Nadjezjda Konstantinovna Kroepskaja

Herinneringen aan Lenin


In samenwerking met Dacob, Archief en Bibliotheek voor de Studie van het Communisme
Bron: Uitgeverij De Nieuwe Tijd Laren N.H., september 1930
Vertaling: Mien Kroeze
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Laatst bijgewerkt:


Verwant:
Lenin-archief
Wat te doen
Lenin en Trotski: hun echte opvattingen

Te Petersburg, 1893 – 1894

Vladimir Iljitsj

kwam in de herfst van 1893 in Petersburg, maar ik leerde hem niet dadelijk kennen. Ik hoorde van kameraden dat een heel geleerd marxist van de Wolga was aangekomen en later kreeg ik een bijna stukgelezen schrift in handen, waarop als titel stond: Over het marktwezen. Het schrift bevatte zowel de opvattingen van onze Petersburgse marxist, de technoloog Herman Krassin, als die van de vreemdeling. Het was middendoor gevouwen; aan de ene zijde had H. Krassin in slordig schrift met veel doorhalingen en tussenvoegingen zijn gedachten neergelegd, aan de andere zijde had de nieuweling zijn bemerkingen en weerleggingen in duidelijk en keurig schrift, zonder een enkele doorhaling, neergeschreven.

Wij jonge marxisten stelden toen zeer veel belang in de kwestie van het marktwezen.

Er begon in Petersburg in die tijd in de marxistische clubs zich een afzonderlijke stroming te vormen. De vertegenwoordigers hiervan beschouwden het proces van de maatschappelijke ontwikkeling als iets zuiver mechanisch, schematisch. De rol van de massa, de rol van het proletariaat viel bij deze opvatting van de maatschappelijke ontwikkeling geheel weg. De revolutionaire dialectiek van het marxisme werd totaal over boord gesmeten en slechts levenloze “ontwikkelingsfasen” bleven over. Tegenwoordig zou ongetwijfeld iedere marxist in staat zijn deze “mechanistische” beschouwingen te weerleggen, maar toen werden zij in onze Petersburgse marxistische clubs levendig besproken en bestreden. Wij waren nog zeer onvoldoende geschoold. Velen van ons kenden bv. geen enkel werk van Marx, behalve het eerste deel van Het Kapitaal, terwijl we zelfs Het Communistisch Manifest nog nooit hadden gezien, maar we voelden we instinctief dat deze “mechanistische” opvattingen absoluut in strijd waren met het levende marxisme. De kwestie van het marktwezen hing met deze algemene kwestie over de opvatting van het marxisme ten nauwste samen.

De aanhangers van het “mechanisme” waren gewoon om een bepaalde kwestie heen te draaien, er abstract over te redeneren. Sindsdien zijn meer dan dertig jaren verstreken.

Het is jammer dat het bedoelde geschrift verloren is gegaan. Nu kan ik alleen maar vertellen welke indruk het op ons maakte. De nieuwe marxist stelde de vraag geheel concreet, hij verbond haar met de belangen van de massa en door de manier waarop hij de kwestie behandelde, herkende men het levende marxisme, dat de verschijnselen in een bepaald milieu en in hun onderlinge ontwikkeling doorziet. Allen verlangden de nieuweling en zijn opvattingen nader te leren kennen.

Ik zag Vladimir Iljitsj voor het eerst gedurende de Vasten. Enige Petersburgse marxisten besloten in Ochtâ[1] bij de ingenieur Klasson, een bekend marxist, met wie ik twee jaar tevoren in een marxistische club had samengewerkt, een bespreking te houden met de vreemdeling. Om het werkelijke doel van de samenkomst te verheimelijken, werd er een vastenavondmaal met gebakken flensjes van gemaakt. Behalve Vladimir Iljitsj, waren op deze samenkomst aanwezig: Klasson, I.P. Korobko, Sserebrovski, S.I. Radtsjenko en anderen. Potressov en Struve werden ook verwacht, maar zijn, geloof ik, niet gekomen. Eén voorval is mij steeds in de gedachten gebleven. Men sprak over de weg die moest worden ingeslagen, maar kon daarbij niet goed tot overeenstemming komen. Een van de aanwezigen – ik geloof dat het Schevljagin was – beschouwde de arbeid in de Vereniging voor Volksontwikkeling als beslissend. Vladimir Iljitsj lachte en zijn lachen klonk een beetje boosaardig en droog. Ik heb hem later nooit meer zo horen lachen.

“Wel, waarom ook niet! Als iemand het vaderland redden wil met de Vereniging voor Volksontwikkeling – stel je voor – dan zullen wij hem daarbij niet storen!”

Men moet steeds voor ogen houden dat onze generatie reeds in zijn jeugd getuige geweest was van de stormloop der Narodovolzy op het tsarisme en beleefd had hoe de liberale “kliek” eerst niet te houden was van louter “meevoelen” en toen, nadat de partij “Narodnaja Volja”[2] uit elkaar geslagen was, lafhartig de benen nam, voor de minste of geringste beweging bang was en propaganda maakte voor persoonlijk contact en persoonlijk werken.

