderen, naargelang de “schaar” tussen de landbouwprijzen en de prijzen van de industriële producten steeds meer openging. (Trotski: deze schaar dreigde het bondgenootschap tussen arbeiders en boeren door te knippen).

Meer economisch geformuleerd. Een te trage ontwikkeling van de nijverheid en van de arbeidsproductiviteit in die nijverheid, zou inderdaad een vraag-overschot (voor industriële producten) en prijsverhogingen doen ontstaan, zodat daardoor het evenwicht tussen winst en verlies van de revolutie zou verloren gaan en de boeren uiteindelijk in een slechtere economische situatie zouden terechtkomen dan voor de revolutie.

Trotski en de linkse oppositie hebben toen de voorspelling gemaakt dat de boeren vroeg of laat tegen zulk een toestand reageren door een plotse vermindering van aanbod van levensmiddelen aan de stad.

De boeren vormen niet een ongedifferentieerde 'klasse', maar kunnen gesplitst worden in drie grote maatschappelijke groepen: (a) de arme boeren die op kleine bedrijven werkten en praktisch niet in hun levensonderhoud konden voorzien, en dus bijkomstige inkomsten moesten zoeken (30%); (b) de middenboeren, die erin slagen rond te komen en een zeer gering overschot te produceren in jaren van goede oogst (50%); (c) de koelakken of relatief rijke boeren die een permanent voedsel overschot produceren en die over een minimum van modernere arbeidsinstrumenten beschikken (20%).

Dit differentiatie-verschijnsel heeft een belangrijk maatschappelijk gevolg: het ontstaan van uitbuiters en uitgebuite in het dorp. De arme boeren worden gedwongen om gedurende een bepaald gedeelte van het jaar te leven van voedsel dat zij moeten op krediet krijgen van de rijke boeren, die ze moeten terugbetalen met intrest of met hun arbeidskracht, beide vormen toegelaten zijnde door de toenmalige wetgeving.

Vandaar dat het niet overdreven is te zeggen dat de koelakken de kern vormden van een nieuw soort burgerij, die in een proces van primitieve accumulatie van kapitaal betrokken was.

Lenin heeft deze toestand zeer goed begrepen, en van meet af aan die evolutie voorspeld op volgende wijze: “nieuwe economische politiek, dat betekent kleine koopwarenproductie op het land en een zekere graad van vrije handel tussen dorp en stad; en elke kleine koopwarenproductie de neiging heeft primitieve accumulatie van kapitaal af te zonderen en op te stapelen”.

De combinatie van deze twee aspecten, verhouding stad - land, en inwendige differentiatie in het dorp, leidt tot een situatie waar de bevoorrechte uitbuitende minderheid van het dorp, het grootste gedeelte van het maatschappelijk meerproduct in hun handen verenigen, en dus op een bepaald ogenblik de stad kunnen bedreigen met een staking van voedseltoevoer.

In de winter 1927-1928 heeft dit verschijnsel zich voorgedaan, hetgeen geleid heeft tot een grote maatschappelijke crisis die Stalin heeft verplicht de gedwongen collectivisatie in te voeren.

Gedwongen collectivisatie: men is overgegaan van de privé-landbouw naar de gecollectiviseerde landbouw onder de vorm van productie coöperatieven of kolchozen, die van bij de aanvang onder een dubbele handicap werkten, nl. (1) coöperatieven waar de leden niet vrijwillig, maar gedwongen toegetreden waren; (2) coöperatieven die werkten met de vroegere technieken en die de boeren meestal een geringere levensstandaard bezorgden dan deze die ze vroeger genoten.

Deze dubbele handicap heeft een hele reeks verschrikkelijke gevolgen gehad die als het ware een kettingreactie hebben verwekt in de Russische economie en hun stempel hebben gedrukt op het hele economisch model onder Stalin.

De boeren hebben inderdaad hun gedwongen toetreding tot de kolchozen betaald gezet met een verschrikkelijke wraakneming, waaronder het Russische volk en de Russische economie 20 jaar hebben geleden:

1) Massale afslachting van het vee, die de veestapel tot de helft herleidde op 2 jaar, met als gevolg een enorme verlaging van de vlees- en zuivelproductie. Zelfs 25 jaar later was de hoofdelijke productie van vlees geringer dan voor de revolutie.

