Rosa Luxemburg
De crisis der sociaaldemocratie
Nu staan wij voor het ijzeren feit van de oorlog. Ons bedreigen de verschrikkingen van de vijandelijke invasies. Wij hebben thans niet te besluiten voor of tegen de oorlog, maar over de vraag der voor de verdediging van het land noodzakelijke middelen. Voor ons volk en zijn toekomstige vrijheid staat bij een overwinning van de Russische despotie, die zich met het bloed van de besten van het eigen volk besmeurd heeft, véél, zo niet alles op het spel. Het gaat erom, dit gevaar te keren, de beschaving en de onafhankelijkheid van ons eigen land veilig te stellen. Dan maken wij waar, wat wij altijd verklaard hebben: Wij laten in het uur van het gevaar het eigen land niet in de steek. Wij gevoelen ons daarbij in overeenstemming met de Internationale, die het recht van elk volk op nationale zelfstandigheid en eigen verdediging steeds erkend heeft, zoals wij ook in overeenstemming met haar iedere aanvalsoorlog veroordelen. Door deze overwegingen geleid, stemmen wij voor de gevorderde oorlogskredieten.
Met deze verklaring gaf de Rijksdagfractie op 4 augustus het parool, hetwelk de houding van de Duitse arbeiders in de oorlog moest bepalen en beheersen. Het vaderland in gevaar, nationale verdediging, volksoorlog om het bestaan, de beschaving en de vrijheid — dat was de leuze, die door de parlementaire vertegenwoordiging der sociaaldemocratie werd gegeven. Al het andere vloeide daaruit vanzelf voort: de houding van de partijen vakverenigingspers, de patriottische bedwelming van de massa, de godsvrede, de plotselinge opheffing van de Internationale dat alles was nu het onvermijdelijk gevolg der eerste oriëntering, die in de Rijksdag werd aangegeven. Wanneer het werkelijk om het bestaan van de natie, om de vrijheid gaat, wanneer deze slechts met het moordwapen verdedigd kan worden, wanneer de oorlog een heilige volkszaak is, dan wordt alles vanzelfsprekend duidelijk, dan moet alles in de koop genomen worden.
Wie het doel wil, moet de middelen willen. De oorlog is een methodisch georganiseerd, reusachtig moorden. Voor het stelselmatig moorden moet echter bij normaal aangelegde mensen eerst de daarbij passende bedwelming gekweekt worden. Dat is vanouds de welgefundeerde methode van oorlogvoerenden. De beestachtigheid van de praktijk moet overeenstemmen met de beestachtigheid van de gedachten en van de gezindheid, de laatste moet de eerste voorbereiden en begeleiden. Dan zijn de “Wahre Jakob” van 28 augustus met de tekening van de Duitser dorser de partijbladen van Chemnitz, Hamburg, Kiel, Frankfurt, Koburg e.a. met hun patriottische ophitsing in poëzie en proza het passende en noodzakelijke geestelijke slaapmiddel voor een proletariaat, dat nog slechts zijn bestaan en vrijheid kan redden doordat het ’t dodelijk wapen in de borst stoot van Russische, Franse en Engelse broeders. Die hetzebladen zijn dan consequenter dan zij, die berg en dal bijeen willen brengen, oorlog en “humaniteit”, moorden en broederliefde, inwilliging van oorlogskredieten en socialistische verbroedering der volkeren aan elkaar willen koppelen.
Was echter de door de Duitse Rijksdagfractie van 4 augustus uitgegeven leuze juist, dan zou daarmee over de Internationale der arbeiders het vonnis niet alleen voor deze oorlog maar in het algemeen zijn geveld. Voor de eerste keer sedert de moderne arbeidersbeweging bestaat, gaapt hier een afgrond tussen de geboden der internationale solidariteit der proletariërs en de belangen der vrijheid en van het nationale bestaan der volkeren, voor de eerste maal staan wij voor de ontdekking dat onafhankelijkheid en vrijheid der naties gebiedend eisen, dat de proletariërs van verschillende landen elkaar neerslaan en uitroeien. Tot nu toe leefden wij in de overtuiging, dat de belangen der naties en de klassenbelangen der proletariërs zich harmonisch verenigen, dat zij identiek zijn, dat zij onmogelijk in tegenstelling tot elkaar kunnen geraken. Dat was de basis van onze theorie en praktijk, de ziel van onze agitatie in de volksmassa. Waren wij op dit voorname punt van onze wereldbeschouwing het slachtoffer van een monsterlijke vergissing? Wij staan voor de levensvraag van het internationale socialisme. De wereldoorlog is niet de eerste proef op de som van onze internationale beginselen.