De boosaardige opmerking van Vladimir Iljitsj was begrijpelijk. Hij was gekomen, om vast te stellen hoe men gezamenlijk zou moeten strijden en kreeg als antwoord een oproep om de brochures van de Vereniging voor Volksontwikkeling te verspreiden.

Toen wij elkaar later beter leerden kennen, vertelde Vladimir Iljitsj mij eens, hoe in hun kringen de gevangenneming van zijn oudere broer was opgenomen. Alle kennissen hadden zich van de familie Oeljanov afgekeerd. Zelfs de oude onderwijzer, die trouw iedere avond kwam schaakspelen, bleef plotseling weg. Er liep van Simbirsk af, nog geen spoorweg en de moeder van Vladimir Iljitsj moest dus in een rijtuig tot Sysranj gaan om in Petersburg te komen, waar haar zoon gevangen zat. Vladimir Iljitsj moest iemand gaan zoeken, die haar op reis wilde begeleiden, maar hij had niemand kunnen vinden die met de moeder van een gevangene reizen wilde.

Deze collectieve lafheid heeft op Vladimir Iljitsj, zoals hij vertelde, toen een zeer sterke indruk gemaakt.

Ongetwijfeld heeft deze gebeurtenis de houding van de jeugdige Vladimir Iljitsj tegenover de “maatschappij”, tegenover de liberalen dus, sterk beïnvloed. Hij heeft vroeg ondervonden hoeveel liberaal gepraat waard is.

Nog in de herfst van het jaar 1894 schreef Vladimir Iljitsj in zijn verhandeling “De economische inhoud van het Narodnikidom en zijn beoordeling in het boek van de Heer Struve”: “De bourgeoisie beheerst zowel het leven als de maatschappij. Daaruit volgt dat men de maatschappij de rug moet toekeren en gaan moet naar de tegenvoeters van de bourgeoisie.”

en verder:

“Gij (narodniki) ... schuift de wens, de bourgeoisie te willen verdedigen, hen in de schoenen, die van de ideologen der arbeidersklasse de volledige breuk met deze elementen verlangen en eisen, dat zij zich uitsluitend in dienst zullen stellen van hen die “niets gemeen hebben” met het leven der burgerlijke maatschappij!”

Het is algemeen bekend, hoe Vladimir Iljitsj over de liberalen dacht, hoe hij hen wantrouwde en hen steeds weer ontmaskerde ... Ik heb hier slechts enige plaatsen uit de geschriften van Lenin aangeduid, die geschreven zijn in dezelfde tijd waarin de samenkomst in Klassons woning plaats vond. Er werd natuurlijk op de “vastenavondmaaltijd” geen besluit genomen. Vladimir Iljitsj sprak maar weinig en nam de gasten eens een voor een op. Onze “marxisten” voelden zich onder zijn onderzoekende blik niet erg behaaglijk.

Ik herinner mij dat ik voor de eerste keer over Vladimir Iljitsj’ broer hoorde spreken, toen wij met een paar vrienden langs de Neva naar huis gingen.

Vladimir Iljitsj was zeer aan zijn broer gehecht. Zij hadden veel eigenschappen gemeen, beide hadden zij de behoefte veel alleen te zijn, om zich te kunnen concentreren. Meestal woonden zij samen, een tijdlang in een aparte vleugel van het huis. En wanneer dan een of andere van de vele neven bij hen kwam, dan gebruikten de jongens het liefst de uitdrukking: “Maak ons gelukkig met jullie afwezigheid!” Beide broers wisten wat gestadige arbeid is en beide waren zij revolutionair gezind. Maar waarschijnlijk toonde zich toch het verschil in leeftijd. Alexander Iljitsj sprak niet over alles met Vladimir Iljitsj.

Vladimir Iljitsj vertelde het volgende voorval. Zijn broer studeerde natuurlijke historie. Toen hij de laatste zomer thuis gekomen was, had hij aan een verhandeling over ringwormen gewerkt en was steeds met een microscoop bezig geweest. Om het daglicht zoveel mogelijk te benutten was hij iedere dag met zonsopgang opgestaan en was dadelijk aan het werk getogen. “Mijn broer zal toch nooit een revolutionair worden, dacht ik toen – vertelde Vladimir Iljitsj – een revolutionair kan onmogelijk zoveel tijd besteden aan een onderzoek van ringwormen”. Hij zag gauw genoeg dat hij zich had vergist. Het lot van zijn broer heeft op Vladimir Iljitsj ongetwijfeld diepe indruk gemaakt. De omstandigheid dat Vladimir Iljitsj toen reeds over vele vraagstukken zelfstandig nadacht en de noodzakelijkheid van de revolutionaire strijd zelfstandig overwoog, speelde hierbij een grote rol.