2) Geweldige verlaging van de voedselvoorraad van de arbeidersklasse, leidend tot geweldige verlaging van de fysieke weerstandsgraad en van de arbeidsproductiviteit (voor de verwezenlijking van het eerste vijfjarenplan waren 50% arbeiders meer nodig dan door het plan voorzien was.

3) Ten gevolge van deze veel grotere aanwerving van arbeidskrachten, was het evenwicht van het plan verbroken en heeft men op massale wijze aan looninflatie moeten doen, met als gevolg grote prijsverhogingen van de verbruiksgoederen en verlaging van de levensstandaard. Vandaar ook geweldige maatschappelijke spanningen, geweldige arbeidsfluctuatie en het besluit van de stalinistische regerende groep tot een terreur-wetgeving met absoluut verbod van elke vorm van arbeidersweerstand, een onderdrukken van elke syndicale vrijheid, van elk stakingsrecht, en daarna massaal fysieke terreur om het passief verzet van de arbeiders tegen te gaan.

4) Vermits door de verlaging van de landbouwproductie het maatschappelijk meerproduct waarop men normaal had gerekend om te industrialiseren, aanzienlijk geringer was, heeft men een besparing moeten invoeren op de investeringen. En vermits er een bijzondere prioriteit was voor de zware nijverheid die de basis moest vormen voor de hele industriële ontwikkeling, en bovendien een minimum aan ontwikkeling van de lichte nijverheid noodzakelijk was om de geweldig gestegen stedelijke bevolking van verbruiksgoederen te voorzien, is deze investeringsbesparing vooral doorgevoerd geworden in de landbouwsector, het transport en de tertiaire sector (handel).

Het gevolg hiervan was een groot gebrek aan evenwicht in de economie waaronder de Russische economie jaren heeft geleden. De radicale onderinvestering in de landbouw resulteerde in een fantastische geringe arbeidsproductiviteit van de Russische kolchozen, vergeleken bij deze van West-Europa en de USA (10%). De totale Russische landbouwproductie van 50 miljoen boeren is geringer dan de totale Amerikaanse landbouwproductie van 5 miljoen boeren.

Oorzaken: (a) de sterk doorgedreven mechanisatie en kunstmatige bemestingsprocédés in het Westen; (b) de ruilverhoudingen tussen kolchozen en de stedelijke nijverheid viel zo ongunstig uit voor de boeren onder Stalin, dat hun inkomsten uit hun coöperatieve productie soms rond nul schommelden (de aardappelen werden verkocht onder hun productiekosten).

Gevolg: Op het klein lapje privé-grond dat de boeren mochten bezitten, werd dan een groter inkomen verkregen dan op de kolchozen, zodat de boeren stelselmatig hun werk op de kolchozen verwaarloosden om op dat lapje grond te arbeiden.

Eén sector van de landbouw ontsnapte aan deze investeringsbesparing, de sector van de industriële grondstoffen (zijde, wol, vlas, katoen) en daar was de arbeidsproductiviteit ongeveer gelijk aan die in de industrie.

De hervorming onder Malenkov, Chroesjtsjov en Brezjnjev

Na Stalin's dood werden er in de Russische economie opeenvolgende wetshervormingen ingevoerd. Deze hervormingen zijn pogingen om de structurele gebreken van de Russische landbouw geleidelijk op te heffen.

Ontwikkelingsfasen.

a. Verhoging van de prijzen die de kolchozen krijgen in ruil voor hun landbouwproducten.

b. Poging om de moeilijkheden van de kolchozen te omzeilen door het oprichten van staatsgoederen in Siberië (Kazakstan), staatsgoederen die een groot gedeelte van de Russische voedselproductie voor hun rekening zouden nemen en waar vooral de stedelijke jeugd werd tewerkgesteld. Dit experiment is mislukt omdat men geen rekening had gehouden met de specifieke ecologische en meteorologische omstandigheden (de zeer dunne humuslaag die men door extensieve landbouw zonder meer aan een winderosie blootlegde, zodat humus letterlijk na een vijftal jaren als zwarte regen begon neer te vallen in de grote steden van Europees Rusland.

c. De concentratie op besproeiingswerken en kunstmatige meststoffennijverheid (voorrang aan de scheikundige nijverheid omstreeks 1960).

d. Het intreden van de mentaliteitsverandering van de Russische boeren als resultaat van de maatschappelijke gevolgen van het industrialisatie- en urbanisatieproces.