De eerste proef heeft onze partij 45 jaar geleden doorstaan. Toen, op 21 juli 1870, legden Wilhelm Liebknecht en August Bebel de volgende historische verklaring in de Rijksdag van Noord-Duitsland af:
De tegenwoordige oorlog is een dynastieke oorlog, ondernomen in het belang van de dynastie-Bonaparte, zoals de oorlog van 1866 in het belang der dynastie-Hohenzollern was. De voor het voeren van de oorlog van de Rijksdag verlangde geldmiddelen kunnen wij niet toestaan, omdat dit een votum van vertrouwen voor de Pruisische regering zou zijn, die door haar optreden in het jaar 1866 de tegenwoordige oorlog heeft voorbereid. Evenmin kunnen wij de geëiste geldmiddelen weigeren, want dat zou als rechtvaardiging van de lichtzinnige en misdadige politiek van Bonaparte opgevat worden.
Als principiële tegenstanders van elke dynastieke oorlog, als sociale republikeinen en leden van de Internationale arbeidersassociatie, die zonder onderscheid van nationaliteit alle onderdrukkers bestrijd , alle onderdrukten in een grote broedergemeenschap tracht te verenigen, kunnen wij ons noch direct noch indirect voor de tegenwoordige oorlog uitspreken en onthouden wij ons daarom van de stemming, terwijl wij uiting geven aan de hoop, dat de volkeren van Europa geleerd door de tegenwoordige noodlottige gebeurtenissen, alles zullen doen om voor zich het recht van zelfbeschikking te veroveren en de tegenwoordige heerschappij van de sabel en de klasse als oorzaak van alle staatkundig en maatschappelijk kwaad uit de weg te ruimen.
Met deze verklaring plaatsten de vertegenwoordigers van het Duitse proletariaat zijn zaak klaar en ondubbelzinnig in het teken van de Internationale en ontkenden zij het karakter van een nationale vrijheidsoorlog aan de strijd tegen Frankrijk.
Het is bekend, dat Bebel in zijn gedenkschriften zegt, dat hij tegen het toestaan van de lening gestemd zou hebben, als hij bij de stemming reeds alles zou hebben geweten, hetwelk in de volgende jaren bekend is geworden. In die oorlog dus, die de gehele burgerlijke openbare mening en de overgrote meerderheid van het volk toen onder de invloed van het Bismarkse maakwerk als een nationaal levensbelang van Duitsland beschouwde, namen de leiders van de sociaaldemocratie het standpunt in: de levensbelangen van de natie en de klassenbelangen van het internationale proletariaat zijn één, beiden zijn tegen de oorlog. Eerst de tegenwoordige wereldoorlog, eerst de verklaring van de sociaaldemocratische fractie van 4 augustus 1914 toonde voor de eerste maal het vreselijke dilemma: hier nationale vrijheid daar het internationale socialisme! Nu, het fundamentele feit in de verklaring van onze Rijksdagfractie, de principiële nieuwe oriëntatie van de proletarische politiek was in ieder geval een heel plotselinge belichting. Zij was de eenvoudige echo van de lezing van de troonrede en de redevoering van de kanselier op 4 augustus.
“Ons drijft niet de zucht tot verovering,” zo heette het in de troonrede “ons bezielt de onbuigzame wil de plaats te bewaren, waar God ons gesteld heeft voor onszelf en komende geslachten. Uit de documenten, die u bereikt hebben, zult gij zien, hoe mijn regering en bovenal mijn kanselier zich tot het laatste ogenblik moeite gegeven hebben om het uiterste af te wenden. Bij opgedrongen noodweer, met rein geweten en reine hand grijpen wij het zwaard.
En Bethmann-Hollweg verklaarde:
“Mijne heren wij verkeren in staat van noodweer en nood kent geen gebod. Wie zo bedreigd is als wij en om zijn hoogste goed strijdt, die kan er slechts aan denken, hoe hij zich door de moeilijkheden heenslaat. Wij strijden voor de vruchten van onze vreedzame arbeid, voor het erfdeel van een groot verleden en om onze toekomst.”