Wanneer dit niet zo geweest was, dan had het lot van zijn broer hem waarschijnlijk alleen veel verdriet gedaan, hoogstens zou het in hem het besluit en de wil hebben gewekt om de weg van zijn broer te gaan. Maar in de gegeven omstandigheden scherpte het lot van zijn broer zijn denkvermogen en ontwikkelde in hem een ongewone nuchterheid, waardoor hij steeds in staat was de waarheid onder de ogen te zien en zich geen ogenblik door frases en illusies te laten meeslepen, maar steeds alle vraagstukken met de grootst mogelijke eerlijkheid te behandelen.

In onze club

werd, in het najaar van 1894, door Vladimir Iljitsj zijn werk De vrienden des Volks[3] voorgelezen. Ik herinner mij nog de indruk die dit geschrift op ons maakte. Het toonde ons met buitengewone klaarheid het doel van de strijd. De vrienden des Volks gingen dan ook, op de hectograaf vermenigvuldigd, onder de naam van “de gele boekjes,” van hand tot hand. De schrijver werd niet genoemd. Ze drongen in brede kringen door en hebben ongetwijfeld grote invloed uitgeoefend op de marxistische jeugd van die dagen. Toen ik in het jaar 1896 in Poltava verblijf hield, karakteriseerde P.P. Rumjanzev, die toen actief sociaaldemocraat was en pas uit de gevangenis was ontslagen, De vrienden des Volks als de beste, krachtigste en meest omvattende formulering van het standpunt van de revolutionaire sociaaldemocratie.

In de winter van 1894-1895 leerde ik Vladimir Iljitsj reeds beter kennen. Hij was in de arbeidersclubs achter de Nevskipoort werkzaam en ik zelf was daar reeds meer dan vier jaar onderwijzeres aan de Smolensker zondagavondschool en kende het leven in dit gedeelte van de stad heel goed. Een groot aantal arbeiders uit Vladimir Iljitsj’ club waren tevens mijn leerlingen in de zondagavondschool: Babuschkin, Borovkov, Arseni en Philipp Bodrov, Shukov en anderen. De zondagschool bood in die periode een niet genoeg te waarderen mogelijkheid de levenswijze, de arbeidsvoorwaarden, de stemming der arbeidersmassa’s nauwkeurig te leren kennen. De Smolensker school werd door 600 personen bezocht, ongerekend de technische avondcursus en de eveneens bij deze school aangesloten vrouwen- en de Obuchovschool.

De arbeiders schonken de “onderwijzeressen” onbegrensd vertrouwen. De sombere waker bij de Gromovse houtwerven berichtte de onderwijzeres met een stralend gezicht de geboorte van een zoon. – Een tuberculeuze textielarbeider wenste haar, uit dankbaarheid dat zij hem schrijven en lezen had geleerd, een knappe bruidegom. – Een arbeider, die tot een godsdienstige sekte behoorde en zijn hele leven lang God had gezocht, schreef vol bevrediging, dat hij pas in de Lijdensweek van Rudakov, die ook op de avondschool ging, had gehoord dat er helemaal geen God was. Toen was hem een steen van het hart gevallen, want hij kon zich niets erger denken dan een slaaf van God te moeten zijn. Die kon men nergens ontlopen. Dan was hij toch nog liever slaaf van mensen, want met mensen kon men tenminste strijden. Een tabaksbewerker, die zich iedere zondag bewusteloos dronk en zo erg naar tabak rook dat je er duizelig van werd, wanneer je je over zijn schrift boog, schreef met houterige letters en met weglating van de meeste klinkers, dat ze zo-even een driejarig meisje op straat gevonden hadden en het in hun woonbarak hadden meegenomen; eigenlijk hadden ze het wel bij de politie moeten brengen, maar hij had er zo’n medelijden mee. – Een oud-soldaat met een houten been kwam bij ons en vertelde dat een zekere Michaila, die een jaar tevoren de cursus had gevolgd, zich bij het werken had vertild en gestorven was. “Stervende heeft hij nog aan u gedacht, hij heeft u de groeten gedaan en u een lang leven gewenst.” – Een textielarbeider, die met lijf en ziel aan tsaar en pope hing, waarschuwde toch voor “de zwarte, die altijd in de Gorochovaja[4] rondloopt”. – Een oudere arbeider redeneerde zo: hij zou in geen geval zijn ambt als ouderling van de kerk kunnen neerleggen; de priesters misleidden het volk te erg en men moest een beetje op hen passen. Maar overigens wilde hij niets van de kerk weten en hij had de “ontwikkelingsfasen” heel goed begrepen ... enz. enz. De arbeiders, die tot de organisatie behoorden, kwamen op de school, om met de verschillende mensen in persoonlijk contact te komen en om uit te maken, wie men lid van de club zou kunnen maken en wie men in de organisatie zou kunnen opnemen. Voor hen waren de onderwijzeressen al niet meer alle hetzelfde. Zij konden heel goed onderscheiden welke politieke vooropleiding ieder van haar had gehad. Wanneer zij bemerkt hadden dat een onderwijzeres een “van de hunnen” was, maakten zij zich door de een of andere uitlating bekend. Bijvoorbeeld merkten zij bij de bespreking der huisindustrie op: “De huisindustrie is niet opgewassen tegen de concurrentie van het grootbedrijf”. Of zij stellen de vraag: “Welk onderscheid bestaat er tussen een Petersburgse arbeider en een boer uit Archangelsk?” Wanneer ze de onderwijzeres tegenkwamen, groetten zij haar op bijzondere wijze en in hun groet en in hun blik lag uitgedrukt: “Wij hebben je herkend! Je hoort bij ons!”.