Inderdaad:

- de Russische boer in 1917 had één passie: grondeigendom;

- de Russische boer van 1927 had één haat: de haat tegen degenen die hem die grond hadden afgenomen en gedwongen hadden in een kolchoz te werken;

- De Russische boer van 1971 heeft één hoop: een zelfde statuut te krijgen als de stedelijke loonarbeider, zelfde loon, zelfde sociale zekerheid, zelfde pensioen, bescherming tegen ziekte en invaliditeit.

Pariteit met het inkomen van de arbeider, dat is de hedendaagse eis. De eigendomsverrichtingen zijn verdwenen, en zelfs technisch onmogelijk geworden wegens de invoering van mechanisatie en werkverdeling in de kolchozen. De verdeling van de technische apparatuur over de kolchozenleden stelt onoplosbare problemen (bv. 50 tractoren verdelen onder 1.000 families). De techniek maakt de terugkeer tot privé-eigendom onmogelijk. De mentaliteit van de Russische boer heeft zich met grote vertraging aan deze nieuwe situatie aangepast.

Besluit. Men kan de problematiek van het Russisch economisch model ook behandelen vanuit het oogpunt van de ontwikkeling van de tewerkstelling in landbouw t.o.v. de ontwikkeling van de tewerkstelling in de nijverheid.

De vroegere toestand van ondertewerkstelling in de landbouw is volledig veranderd door volgende factoren: (a) het grote offer van de Russische bevolking tijdens de tweede wereldoorlog, met 20 miljoen mannelijke slachtoffers, waardoor het evenwicht tussen mannelijke en vrouwelijke bevolking nog steeds niet is hersteld; (b) de vlucht naar de stad van miljoenen jongeren van het platteland na de stalinistische periode, waar dit wettelijk niet mogelijk was (afschaffing van binnenlands paspoort).

Deze transfer is de belangrijkste economische drijfveer geweest voor de verhoging van de investeringen in de landbouw, omdat men nu gedwongen was de landbouwsector te mechaniseren om het gewenste productiepeil te bereiken.

Een radicale verhoging van de productie van de landbouw is noodzakelijk om de regelmatige bevoorrading van de stad op te lossen, en dus de opheffing van de koopwarenproductie in de landbouwsector mogelijk te maken. Daarom zal de verhoging van de productie moeten worden verzekerd door een verhoging van de productiviteit en niet door een verhoging van het aantal producenten.

Vandaar dat men vandaag zelfs zegt dat er een tekort is aan arbeidskrachten in de landbouw, gezien de nog niet verzekerde behoeftedekking van de Russische bevolking en van de internationale socialistische sector.

De verhouding met de internationale economie

Theoretisch antwoord. “Zolang de gemiddelde arbeidsproductiviteit in een land geringer is dan die van de heersende industriële mogendheden die de wereldmarkt beheersen, zolang zal elke verhoogde integratie van de economie van dat achtergebleven land in die wereldmarkt twee negatieve gevolgen hebben, (a) een overheveling van waarden vanuit dat achtergebleven land naar dat ontwikkeld land; (b) een onderwerping van het ontwikkelingspatroon aan de behoeften van de wereldmarkt, dus van het internationaal kapitaal.”

Verklaring (a). Het eerste gevolg houdt verband met het verschijnsel van de ongelijke ruil. Elke ruil van koopwaren geproduceerd in landen met een verschillend niveau van arbeidsproductiviteit, is een ongelijke ruil, een ruil van meer arbeid tegen minder arbeid. Zolang dus de Russische economie globaal met geringer arbeidsproductiviteit werkt dan deze van de geïndustrialiseerde landen, is elke verhoging van de productie-uitvoer en productie-ruil een vermindering van de totale hoeveelheid van de materiële hulpkrachten ter beschikking van de Russische economie, door transfer naar het buitenland.

Er kunnen wel bepaalde producten zijn die op basis van geringere productiekosten wel zonder verlies kunnen geruild worden (natuurgas, diamant, goud, uurwerken, e.d.). Vandaar dat het aandeel van de buitenlandse handel in het Russische bnp zeer gering is gebleven (2%).

Verklaring (b). De ontwikkeling van de buitenlandse handel op basis van ongelijke ruil, is zeer gevaarlijk voor de economie, omdat de prijsverschillen op de wereldmarkt kunnen leiden tot een heroriëntatie van de investeringen.