Dat is precies de inhoud van de sociaaldemocratische verklaring:
1. Wij hebben alles gedaan om de vrede te behouden, de strijd is ons door anderen opgedrongen;
2. Nu de oorlog er is moeten wij ons verdedigen;
3. In deze oorlog staat voor het Duitse volk alles op het spel.
De verklaring van onze Rijksdagfractie is slechts een wat andere woordkeus als die van de regering. Zoals deze zich beroept op de diplomatieke bemoeiingen voor het behoud van de vrede door Bethman-Hollweg en op keizerlijke telegrammen beroept zich de fractie op vredesdemonstraties van de sociaaldemocratie voor het uitbreken van de oorlog. Zoals de troonrede elke zucht tot verovering van zich wijst zo wijst de fractie de veroveringsoorlog af met een beroep op het socialisme. En wanneer de keizer en de kanselier uitroepen: wij strijden voor ons hoogste goed! Ik ken geen partijen ik ken nog slechts Duitsers, zo antwoordt een echo in de sociaaldemocratie: voor ons volk staat alles op het spel. Wij laten in het uur van het gevaar het eigen vaderland niet in de steek.
Slechts op één punt wijkt de sociaaldemocratische verklaring af van het schema der regering: zij stelt op de voorgrond van de oriëntatie de Russische despotie als het gevaar voor de vrijheid van Duitsland. In de troonrede werd met betrekking tot Rusland met leedwezen gezegd: Met een bezwaard hart heb ik mijn leger tegen een buurman moeten mobiliseren met wie het op vele slagvelden gemeenschappelijk gevochten heeft. Met oprecht leed zag ik een door Duitsland trouw gehandhaafde vriendschap verbreken. De sociaaldemocratische fractie heeft de smartelijke breuk van een trouw gehandhaafde vriendschap met het Russische tsarisme in een fanfare voor de vrijheid tegen de despotie omgewerkt en zo op het enige punt waar zij zelfstandigheid tegenover de regeringsverklaring aan de dag legt revolutionaire overleveringen van het socialisme gebruikt om de oorlog democratisch te adelen, aan hem een nationale glans te verlenen.
Dit alles ontdekte de sociaaldemocratie zoals reeds gezegd is, heel plotseling op 4 augustus. Al hetgeen zij tot die dag toe, nog op de vooravond van het uitbreken van de oorlog zei, was in lijnrechte strijd met de verklaring van de fractie.
Dit alles werd de sociaaldemocratie, zoals gezegd heel plotseling op 4 augustus duidelijk. Alles wat zij tot op die dag, wat zij daags voor het uitbreken van de oorlog gezegd had, was juist het tegendeel van de verklaring der Rijksdagfractie. Zo schreef de Vorwärts op 25 juli toen het Oostenrijkse ultimatum aan Servië gepubliceerd werd dat de oorlog deed ontbranden: Zij willen de oorlog, de gewetenloze elementen, die in de hofburcht te Wenen invloed hebben en uitsluitsel geven. Zij willen de oorlog uit het wilde geschreeuw van de zwartgele ophitsingspers bleek dat sedert weken. Zij willen de oorlog, het Oostenrijkse ultimatum aan Servië maakt het aan de gehele wereld duidelijk.
Omdat het bloed van Frans Ferdinand en zijn vrouw door de schoten van een dwaze fanatieker vergoten is, moet het bloed vloeien van duizenden arbeiders en boeren, moet een waanzinnige misdaad door een nog veel waanzinniger misdaad overtroffen worden! Het Oostenrijkse ultimatum aan Servië kan het stukje papier zijn, waarmee Europa aan alle vier hoeken in brand wordt gestoken! Want dit ultimatum is in zijn formulering en eisen zo onbeschaamd, dat een Servische regering, die deemoedig voor deze nota zou terugwijken met de mogelijkheid moet rekenen door de volksmassa tussen het middag en avondeten te worden weggejaagd. Een wandaad van de chauvinistische pers van Duitsland was het de dierbare bondgenoot in zijn begeerte naar oorlog zo sterk mogelijk aan te sporen en zonder twijfel heeft ook de heer von Bethmann-Hollweg aan de heer Berchtold dekking in de rug beloofd. Maar in Berlijn speelt men daarmee een precies even gevaarlijk spel als in Wenen.