Alles wat in hun woonwijk voorkwam, brachten deze arbeiders op school direct ter sprake; ze wisten dat de onderwijzeressen het aan de organisatie doorgaven.

Daarvoor bestond een stilzwijgende overeenkomst. Eigenlijk kon men op school over alles praten, ofschoon er in bijna elke klas wel een spion zat. Zulke gevaarlijke woorden als “tsaar”, “staking” en dergelijke moesten natuurlijk vermeden worden. Overigens kon men de meest principiële vraagstukken aanroeren. Officieel was het verboden te spreken over onderwerpen, die buiten het leerplan vielen. Eens werd een zogenaamde herhalingscursus gesloten, omdat een inspecteur, die onverwacht kwam controleren, bemerkte dat de decimaal breuken werden uitgelegd, terwijl het leerplan slechts toestond de vier eenvoudige grondvormen van de rekenkunde te behandelen.

Ik woonde toen op de oude Nevski in een huis met een binnenplaats. Vladimir Iljitsj bezocht mij gewoonlijk zondags na zijn voordracht in de club en wij hielden dan eindeloze gesprekken met elkaar. Ik hing toen met lijf en ziel aan mijn werk in de avondscholen, ik zou mijn eten hebben kunnen vergeten om maar van de school en de leerlingen en van de fabrieken in ons stadsdeel: Ssemjannikov, Tornton, Maxwell e.a. te kunnen spreken. Vladimir Iljitsj stelde belang in iedere kleine kleinigheid van de levenswijze, van het leven van iedere dag der arbeiders. Hij probeerde zich met behulp van de afzonderlijke verschijnselen een beeld te vormen van het leven der arbeiders en de plaats te ontdekken van waaruit men beginnen moest om de arbeiders met revolutionaire propaganda beter te bereiken. De meeste intellectuelen kenden de arbeiders heel slecht. De intellectuelen bezochten de clubs af en toe en hielden dan een soort voordracht voor de arbeiders. Een tijdlang werd er in de clubs een met de hand geschreven vertaling van De oorsprong van familie, privaateigendom en staat van Friedrich Engels “doorgenomen”. Vladimir Iljitsj las met de arbeiders Marx’ Kapitaal en verklaarde het hun. Het tweede deel van de les vulde hij echter steeds met vragen aan de arbeiders over hun werk en hun arbeidsvoorwaarden. Hij toonde de arbeiders aan, hoe hun leven samenhing met de gehele bouw van de maatschappij en verklaarde hun, hoe en langs welke weg de bestaande maatschappijorde zou kunnen worden veranderd. Dit samenweven van theorie en praktijk – dat was het buitengewone van Vladimir Iljitsj’ werk in de clubs. Langzamerhand begonnen ook andere leden uit onze kring deze methode toe te passen. Toen dan ook in het volgende jaar de in Vilnius uitgegeven brochure Over agitatie verscheen, was de grondslag voor een systematische verspreiding van vlugschriften reeds volkomen gelegd. Deze wijze van agitatie, berustend op de dagelijkse nood der arbeiders, kreeg onmiddellijk vaste voet in onze partijarbeid. Pas veel later heb ik de grote doelmatigheid van deze werkwijze volkomen begrepen, toen ik als emigrante in Frankrijk leefde en waarnam, hoe tijdens een geweldige staking van postbeambten de Franse socialistische partij zich geheel afzijdig hield en zich in het geheel niet in de staking mengde. Dat moesten de vakverenigingen maar opknappen. De partij had alleen tot taak zich te bemoeien met de politieke strijd. De Franse makkers begrepen niets van de noodzakelijkheid de economische strijd met de politieke te verbinden. Vele Petersburgse kameraden, die de uitwerking van de vlugschriften-agitatie zagen, raakten zozeer voor deze werkwijze in geestdrift, dat zij helemaal vergaten dat dit slechts één, maar niet de enige wijze van werken onder de massa’s is en raakten daardoor op de beruchte zijweg van het “economisme”.[5] Vladimir Iljitsj verwaarloosde echter de andere werkwijzen nooit. In 1895 schreef hij de brochure Toelichting bij de wet omtrent de in de fabrieken van de arbeiders geheven geldboetes. Hij gaf daarin een schitterend voorbeeld van de wijze waarop men de doorsnee arbeider van die tijd moest aanpakken om hem, uitgaande van zijn eigen noden, stap voor stap te wijzen op de noodzakelijkheid van de politieke strijd. Deze brochure scheen vele intellectuelen vervelend en breedvoerig toe. Maar de arbeiders lazen haar met geestdrift; de brochure sprak hun taal en daarom begrepen zij haar. (De brochure werd in een geheime drukkerij vervaardigd en onder de arbeiders verspreid.) Vladimir Iljitsj bestudeerde in die tijd nauwkeurig de fabriekswetten. Hij was van mening, dat men door een verklaring te geven van deze wetten, de arbeiders bijzonder gemakkelijk de samenhang tussen hun toestand en de staatsorde duidelijk kon maken. In een hele serie artikelen en brochures, die hij voor arbeiders schreef, zijn sporen van deze studie te vinden, bv. in de brochure De Nieuwe Fabriekswet, in de artikelen Over stakingen, Over de Rechtbanken voor Handel en Industrie, enz.