Eens dat men begint rekening te houden met de wet van vraag en aanbod op de wereldmarkt, ontstaat zeer vlug de verleiding zich te specialiseren in zulke producten waarvoor een groeiende vraag op de wereldmarkt is, en die dus een groeiende rentabiliteit van de eigen nationale productieverhoudingen verzekeren.

De economie valt aldus onder de dwang van de wetten van de markteconomie. Want men gaat zich uiteraard specialiseren in de productie van goedkope grondstoffen, terwijl men voor de afgewerkte producten op de aanvoer is aangewezen. Dan wordt er dus een economisch ontwikkelingspatroon (door de wereldhandel) opgedrongen, dat beantwoordt aan het ontwikkelingspatroon van alle onderontwikkelde landen de laatste 50 jaar.

Er is maar één middel om dat te verhinderen, nl. een absolute staatscontrole op het gebied van de investeringen en van de buitenlandse handel.

De maatschappelijke controle over het economisch groeiproces

Voorafgaande vaststelling. Men kan van de arbeidersklasse wel eisen en bekomen dat zij consumptie offers brengt gedurende een korte periode en onder bijzondere omstandigheden, echter niet gedurende 50 à 60 jaar. Grote maatschappelijke groepen zullen op de lange duur ageren in functie van materiele belangen.

Vandaar dat de optie die aan de basis ligt van het eerste vijfjarenplan, een fundamentele optie was. Want elke industrialisatiepolitiek die impliceerde dat de levensstandaard van de Russische arbeiders voor een hele generatie moest worden omlaag geduwd, was verplicht die arbeidersklasse als maatschappelijke en politieke kracht uit te sluiten van de leiding van nijverheid en economie.

Mensen waarvan de materiële belangen stelselmatig werden verwaarloosd konden bezwaarlijk op een geestdriftige wijze deze politiek leiden en doorvoeren.

Vandaar dat de optie voor een industrialisatiepolitiek, gepaard met een verlaging van de levensstandaard, terzelfder tijd een optie werd van volledige uitschakeling van het medebeheer van de arbeiders in economie en staat; van volledige onderdrukking van arbeidersdemocratie en van oprichting van een zeer starre en harde dictatuur van het partij- en staatsapparaat, die zeer vlug evolueerde naar een dictatuur van de geheime politie (stalinistische periode).

De uitvoering van de macht die aan de arbeiders werd ontzegd, kwam nu in handen van de bureaucratie of het apparaat van de permanente functionarissen van partij, staat, leger en economie, die op basis van die functies zeer grote materiële voordelen verkregen.

De stalinistische industrialisatiepolitiek heeft van de materiële belangen van die bureaucratische groep de maatschappelijke stuwkracht gemaakt voor het verwezenlijken van de vijfjarenplannen en van de economische groei.

Nota over de institutionele veranderingen die deze omwenteling hebben begeleid

1) De afschaffing van het partijmaximum. Men is in Rusland zeer vlug afgeweken van het principe van gelijke lonen en wedden voor iedereen. Lenin heeft reeds in 1918 aanvaard dat men aan een bepaald aantal technici hogere lonen zou uitkeren. Maar hij waarschuwt voor mogelijke demoraliserende gevolgen die dat loononderscheid kon hebben binnen de partij zelf (zie Marx' commentaar op de commune van Parijs. “Om de vorming van een nieuwe bureaucratische heersende groep te verhinderen, moet elke vorm van carrièrisme in het staatsapparaat verhinderd worden, geen enkel ambtenaar mag een hoger inkomen hebben dan die van de doorsnee gekwalificeerde arbeider”.

Deze regel van het partijmaximum werd door Stalin in 1930 afgeschaft, en dit is het begin geworden van vereenzelviging van het partijapparaat en het economisch leidend apparaat.

2) Het afschaffen van het trojka-beheer in het economisch beheer. Het beheer van elk bedrijf werd tussen 1927-1928 waargenomen door drie groepen, de administratie van het bedrijf, de vakbond en de partijcel. Deze drie groepen waren zelfstandig van elkaar, terwijl via de vakbondsvergadering de arbeiders een beperkte participatie in de besluitvorming gegarandeerd was. Dit werd eveneens afgeschaft en vervangen door de eenmansleiding van de directeur, die het instrument wordt van de verhoging van de productie.

Gevolgen:

- De Russische arbeidersklasse is een passief en een gedepolitiseerd element geworden in de industrialisatie die buiten het proces van de leiding van staat en economie staat.