De Leipziger Volkszeitung schreef op 24 juli:
De militaire partij van Oostenrijk... zet alles op één kaart daar het nationale en militaire chauvinisme in geen enkel land van de wereld iets te verliezen heeft... In Oostenrijk zijn de chauvinistische kringen heel speciaal bankroet, hun nationaal gehuil moet hun maatschappelijke ondergang verbergen en de roof en moord van de oorlog hun kasten vullen.
De Dresdener Volkszeitung schreef dezelfde dag:
...voorlopig zijn de oorlogsophitsers op het Weense balplein nog altijd in gebreke de afdoende bewijzen te brengen die Oostenrijk het recht zouden geven aan Servië eisen te stellen. Zolang de Oostenrijkse regering daartoe niet in staat is, stelt zij zich zelf met haar provocerende, beledigende twistzoekerij met Servië tegenover geheel Europa in het ongelijk en zelfs als de Servische schuld bewezen zou zijn wanneer onder de ogen van de Servische regering de aanslag van Sarajevo voorbereid zou zijn, zouden de in de nota gestelde eisen ver boven alle normale grenzen uitgaan. Slechts de lichtzinnigste oorlogsplannen van een regering kunnen zulk een stellingname tegenover een andere staat verklaarbaar maken.
De Münchener Post oordeelde op 25 juli:
Deze Oostenrijkse nota is een document, dat in de geschiedenis van de laatste twee eeuwen zijn gelijke niet heeft. Het stelt op grond van akten van onderzoek, waarvan de inhoud tot nu toe aan de Europese openbaarheid wordt onthouden en zonder gedekt te zijn door een openbaar proces tegen de moordenaars van het troonopvolgerspaar, eisen aan Servië, waarvan de aanneming hetzelfde is als de zelfmoord van deze staat.
De Schleswig-Holsteinische Volkszeitung van 24 juli verklaarde:
Oostenrijk provoceert Servië. Oostenrijk-Hongarije wil de oorlog, begaat een misdaad, die geheel Europa in bloed kan verdrinken. Oostenrijk speelt va banque. Het onderneemt een provocatie tegen de Servische staat, die zich niet kan laten welgevallen, wanneer hij niet geheel weerloos zou zijn. Ieder beschaafd mens moet op de meest besliste wijze tegen dit misdadig bedrijf van de Oostenrijkse machthebbers protesteren. Het moet bovenal de zaak van de arbeiders zijn en van alle andere mensen, die voor vrede en beschaving ook maar het minste over hebben, het uiterste te proberen om de gevolgen te voorkomen van de in Wenen uitgebroken bloedwaanzin.
De Magdeburger Volksstimme zei op 25 juli:
Elke Servische regering, die ook maar het gebaar zou maken, deze eisen ernstig tegemoet te treden, zou op datzelfde uur door het parlement zowel als door het volk weggevaagd worden. De houding van Oostenrijk is des te verwerpelijker, als de Berchtolds met lege beweringen de Servische regering en daarmee Europa tegemoet treden... Zo kan men thans geen oorlog, die een wereldoorlog zou worden, doen ontbranden. Zo kan men niet doen, wanneer men niet de rust van een geheel werelddeel wil verstoren. Zo kan men geen morele veroveringen plegen zonder de afzijdig staanden van eigen goed recht overtuigen. Het is daarom aan te nemen, dat de pers van Europa en daarna de regeringen de ijdele en zichzelf voorbij hollende staatslieden van Wenen energiek en ondubbelzinnig tot de orde zullen roepen.
De Frankfurter Volksstimme schreef op 24 juli:
Steunende op het drijven van de ultra monarchistische pers, die in Frans Ferdinand haar beste vriend betreurde en zijn dood op het Servische volk wil wreken, ook steunende op een deel der Duitse oorlogsophitsers, wier taal elke dag dreigender en gemener werd, heeft zich de Oostenrijkse regering er toe laten verleiden aan het Servische rijk een ultimatum te zenden, dat niet alleen in een aan aanmatiging niets te wensen overlatende taal geschreven is, maar ook enige eisen bevat, waarvan de inwilliging aan de Servische regering eenvoudig onmogelijk is.
