Marcel Liebman

1866-1966: de honderdste verjaardag van Emile Vandervelde


Bron: La Gauche 1966 nr 4
Transcriptie/Vertaling: Valeer Vantyghem
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 15 januari 2010


Verwant:
Geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging in België
Vijftig jaar geleden, 1914, het Grote Schisma
De Belgische sociaaldemocratie en de reformistische erfenis

Hij is geboren uit deze burgerij waarvan de beste zonen zich door het socialisme aangetrokken voelden. Een socialisme dat zich toen nog niet uitsloofde om aan zichzelf het meest respectabele imago te bezorgen om zich van de meest geruststellende kant te laten zien. Hij was tot het socialisme gekomen in een periode dat het noch vele verwachtingen opriep noch rijkelijke toelagen bood. Integendeel, hij heeft de rangen vervoegd tijdens de meest tumultueuze jaren van de sociale geschiedenis van ons land, omstreeks dat jaar 1886, toen de Belgische arbeidersklasse haar laatste anarchistische revolte kende.

Sociaal heeft Vandervelde nooit met zijn klasse gebroken. Hij heeft het leven van de politieke elite van dit land geleid. Maar politiek heeft hij zich nooit volledig geïntegreerd en op het einde van zijn loopbaan werd hij, in de ogen van de leidende klasse in België, terug de socialistische boeman. Toch had hij van dit socialisme nooit meer dan het sociaaldemocratische voor zijn rekening genomen. Van deze sociaaldemocratie, met haar aarzelingen, illusies, haar mengsel van naïviteit en opportunisme. Emile Vandervelde was hiervan in België de meest prestigieuze vertegenwoordiger. En, hij was welsprekend genoeg om op sommige ogenblikken het revolutionair verbalisme te hanteren. Beter dan wie ook slaagde hij erin om zich aan te passen aan een meer en meer duidelijke toenadering tussen het socialisme en het parlementarisme. Hij bezat alle gaven van wat men gewoonlijk de ‘rasechte parlementair’ noemt: welsprekendheid, handig in het manoeuvreren, zin voor tactiek, en een aanleg voor discreet overleg. Hij had ook, wat nooit weg is om een politieke carrière te lukken, de smaak van de macht, en het vertrouwen in zijn mogelijkheden, een gevoel van superioriteit. Een bovendien relatieve superioriteit: op het vlak van het internationaal socialisme haalde hij, de Voorzitter van de IIde Internationale van voor 1914, deze van de ‘belle époque’; zowel uit zijn positie als uit zijn kwaliteiten: halverwege in heel wat opzichten, tussen het Duitse marxistische socialisme en het marxisme enerzijds en het Franse ‘humanitaire’ socialisme anderzijds, zag men in hem een geboren verzoener. Nog altijd op het internationaal vlak bleek hij, in hoge mate, een figuur van tweede rang te zijn en als theoreticus was hij net nog behoorlijk. In België echter staken zijn intellectuele verdiensten scherp af tegenover een algemeen laag niveau dat de vorm had aangenomen van een smakeloos pragmatisme. Zo kon hij een persoonlijke rol spelen in de Werkliedenpartij. In zijn jonge jaren al was hij een vedette. Op rijpere leeftijd werd hij de ‘Patron’.

Zijn persoonlijk ding kon hij voor de Eerste Wereldoorlog uitleven op een terrein waar hij een ware wegbereider zou worden: de koloniale kwestie. De Werkliedenpartij interesseerde zich nauwelijks aan de zaak: het had nochtans in haar aard gelegen dat ze dezelfde vloek zou uitgesproken hebben over de door Leopold II gepleegde misdaden in Congo, als ze had gedaan over het Europees kolonialisme. De meest elementaire socialistische logica gebood haar te geloven dat het kolonialisme van de grote mogendheden noodzakelijk wel moest gelijk staan aan economische en sociale uitbuiting en politieke onderdrukking. Vandervelde was een andere mening toegedaan. Toen zich het probleem stelde van de overname van Congo door België wilde hij dat de BWP een ‘positieve’ houding aannam, dat er partij werd gekozen voor de uitbreiding van het zeggenschap van het Belgisch parlement over de kolonie. Hierin zag hij een middel om de inheemse bevolking in bescherming te nemen. In feite geloofde hij in de deugden van een progressief en humanitair kolonialisme. Hij vroeg de jeugd om de lokroep van de verre kolonie te beantwoorden. Hij richtte zich tot de ‘duizenden jonge mensen die ministeries belegeren om een schamele betrekking in de wacht te slepen’; het ware beter ‘als ze naar Congo gingen’. ‘Ze zullen er’, zo verklaarde hij ‘hogere lonen krijgen, talrijke mogelijkheden hebben om zich daar te onderscheiden en vooral om een vrijer en interessanter leven te leiden’ [1]. In dit politiek spelletje wierp hij het volle gewicht van zijn gezag in de weegschaal. Zo wilde hij de Partij dwingen, door zijn mandaat als volksvertegenwoordiger neer te leggen, om een socialistische afgevaardigde naar de koloniale raad te sturen [2]. De BWP liet aan de leden van de parlementaire fractie de grootste vrijheid om diens standpunten te verdedigen, zonder dat ze hem daarbij volgde in zijn dwaasheden. Valt het te verwonderen dat hij in 1920, eenmaal minister geworden, het stakingsverbod verdedigde voor blanke ambtenaren in de kolonie. Stakingen immers, volgens hem, riskeerden de inheemse bevolking, tot navolging aan te sporen ‘die tot het ergste onheil zou leiden’.[3]