- In de leiding van de Russische CP maakt men zich hierover heel wat zorgen, vooral als men ziet in enkele landen van 0ost-Europa wat als tweede fase volgt op zo een fase van depolitisatie, hetgeen voor de heersende greep zeer gevaarlijk is.

- Vermits die arbeidersklasse uitgeschakeld is als politieke leidende kracht, is de bureaucratie de enige groep waarvan de belangen kunnen gecorreleerd worden met een economisch groeiproces. De overgang van extensieve naar intensieve industrialisatie heeft de leiding van de Russische economie doen zoeken naar economische mechanismen die een betere correlatie toelaten tussen de rechtstreekse belangen van die bureaucraten en een maximatie van de economische groei. De oude methoden van Stalin lieten dat niet meer toe.

Bv. Het Stalinistisch stelsel van de premies begon te werken in tegenstelling met de maximatie van de economische groei. Het inkomen van de directeurs hing voornamelijk af van de verwezenlijking van de plancijfers. Gevolg: de directeur zal stelselmatig de productiecapaciteit van het bedrijf onderschatten om de plancijfers zo laag mogelijk te houden, zodanig dat hij ze steeds zonder moeilijkheden kan overtreffen.

Men tracht nu een nieuwe dynamiek in te voeren, door de premies te correleren met de winst van het bedrijf, omdat de winst een indicatie is van de globale prestatie van het bedrijf. Aldus tracht men de misbruiken uit te schakelen die gepaard gingen met het gebruik van eenzijdige fysieke indicatoren (bv. plancijfers berekend op basis van het gewicht van de totale productie).

In dit premiestelsel schuilt evenwel een gevaar. Inderdaad, de directeurs zullen de natuurlijke tendens vertonen om al de factoren die een rol spelen in de productie in handen te krijgen, in naam van een grotere vrijheid van operatie, waaronder wordt verstaan: (1) zelf de prijzen van de producten te bepalen op basis van vraag en aanbod op de markt; (2) zelf de lonen van de arbeiders te bepalen op basis van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt; (3) zelf de investeringen te bepalen en door te voeren.

Pas dan zal de winst werkelijk een uitdrukking zijn van de besluitvorming van elk bedrijf (en van zijn prestatie als directeur) en niet het mechanisch gevolg van een reeks besluiten die de centrale autoriteiten achter de ruggen van de bedrijfsleiders heeft getroffen.

Dit is de inhoud van de politieke strijd die begint tussen de technocratie langs de ene kant, en de andere maatschappelijke groepen langs de andere kant.

Wanneer deze technocratie zich kan doorzetten met het uitbreiden van de markteconomische processen naar prijzen, naar lonen, naar tewerkstelling en investeringen, dan wordt het begrip zelf van de planeconomie helemaal ondermijnd en dan krijgen we een economie die zeer dicht komt te staan bij de privé-kapitalistische economie.

Want uiteindelijk zal de directeur als volgt gaan redeneren: “Ik heb in 30 jaar hard werk mijn bedrijf rendabel gemaakt, en in mijn bedrijf veel nieuwe technische methodes ingevoerd, nieuwer dan in alle andere bedrijven; en wanneer ik dat heb bereikt, en op basis daarvan een hoog inkomen, zou je mij naar een ander bedrijf willen sturen, dat niet rendabel werkt en waar mijn inkomen plots op de helft zou vallen; dat is onrechtvaardig; want vermits ik mijn bedrijf rendabel heb gemaakt, moet ik het recht hebben om in mijn bedrijf te blijven als directeur, zolang als ik wil; en ik moet het recht hebben om al het profijt dat ik eruit heb getrokken ook te kunnen verbinden op permanente wijze met dat bedrijf, d.w.z. aan mijn kinderen te doen overerven en dus te doen omslaan in privé-eigendom”.

Het is duidelijk dat deze evolutie in volledige tegenstrijd is met de belangen van de arbeiders; want elke uitbreiding van markteconomische mechanismen in de industrie dreigen hun belangrijkste veroveringen op te heffen nl. de garantie van de permanente tewerkstelling (zie de vraag gesteld naar aanleiding van de hervormingen van Lieberman, nl. of de directeurs het recht hebben arbeiders af te danken of niet, een zeer zware polemiek heeft verwekt in de Sovjet-Unie).