De Elberfelder Freie Presse schreef op die dag:
Het telegram van het officieuze Wolffbureau geeft de Oostenrijkse eisen aan Servië weer. Daaruit blijkt, dat de machthebbers in Wenen met alle geweld naar de oorlog dringen, want wat in de gisterenavond te Belgrado overhandigde nota verlangd wordt, is al een soort protectoraat van Oostenrijk over Servië. Het zou dringend nodig zijn, dat de Berlijnse diplomatie aan de ophitsers in Wenen te verstaan zou geven, dat Duitsland voor de ondersteuning van zulke aanmatigende eisen geen vinger kan roeren en dat daarom een terugnemen van de Oostenrijkse eisen geboden zou zijn.
En de Bergische Arbeiterstimme van Solingen:
Oostenrijk wil het conflict met Servië en gebruikt de aanslag van Sarajevo slechts als voorwendsel om Servië moreel in het ongelijk te stellen. Maar de zaak is toch te plomp aangepakt dan dat de misleiding van de openbare mening van Europa zou gelukken ... Wanneer echter de oorlogsophitsers van het Weense Balplein soms denken, dat hun bij een conflict, waarin ook Rusland meegesleept zou worden, de bondgenoten van het Drievoudig Verbond Italië en Duitsland te hulp zouden moeten komen dan geven zij zich aan lege illusies over. Aan Italië zou een verzwakking van Oostenrijk-Hongarije, van de concurrent in de Adriatische zee en op de Balkan, zeer gelegen komen en het zal zich daarom de vingers niet branden door Oostenrijk te steunen. In Duitsland echter kunnen de machthebbers zelfs als zij zo dwaas waren het te willen niet wagen, het leven van een enkel soldaat voor de misdadige machtspolitiek van de Habsburgers op het spel te zetten, zonder de volkswoede tegen zich zelf op te wekken.
Zo oordeelde onze gehele partijpers zonder uitzondering over de oorlog, nog een week voor hij losbarstte. In overeenstemming daarmee ging het niet om het bestaan en om de vrijheid van Duitsland, maar om een roekeloos avontuur van de Oostenrijkse oorlogspartij, niet om noodweer, nationale verdediging en opgedrongen heilige oorlog in naam van de eigen vrijheid, maar om lichtzinnige provocatie, om onbeschaamde bedreiging van vreemde, Servische zelfstandigheid en vrijheid. Wat gebeurde op 4 augustus om deze zo scherp geformuleerde en algemeen verbreide opvatting der sociaaldemocratie plotseling op de kop te zetten? Slechts één nieuw feit kwam er bij: het op dezelfde dag door de Duitse regering aan de Rijksdag voorgelegde witboek. En dit bevatte op blz. 4:
Onder deze omstandigheden moest Oostenrijk zich zelf zeggen, dat het noch met de waardigheid, noch met het zelfbehoud van de monarchie te verenigen zou zijn, nog langer daadloos het drijven aan de andere kant van de grens toe te zien. De keizerlijke en koninklijke regering stelde ons met die opvatting op de hoogte en verzocht onze mening te mogen kennen. Van ganser harte konden wij onze bondgenoot onze instemming betuigen met zijn beoordeling van de toestand en hem verzekeren, dat een actie, die hij als noodzakelijk beschouwde om aan de tegen het bestaan van de monarchie gerichte beweging in Servië een eind te maken, door ons gebillijkt zou worden. Wij waren ons hierbij wel er van bewust, dat een eventueel militair optreden van Oostenrijk-Hongarije tegen Servië, Rusland in beweging zou kunnen brengen en ons daarmee in overeenstemming met onze broederplicht in een oorlog zou kunnen wikkelen. Wij konden echter met het begrip van de vitale belangen van Oostenrijk-Hongarije, die op het spel stonden, onze bondgenoot noch een met zijn waardigheid niet strokende toegeeflijkheid aanraden, noch ook onze bijstand op dit zo moeilijk ogenblik onthouden. Wij konden dit des te minder, waar ook onze belangen door het voortdurende Servische ondermijningswerk op de gevoeligste wijze bedreigd werden. Wanneer het aan de Serviërs met hulp van Rusland en Frankrijk nog langer toegestaan zou blijven, het bestaan der naburige monarchie in gevaar te brengen, dan zou de langzame ineenstorting van Oostenrijk en een onderwerping van het gehele Slavendom aan de Russische scepter ten gevolge hebben, waardoor de positie van het Germaanse ras in Midden-Europa onhoudbaar zou worden. Een moreel verzwakt, door het opdringen van het Russische panslavisme ineenstortend Oostenrijk zou voor ons geen bondgenoot meer zijn, met wie wij zouden kunnen rekenen en op wie wij ons zouden kunnen verlaten, zoals wij dat tegenover de steeds dreigender wordende houding van onze Oostelijke en Westelijke buren moeten doen. Wij lieten daarom aan Oostenrijk volledig de vrije hand in zijn actie tegen Servië. Wij hebben aan de voorbereidingen daarvan niet deel genomen.