Ondertussen was er de oorlog geweest. Vandervelde was eerder minister van Staat geworden, dan minister van burgerlijke en militaire Intendantie. Eindelijk zat hij in de regering, hij kon zich laten zien als ‘staatsman’. Reeds voor de oorlog had hij dit gewild. Toen had hij, zonder de extreme standpunten van de rechterzijde van de BWP te delen, maar in feitelijk verbond met hen, een eventueel regeringexperiment met de liberalen gesteund. Doch de katholieke meerderheid was te solide gebleken en de druiven te groen. Toen de oorlog uitbrak was het uur geslagen voor de grote verzoening, waarvoor minder plechtige verzoeningen de weg hadden geopend.

Tijdens de duur van het conflict wilde Emile Vandervelde gestalte geven aan de eisen van het meest onbuigzame patriottisme. Hij deed het met vlijt een meer socialistische zaak waardig. Koning Albert zelf vond hem een ‘bovenmatige doordrijver’ [4]. Ongetwijfeld is hij niet de enige geweest om in dergelijke fouten te vervallen. Maar hij had niet eens de verontschuldiging – als er al een was – van schandelijke verblinding en bekrompen koppigheid. Hij ging te keer tegen het verraad van de Duitse socialisten. Maar voor een publiek van toehoorders in Amerika, toen nog neutraal, was hij wel op zijn hoede om ‘het minste verwijt te richten’ aan diezelfde socialisten. En hij voegde eraan toe dat ‘indien ze de kredieten hadden verworpen ze hun land aan een Russische invasie hadden blootgesteld’[5].

En wat, in diezelfde periode bezwoer hij als Voorzitter van de Internationale, de Russische socialisten om in een grote patriottische geestdrift, hun verzet te staken tegen het tsaristische regime en om zo hun aangevallen vaderland te verdedigen. Toen echter, twee maanden later, de Februarirevolutie de keizerlijke troon neerhaalde, begroette hij die als zijnde een hoogtepunt in de geschiedenis. Vervolgens nam hij de pelgrimsstaf ter hand en vertrok naar Rusland. Daar probeerde hij bij de soldaten een krijgshaftige geestdrift op te wekken die hen al geruime tijd niet meer bedwelmde. Toen de Oktoberrevolutie uitbrak en de bolsjewieken een einde maakten aan de oorlog met Duitsland, beschouwde hij beide gebeurtenissen als een ware ramp.

Net zoals hij tijdens de oorlog zich een verbeten tegenstander had betoond van elk hervatten van de relaties tussen de socialistische partijen, was hij na het einde van het conflict de bolsjewistische revolutie vijandig gezind. In een boek, gepubliceerd meer dan tien jaar na Oktober, schreef hij ‘dat er een totaal onbegrip moest bestaan van wat een grote revolutie is om er niet van overtuigd te zijn dat er (uit de Russische revolutie) iets voort zal komen, iets dat verder gaat dan wat de wereld tot heden heeft gekend’.[6] Op het ogenblik echter dat die uitbrak en toen die tot volle ontplooiing kwam had hij in diezelfde revolutie niets anders gezien dan ‘de dictatuur van een uiterst kleine minderheid … van enkele mensen, waarschijnlijk wachtende op de dictatuur van de sabel’[7]. Hij heeft de revolutie voortdurend aangevallen zonder dat hij zich echter heeft willen aansluiten bij de agressie van Polen tegen Sovjet-Rusland.

* * *

Dit alles is niet echt om prat op te gaan, noch is het verheffend. De zwakke punten en de dwalingen van deze man weerspiegelen de dwalingen van een ideologie. Voor Vandervelde was het grotendeels de rol van de sociaaldemocratie dat de Partij ervoor zou zorgen de onmiddellijke verlangens van de arbeiders in te lossen. Elke vorm van ‘directe actie’ leek hem een gevaar; zo riskeerde men om de harmonieuze vertegenwoordiging van een klasse die door een partij was vertegenwoordigd en een partij door haar leiders, op losse schroeven te zetten Daarom was hij een van de minst overtuigde voorstanders van sommige algemene stakingen en een van de meest verbeten tegenstanders van sommige andere.[8] Maar vooral was hij overtuigd van de bijna alles overheersende verdiensten van het parlementarisme om zo het socialisme te realiseren.