De verbinding met de arbeidersclubs bleef natuurlijk niet onopgemerkt. Wij werden nauwgezet bespionneerd. Van alle leden van onze groep was Vladimir Iljitsj het best op de hoogte met samenzweringswerk; hij kende alle sloppen en binnenplaatsen en wist de spionnen buitengewoon slim te misleiden. Hij leerde ons hoe men door punten en tekens, die met onzichtbare inkt in boeken tussen de regels werden geschreven, elkaar berichten kon overbrengen en hij verzon alle mogelijke schuilnamen. Men kon hem aanzien dat hij de goede leerschool der Narodovolzy had doorlopen. Hij sprak niet zonder reden met zulk een hoogachting over de oude Narodovolez Michailov, die vanwege zijn bekwaamheid in het voorbereiden van samenzweringen de bijnaam “huisbewaarder” had. De vervolging nam voortdurend toe en Vladimir Iljitsj stond erop dat men een opvolger zou aanwijzen, die niet werd bespionneerd en aan wie men alle verbindingen kon overgeven. Ik werd tot opvolgster bestemd, omdat werd verondersteld dat op mij de minste verdenking viel. Op de eerste Paasdag gingen wij met zijn vijven of zessen om het “Paasfeest” te vieren naar de voorstad “Zarskoje Ssjelo”, waar een lid van onze groep, Silvin, als huisleraar werkzaam was. Onderweg deden wij net alsof we elkaar niet kenden. We beraadslaagden er de hele dag over, welke verbindingen wij in stand zouden houden. Vladimir Iljitsj leerde ons een cijferschrift. We cijferden haast een half boek vol, maar o wee! Later kon ik uit dit eerste gezamenlijk opgestelde cijferschrift geen wijs meer worden. Nu, we konden ons daarover troosten; toen we er toe kwamen om het te ontcijferen, waren de meeste van onze verbindingen reeds weer opgeheven.

Vladimir Iljitsj hield er zich mee bezig, de “verbindingen” met de meest mogelijke zorgvuldigheid te verzamelen en overal mensen op te sporen, die op de een of andere wijze van nut zouden kunnen zijn bij de revolutionaire arbeid. Ik herinner mij dat op aansporen van Vladimir Iljitsj eens een bespreking heeft plaats gehad tussen vertegenwoordigers van onze groep (Vladimir Iljitsj zelf en voor zo ver ik weet Krshishanovski) en een groep onderwijzeressen van de zondagsschool. Ze werden later bijna allen sociaaldemocraten.

Een van hen was Lydia Michailovna Knipovitsj, een oud lid van de Narodnaja Volja. Ook zij ging enige tijd daarop naar de sociaaldemocraten over. De oude partijarbeiders zullen zich haar nog wel herinneren. Ze was een mens met een ongelooflijk revolutionair uithoudingsvermogen, streng voor zich zelf en voor anderen, met een buitengewone mensenkennis, een voortreffelijk kameraad, die allen met wie zij samenwerkte met zorgzame liefde omgaf en zo leerde Lydia Vladimir Iljitsj onmiddellijk als revolutionair waarderen. Zij nam de verbinding met de drukkerij van de Narodovolzy over. Zij voerde de onderhandelingen, bracht de manuscripten over, nam de gedrukte brochures in ontvangst, smokkelde de literatuur in manden naar haar kennissen en organiseerde de verdeling onder de arbeiders. Toen ze op aanwijzing van een zetter der drukkerij werd gevangen genomen, werden bij Lydia’s kennissen achtereenvolgens twaalf korven met literatuur in beslag genomen. De Narodovolzy drukten in die tijd ongelooflijke massa’s brochures voor de arbeiders: De Arbeidstijd, Waarvan een ieder leeft, de brochure van Vladimir Iljitsj Over geldboete. Koning Honger enz.