Deze woorden lagen voor aan de Sociaaldemocratische Rijksdagfractie op 4 augustus, woorden die de enige belangrijke doorslaggevende plaats van het gehele witboek uitmaken, bondige verklaringen der Duitse regering, naast welke alle overige geel-, grijs-, blauwe, oranje boeken voor de opheldering van de diplomatische voorgeschiedenis van de oorlog en haar meest drijvende krachten geheel belangeloos en bijkomstig zijn. Hier had de Rijksdagfractie de sleutel ter beoordeling van de toestand in de hand.
De gehele sociaaldemocratische pers schreeuwde een week vroeger, dat het Oostenrijkse ultimatum een misdadige provocatie van de wereldoorlog zou zijn en hoopte op de remmende, matigende inwerking van de Duitse regering op de Oostenrijkse oorlogsophitsers. De gehele sociaaldemocratie en de gehele Duitse publieke mening waren er van overtuigd, dat de Duitse regering na het Oostenrijkse ultimatum in het zweet haar aanschijns voor het behoud van de Europese vrede werkte. De gehele sociaaldemocratische pers nam aan, dat dit ultimatum voor de Duitse regering evengoed een bliksem uit de heldere hemel was als voor de Duitse openbaarheid. Het witboek verklaarde nu kort en goed:
1. dat de Oostenrijkse regering vóór haar stap tegen Servië zich overtuigd had van Duitslands instemming;
2. dat de Duitse regering er zich ten volle van bewust was, dat het optreden van Oostenrijk tot de oorlog met Servië en verder tot de Europese oorlog zou leiden;
3. dat de Duitse regering Oostenrijk niet toegeeflijkheid aanried maar omgekeerd verklaarde, dat een toegeeflijk, verzwakt Oostenrijk geen waardevol bondgenoot voor Duitsland zou kunnen zijn;
4. dat de Duitse regering Oostenrijk vóór zijn optreden tegen Servië in alle gevallen bijstand in de oorlog beslist had verzekerd en eindelijk;
5. dat de Duitse regering zich zelf bij dat alles de controle over het beslissende ultimatum van Oostenrijk aan Servië, waaraan de wereldoorlog vastzat, niet had voorbehouden, maar aan Oostenrijk “ten volle de vrijheid had gelaten”.
Dat alles vernam onze Rijksdagfractie op 4 augustus. En nog een nieuw feit vernam zij uit de mond van de regering op dezelfde dag: dat de Duitse legers België reeds waren binnengerukt.
Uit dat alles concludeerde de sociaaldemocratische fractie, dat het ging om een verdedigingsoorlog van Duitsland tegen een buitenlandse inval, om het bestaan van het vaderland, om beschaving en om een vrijheidsoorlog tegen de Russische despotie. Kon de duidelijke achtergrond van de oorlog en de hem slechts gebrekkig dekkende coulisse, kon het gehele diplomatische spel, dat het uitbreken van de oorlog omrankte, het geschreeuw over de wereld van vijanden, die allen Duitsland naar het leven stonden, het wilden verzwakken vernederen onderdrukken, kon dat alles voor de Duitse sociaaldemocratie een verrassing zijn, aan haar onderscheidingsvermogen aan haar kritische scherpzinnigheid te hoge eisen stellen? Juist voor onze partij het minste! Twee grote Duitse oorlogen had zij reeds beleefd en uit beide merkwaardige lessen kunnen trekken. Ieder die het abc van de geschiedenis kent weet thans dat de eerste oorlog van 1866 tegen Oostenrijk door Bismarck stelselmatig op lange termijn was voorbereid, dat zijn politiek van het eerste uur af tot de breuk, tot de oorlog met Oostenrijk leidde. De kroonprins en later keizer Friedrich zelf heeft in zijn dagboek op 14 november van dat jaar dit voornemen van de kanselier neergeschreven: “Hij (Bismarck) heeft bij de overname van het ambt het vaste plan gehad Pruisen tot de oorlog met Oostenrijk te brengen, maar er wel voor opgepast, toen of in het algemeen te vroeg daarover met Zijne Majesteit te spreken tot hij het tijdstip als passend beschouwde.”