Het einde van zijn loopbaan echter stond niet in het teken van eerbewijzen en welbevinden, maar van vastberadenheid en wanhoop. Op het einde van zijn leven belichaamd Vandervelde, hij, de gematigde reformist, de reformistische sociaaldemocraat, door een vreemde correctie, het verzet van een zeker socialisme tegen nieuw geschipper, geschipper erger dan wat hem tot dan toe had bespied. Tegen Hendrik De Man en tegen P.H. Spaak was hij de verbeten tegenstander van het ‘nationale socialisme’. Tegen hen was hij een vertwijfelde tegenstander van de ‘autoritaire democratie’. Tegen hen en tegen de leiding van de BWP streed hij met zijn afnemende krachten voor de Spaanse republiek. Dat kostte hem meer dan teleurstellingen: smadelijke nederlagen en verschrikkelijke vernederingen. In januari werd hij letterlijk uit de regering Van Zeeland ‘buiten gegooid’.[9] Hier was hij nochtans minister van Volksgezondheid en vicevoorzitter van de regeringsraad. Op 26 januari was hij door Spaak en De Man in volle Raad aangevallen geweest. Ziehier hoe hun collega van toen, Philippe Van Isacker het heeft over de scène in zijn memoires: ‘Gedurende meer dan een uur waren de overige ministers getuige van de aanval van Spaak en De Man en van wat Vandervelde antwoordde. Spaak en De Man hadden het natuurlijk op een akkoord gegooid en waren vastbesloten alles te zeggen wat ze dachten. Spaak als naar gewoonte betoonde meer tact. De Man ging er brutaal tegenaan’.[10]

In november 1938 nam Vandervelde ontslag uit zijn functie als voorzitter van de BWP. Zowel binnen de partij als in de schoot van de regering wenste hij de Spaanse republiek te verdedigen tegen de wil van de meerderheid die het bewind van Franco wilde erkennen. Begin november nog kon Vandervelde, in een achterhoedegevecht, het verbod afdwingen tot erkenning van de regering van de Spaanse fascisten. Doch Spaak hield daar geen rekening mee, en binnen de partij lukte het hem, hierbij geholpen door zijn bondgenoten en de zwakte van zijn tegenstanders, om zijn politiek op te leggen. Toen op 15 januari 1939 op een nieuw congres van de BWP het voldongen feit aanvaard werd en men er zich bij neerlegde dat de partijdiscipline was geschonden, toen was Vandervelde al dood. Tevergeefs had hij zijn laatste krachten, en misschien ook zijn leven, geschonken opdat de Partij haar eer toch niet zou verliezen’.[11]

Hoe dan ook, en ondanks de algemene verwarring, was hij hartstochtelijk trouw gebleven aan het concept van het parlementaire socialisme. Zo de crisis van de burgerlijke democratie hem er niet toe aanspoorde om er radicale conclusies uit te trekken, voelde hij er tevens weinig voor om naar de fascistische landen te lonken. Het gevaar beseffende dat dit laatste inhield, klampte hij zich integendeel vast aan de representatieve instellingen, en hij leek vastbesloten om die te verdedigen in akkoord met de communisten. Op 28 december 1938, als minister uit het raam gegooid, als voorzitter van de BWP aan de dijk gezet, maar nog altijd voorvechter van het anti-franquistische principe, overviel de dood hem in de nederlaag.

De Werkliedenpartij zorgde voor een schone begrafenis...

_______________
[1] E. Vandervelde: ‘Les derniers jours de l’Etat indépendant du Congo’, p. 196.
[2] De katholieken hadden beslist om de parlementaire vertegenwoordigers in de Raad te monopoliseren en het project Vandervelde ging dus niet door.
[3] ‘Annales parlementaires’, Kamer 1919-1920, p. 1780.
[4] E. Vandervelde: ‘Souvenirs d’un militant socialiste’, p. 194.
[5] Geciteerd door E. Walling : ‘The socialists and the War’, p. 185 en door A. Humphrey ‘International Socialism and the War’, p. 117.
[6] E. Vandervelde: ‘A travers la Révolution Chinoise’, p. 46.
[7] Toespraak van Vandervelde op het congres van de BWP van november 1920.
[8] Als hij het had over de algemene staking van 1913 gaf hij toe dat hij gedurende zes maanden alles in het werk had gesteld van wat menselijk en bovenmenselijk mogelijk was om ... (die) de arbeiderklasse te besparen (BWP congres van 23-25 maart 1913). In 1883 en 1904 had hij ook geen inspanningen gespaard om achter de coulissen te onderhandelen met de Liberale Partij over een voorbarig einde van de staking.
[9] De uitdrukking is van de historicus Höger in zijn boek ‘Le Régime parlementaire belge de 1919 à 1940’.
[10] Ph. Van Isacker: ‘Tussen Staat en Volk’, p. 227.
[11] Brief van J.E. Vandervelde aan de Algemene Raad van de BWP gedateerd op 12 januari 1939.


Zoek knop