Twee Narodovolzy, die toendertijd in de Lachta-drukkerij werkten, Schapovalov en Katanskaja, werken nu in de rijen van de communistische partij.

Lydia Michailovna leeft niet meer. Ze bracht de laatste jaren van haar leven in de Krim door en stierf daar in het jaar 1920 toen de Krim in handen van de Witten was. In haar stervensuur verlangde ze ijlend naar haar communistische kameraden en stierf met de naam van de haar dierbare partij op de lippen. Onder de onderwijzeressen, die aan de hiervoorgenoemde bijeenkomst deelnamen, bevonden zich, geloof ik, ook P.F. Kudeli en A.I. Meschtscherjakova, die allebei lid van de tegenwoordige partij zijn. Buiten de Nevskipoort was ook Alexandra Michailovna Kalmykova, een uitnemend spreekster, als onderwijzeres werkzaam. (Ik herinner me nu de voordrachten nog, die ze over het staatsbudget voor de arbeiders hield). Ze bezat een boekwinkel in Litejny. Ook Alexandra Michailovna werd een goede vriendin van Vladimir Iljitsj. Ze heeft Struve opgevoed en ook Potressov, die Struves schoolmakker was, was bij haar kind in huis. Later hield Alexandra Michailovna de oude Iskra geheel op eigen kosten tot aan het tweede congres op de been. Toen Struve naar de liberalen overging, sloot ze zich niet bij hen aan, maar schaarde zich openlijk aan de zijde van de Iskra-organisatie. Onder haar vrienden had zij de bijnaam “tante”. Voor Vladimir Iljitsj had zij alles over. Ook zij leeft niet meer. De laatste twee jaar lag zij in het sanatorium van Djetskoje Ssjelo[6] in bed zonder te kunnen opstaan. De kinderen uit de naburige kinderhuizen kwamen dikwijls bij haar op bezoek. Gewoonlijk vertelde ze hun dan over Iljitsj. In het voorjaar van 1924, na de dood van Lenin, schreef ze mij dat men de artikelen, welke Vladimir Iljitsj in het jaar 1917 schreef, die artikelen vol gloeiende hartstocht, die meeslepende oproepen, die toen op de massa’s zo’n geweldige invloed hadden, verzameld als boek moest uitgeven. In 1922 schreef Vladimir Iljitsj aan Alexandra Michailovna enkele warme regels, zoals hij ze alleen maar schrijven kon. Alexandra Michailovna was nauw met de groep “Bevrijding van de Arbeid”[7] verbonden. Toen Vera Zasulitch in 1899 naar Rusland kwam, wist Alexandra Michailovna haar in het geheim onderdak te verschaffen en kwam geregeld met haar samen. Onder invloed van de groeiende arbeidersbeweging en van de artikelen en boeken van de groep “Bevrijding van de arbeid” zowel als onder invloed van de Petersburgse sociaaldemocraten, werd Potressov steeds linkser en een tijd ook Struve. Na een reeks van voorbereidende vergaderingen begon men enigszins een basis te vinden voor gemeenschappelijke arbeid. Men maakte het plan voor een gemeenschappelijk uitgave van een verzamelwerk onder de titel “Bijdragen tot de karakteristiek van onze economische ontwikkeling”. Van onze groep behoorden Vladimir Iljitsj, Starbov en Stepan Ivanovitsj Radtsjenko tot de redactie, van de andere groep – Struve, Potressov en Klasson. De lotgevallen van dit verzamelwerk zijn bekend. Het werd door de tsaristische censor verbrand. Gedurende het voorjaar van 1895 ging Vladimir Iljitsj, voordat hij zijn reis naar het buitenland begon, dikwijls naar Potressov in de Cserny Pereulok[8] om het werk nog op tijd klaar te krijgen. De zomer van 1895 bracht Vladimir Iljitsj in het buitenland door. Een tijd lang woonde hij in Berlijn, waar hij de arbeidersvergaderingen bezocht en een tijd lang in Zwitserland, waar hij Plechanov, Axelrod en Vera Zasulitch voor het eerst ontmoette. Vol nieuwe indrukken keerde hij terug en bracht uit het buitenland een koffer met dubbele bodem mee, waarin verboden literatuur verstopt was.

Onmiddellijk begon een dolle jacht op Vladimir Iljitsj. Men bespionneerde hem en men hield nauwkeurig zijn koffer in het oog. Een nicht van mij werkte toen in het “adresbureau.”[9] Enige dagen na Vladimir Iljitsj aankomst vertelde ze mij, dat er eens toen ze nachtdienst had een gerechtsdienaar gekomen was, dat deze de mappen doorgekeken had (de adressen in het “adresbureau” werden alfabetisch in mappen verzameld) en dat hij daarbij gepocht had: “Wij zijn de gevaarlijke politieke misdadiger Oeljanov op het spoor gekomen. Zijn broer heeft men ook al gehangen. Hij is nu uit het buitenland terug en ditmaal zal hij ons niet ontkomen.” Mijn nicht wist dat ik Vladimir Iljitsj kende en haastte zich mij dit alles mede te delen. Natuurlijk vertelde ik het dadelijk weer aan Vladimir Iljitsj. We moesten dus buitengewoon voorzichtig zijn. Maar we mochten niet aarzelen, want het werk groeide geregeld.