“Met deze bekentenis” zegt Aüer in zijn brochure De Sedanfeesten en de sociaaldemocratie “vergelijke men nu de tekst van de oproep, die koning Wilhelm tot zijn volk richtte:
Het vaderland is in gevaar! Oostenrijk en een groot deel van Duitsland staat daartegen onder de wapenen!
Slechts weinige jaren zijn voorbij, sedert ik vrijwillig en zonder aan vroeger onrecht te denken, de keizer van Oostenrijk de broederhand reikte, wanneer het gold Duits gebied van vreemde heerschappij te bevrijden. Maar mijn hoop werd bedrogen. Oostenrijk wil niet vergeten, dat zijn vorsten eens Duitsland beheersten in het jongere, maar zich krachtig ontwikkelende Pruisen wil het geen natuurlijk bondgenoot, maar slechts een vijandige concurrent zien. Pruisen zo denkt het moet in al zijn voornemens bestreden worden, omdat wat Pruisen bevoordeelt, Oostenrijk schaadt. De oude, onzalige ijverzucht is weer in helle vlammen opgelaaid: Pruisen moet verzwakt, vernietigd, onteerd worden. Tegenover Pruisen gelden geen verdragen meer, tegen Pruisen worden Duitse bondsvorsten niet alleen opgeroepen, maar tot breuk met de bond verleid. Waarheen wij in Duitsland ook blikken, zijn wij door vijanden omgeven, wier krijgskreet: Vernedering van Pruisen is.”
Om voor deze rechtvaardige oorlog de zegen des hemels af te smeken, kondigde koning Wilhelm voor 18 juni een verordening af voor een algemene bid- en boetedag, waarin hij zei: “Het heeft God niet behaagd mijn bemoeiingen voor mijn volk de zegeningen van de vrede te behouden, met succes te bekronen.”
Moest onze fractie, wanneer zij haar eigen partijgeschiedenis niet volkomen vergeten had, de officiële begeleidende muziek van de uitbarsting van de oorlog op 4 augustus niet als een levendige herinnering aan lang bekende wijzen en woorden voorkomen? Maar dat is nog niet genoeg. In het jaar 1870 volgde de oorlog met Frankrijk en met de uitbreking daarvan is in de geschiedenis een document onverbrekelijk verbonden: Het Emser telegram, een document, dat voor alle burgerlijke staatkunde in het maken van oorlog een klassiek wachtwoord is geworden en dat ook een gedenkwaardige episode in de geschiedenis van onze partij betekent. Het was immers de oude Liebknecht, het was de Duitse sociaaldemocratie, die toen als haar taak en plicht beschouwde, bloot te leggen en aan de volksmassa te tonen “hoe oorlogen gemaakt worden”. Het maken van oorlog enkel en alleen ter verdediging van het bedreigde vaderland was overigens geen ontdekking van Bismarck. Hij volgde slechts met de hem eigen vrijpostigheid een oud, algemeen, echt internationaal recept van de burgerlijke staatkunde. Wanneer en waar is er een oorlog geweest, sedert de zg. publieke meningen bij de berekeningen van de regeringen een rol speelt, waarin niet iedere oorlogvoerende partij uitsluitend voor de verdediging van het vaderland en van eigen rechtvaardige zaak tegen de snode overval van de tegenstander met tegenzin het zwaard uit de schede trok? De legende behoort bij het voeren van oorlog, even goed als kruit en lood. Het spel is oud. Nieuw is alleen, dat een sociaaldemocratische partij aan dit spel heeft deelgenomen.