In het eerste gedeelte van de cursus werd gezien hoe waardeproductie ontstaat, hoe koopwaren productie ontstaat, eenvoudige koopwarenproductie, veralgemeende koopwarenproductie, kapitalistische koopwarenproductie; hoe dat proces verder gaat tot een monopolistisch kapitalistische koopwarenproductie en tot het zoeken naar surpluswinsten als voornaamste drijfveer van de economische activiteit van de grote strategische centrale bedrijven.
In het tweede gedeelte werd onderzocht hoe het mogelijk is, tastend langs gedeeltelijk lukken en gedeeltelijk mislukken van opeenvolgende historische ervaringen, te komen tot andere economische mechanismen; hoe de hereniging van werkverdeling en van arbeidscoöperatie langs andere wegen dan deze van de markt kan worden verwezenlijkt.
De historische balans die we tot nu toe kunnen opmaken, maant tot voorzichtige vaststellingen. We kunnen niet zeggen dat de oplossing reeds gevonden, en het succes reeds verzekerd is; men moet nog steeds verder zoeken. Dit mag geen reden tot pessimisme of defaitisme zijn, wanneer we bedenken dat het kapitalisme honderden jaren heeft gezocht naar zijn normaal functioneren. En dat hetgeen in de leerboeken over markteconomie “de economie van de vrije concurrentie” wordt genoemd, hoogstens 40 jaar heeft gefunctioneerd, terwijl de geschiedenis van de kapitalistische productiewijze 400 jaar oud is.
We kunnen dus met zelfzekerheid zeggen dat, indien men, na slechts 50 jaar experimenteren, nog geen finale oplossing heeft gevonden voor het functioneren van een socialistische markteconomie, op een andere basis dan een markteconomische, dit nog geen bewijs is dat deze oplossing niet na 75 of na 100 jaar zal gevonden worden.
Wat in elk geval wetenschappelijk en methodologisch foutief is, en waar marxisten zich radicaal plaatsen tegenover al degenen die proberen vandaag een eclectische synthese te maken tussen een socialistische en een kapitalistische economie, dat is de bewering als zou men een ideale socialistische economie essentiële, langs markteconomische mechanismen, kunnen opbouwen. Die stelling is absoluut te verwerpen.
Want wanneer men zich concentreert op markteconomische mechanismen, dan krijgt men op de lange duur resultaten die op deze van het kapitalisme gelijken, hetgeen de Joegoslavische ervaring duidelijk aantoont.
De theoretische fout ligt in een eenvoudige zin die één van de centrale stellingen is van de marxistische economische theorie (zie einde eerste hoofdstuk Das Kapital) nl. “de voorwaarde voor koopwarenproductie is de verbrokkeling van de maatschappelijke arbeid in zelfstandige en onderling onafhankelijk gepresteerde privé-arbeid”.
We hebben duidelijk aangetoond dat de categorie van, maatschappelijk noodzakelijke arbeid een categorie is die slechts zin heeft binnen het raam van een privé-economie, waar uiteraard alleen de markt a posteriori zal vaststellen of de arbeid economisch voor de maatschappij noodzakelijk was.
Een socialistische economie daarentegen is een economie waarin de hele redenering over maatschappelijk noodzakelijke arbeid wegvalt, vermits elke arbeid gepresteerd wordt in een maatschappelijk verband en dus a priori maatschappelijk is.
In een privé-economie is er tevens een rationeel element, nl. vermits pas de markt bewijst of de arbeid maatschappelijk is of niet, moet men zich inspannen en kan men zich als eigenaar van de productiemiddelen inspannen om zo rationeel mogelijk te werken.
In een socialistische economie verdwijnt dat rationeel element, vermits men geen eigenaar meer is van de productiemiddelen, en het ook niet kan worden; men werkt niet meer in een bedrijf ten gevolge van zijn eigen keuze, maar ten gevolge van een toeval (woonst, huwelijk, enz.). En onder die omstandigheden proberen de hefboom van de individueel maatschappelijk noodzakelijke arbeid in te voeren is absoluut irrationeel, en draagt niet meer bij tot economische groei maar leidt integendeel tot geweldige onrechtvaardigheid en ongelijkheid.
Bv. niet door hun eigen schuld, maar door het toeval van hun geboorteplaats, zouden de arbeiders van Macedonië de helft van hun arbeid niet erkend zien als maatschappelijk noodzakelijke arbeid, terwijl voor deze van Ljubljana wel de totale arbeid als maatschappelijk noodzakelijk zou erkend worden.
Deze hele redenering, die terug te vinden is in alle revisionistische leerboeken van Oost-Europa en die berust op een overheveling van het begrip “maatschappelijk noodzakelijke arbeid” van een privé-economie waar het zin heeft en waar het door Marx werd ontleed, naar een socialistische economie waar het elke zin verliest, moet als theoretisch onbewijsbaar worden afgekeurd.
Men moet op een ander vlak, binnen een ander theoretisch raam, en. Met een ander theoretisch instrumentarium de problematiek van die landen trachten te benaderen.