We voerden een arbeidsverdeling in en splitsten het werk volgens wijken. We begonnen vlugschriften samen te stellen en uit te geven. Ik weet nog dat Vladimir Iljitsj het eerste vlugschrift voor de arbeiders van de Ssemjannikovskifabriek schreef. We hadden in die tijd nog helemaal geen technische hulpmiddelen. Het vlugschrift werd met de hand geschreven en door Babuschkin verspreid. Van de vier exemplaren die we gemaakt hadden, werden er twee door opzichters gevonden en in beslag genomen, de twee andere gingen van hand tot hand.

Ook in andere wijken werden vlugschriften verspreid. Er werd bv. een vlugschrift geschreven voor de arbeidsters van de tabakfabriek Laferme op het Vasilevski-eiland. De kameraden A.A. Jakubovs en S.P. Nevsorova (Krshishanovskaja) verzonnen de volgende verspreidingsmethode. Ze rolden de vlugschriften als buisjes op, waardoor men ze makkelijker een voor een kon aanpakken, deden ze in hun geplooide schorten en gingen, zodra de sirenen gilden, de arbeidsters, die in drommen uit de poorten van de fabriek stroomden, tegemoet en stopten de verbaasde arbeidsters in het voorbijlopen de vlugschriften in de hand. Dit had groot succes.

De vlugschriften en brochures kweekten het verzet bij de arbeiders aan. Zodra we over een geheime drukkerij konden beschikken, besloten wij ook nog een eenvoudig tijdschrift Rabotsjeje Djelo[10] uit te geven. Vladimir Iljitsj bereidde het materiaal voor dit tijdschrift zorgvuldig voor. Iedere regel ging door zijn handen. Ik herinner mij nog een samenkomst in mijn woning, waarbij Saporoshez met grote geestdrift berichtte hoe het hem gelukt was materiaal te verzamelen over de toestanden in de schoenfabriek achter de Moskouer poort. “Voor iedere kleinigheid krijg je een geldboete”, vertelde hij, “zet iemand het leer verkeerd aan, dan krijgt hij dadelijk boete”. Vladimir Iljitsj lachte: “Nu, voor een fout in “de leer” heeft iemand ook eigenlijk straf verdiend!”

Al het materiaal werd door Vladimir Iljitsj verzameld en zorgvuldig nagezien.

Zo weet ik ook nog hoe we het materiaal bij elkaar kregen over de fabriek Tornton. We besloten, mijn leerling Krolikov, een sorteerder van het Torntonbedrijf, bij mij te laten komen – Krolikov was vroeger al eens uit Petersburg verbannen – om van hem volgens een door Vladimir Iljitsj gegeven aanwijzing de nodige inlichtingen te verkrijgen. Krolikov kwam bij mij in een chique pelsjas, welke hij hier of daar geleend had en bracht een heel schrift vol met inlichtingen mee, welke hij mondeling nog aanvulde. De inlichtingen waren buitengewoon waardevol. Vladimir Iljitsj maakte er zich dadelijk meester van. Later ging ik met Appolinaria Alexandrovna Jakubova in de fabriekswoningen van het Torntonbedrijf. We hadden hoofddoeken genomen om er als arbeidsters uit te zien. We bezochten zowel de wijk der ongehuwden, als die der gezinnen. Vreselijke toestanden.

Alleen op grond van op dergelijke wijze verzameld materiaal schreef Vladimir Iljitsj zijn brieven en vlugschriften. Men moet bv. zijn vlugschriften aan de arbeiders en arbeidsters van het Torntonbedrijf eens lezen. Welk een diepgaande kennis van de toestanden spreekt er uit en wat was het een goede leerschool voor alle makkers die aan dit werk meehielpen! Zo leerde men op kleine bijzonderheden te letten. En hoe diep drongen zulke kleinigheden in het bewustzijn door!

Ons tijdschrift “Rabotsjeje Djelo” mocht het levenslicht niet aanschouwen. Op de achtste december vond in mijn woning een zitting plaats, waarin het nummer, dat klaar was om gedrukt te worden, nog eens voor de laatste maal werd doorgenomen. We hadden er maar twee exemplaren van. Het ene exemplaar nam Vanjejev mee naar huis om het nog eens door te zien, het andere hield ik. De volgende morgen ging ik naar Vanjejev om het verbeterde exemplaar af te halen, maar het dienstmeisje zei mij dat Vanjejev de vorige avond vertrokken was. Ik had van te voren met Vladimir Iljitsj afgesproken dat ik, in geval er onvoorzien iets gebeuren mocht, naar hem vragen zou bij een kennis van hem, Tsjebotarjev. Tsjebotarjev was een collega van mij, bij het hoofdbestuur van de spoorwegen, waar ik toen in betrekking was. Vladimir Iljitsj at altijd bij hem en ging dagelijks bij hem in en uit. Tsjebotarjev kwam niet op kantoor. Ik ging naar zijn huis. Vladimir Iljitsj was niet komen eten. Het was dus duidelijk dat hij gevangen genomen was. ’s Avonds kwamen we tot de ontdekking dat ook nog andere leden van onze groep gevangen genomen waren. Ik bracht mijn exemplaar van de “Rabotsjeje Djelo” naar Nina Alexandrovna Gerd, een schoolvriendin van mij en later de vrouw van Struve, om het verder voor ons te bewaren. Wij besloten, om verdere gevangennemingen te vermijden, de “Rabotsjeje Djelo” voorlopig nog niet te laten verschijnen.

Deze Petersburgse periode van Vladimir Iljitsj’ werkzaamheid was een tijd van buitengewoon belangrijke arbeid, ofschoon er naar buiten betrekkelijk weinig van te merken was. Hij zelf heeft die periode zo gekarakteriseerd. Zij bracht geen naar buiten blijkend resultaat. Het ging er toen niet om heldendaden te verrichten, maar wel om een nauwe verbinding met de massa’s te verkrijgen, om de massa’s te bereiken. Wij moesten leren het beste in hun streven uitdrukking te geven. Wij moesten leren hen te begrijpen en ons voor hen begrijpelijk te maken. Het kwam er maar op aan hen op onze zijde te brengen. En juist gedurende deze arbeid in Petersburg groeide uit Vladimir Iljitsj langzamerhand de leider der arbeiders.

Toen ik na de gevangenneming van onze kameraden voor het eerst weer in de school kwam, trok Babuschkin mij in de hoek onder de trap en overhandigde mij een door de arbeiders geschreven vlugschrift over de gevangenneming. Het vlugschrift had een zuiver politiek karakter. Babuschkin verzocht mij het te laten vermenigvuldigen en het hem terug te geven om het te verspreiden. We hadden te voren er nooit samen over gesproken, dat ik in verbinding stond met de organisatie. Ik gaf het vlugschrift aan onze kameraden door. Het werd besproken in een samenkomst, die plaats vond in de woning van S.I. Radtsjenko. Alle overgebleven leden van de groep waren verzameld. Nadat we het vlugschrift hadden doorgelezen, riep Ljachovski uit: “Hoe kunnen we zo iets laten drukken, dat is toch zuivere politiek!” Maar het vlugschrift was ongetwijfeld door de arbeiders zelf uit eigen initiatief geschreven, ze hadden ons verzocht het in elk geval te drukken en daarom besloten wij het te vermenigvuldigen. En zo gebeurde het ook.

Het contact met Vladimir Iljitsj werd weer spoedig tot stand gebracht. Men mocht nl. de preventieve gevangenen zoveel boeken brengen als men maar wilde; deze werden slechts oppervlakkig doorgekeken, zodat dan ook de kleine stippeltjes tussen de letters of de nauwelijks veranderde kleur van een bladzijde, waarop met melk geschreven was, niet werden opgemerkt. We vervolmaakten de techniek van deze geheime correspondentie steeds meer. Veel betekenend was Vladimir Iljitsj’ zorg voor de gevangen kameraden. Iedere brief uit de gevangenis bevatte steeds een hele reeks opdrachten met betrekking tot de gekerkerden: de ene krijgt helemaal geen bezoek, men moet hem een “bruid” bezorgen; een ander moet men door familieleden bij het bezoek laten weten dat hij in dit of dat boek in de gevangenisbibliotheek, op die en die bladzijde, mededelingen kan vinden. Een derde moet warme schoenen hebben, enz. Hij correspondeerde met zeer veel gevangen makkers, voor wie deze briefwisseling een ontzaggelijke betekenis had. Uit Vladimir Iljitsj’ brieven sprak frisse moed en de mogelijkheid van arbeid.

Wie zo’n brief kreeg vergat, dat hij in de gevangenis zat en begon zelf ook te werken.

Ik herinner me nog levendig de indruk die zijn brieven op ons maakten. (In augustus 1896 werd ik zelf ook gevangen genomen.) De met melk geschreven brieven kwamen ’s zaterdagsavonds tegelijk met de boeken aan.

We keken dan dadelijk naar de afgesproken tekens en overtuigden er ons van dat het boek een brief bevatte. Om zes uur kregen we kokend water en daarna bracht de opzichteres de gevangenen naar de kerk. Die tijd gebruikten we dan om de brieven in lange repen te scheuren, we zetten thee en zodra de opzichteres weg was, doopten we de repen in de hete thee – de brief kwam dan te voorschijn. (Het was te lastig in de gevangenis brieven aan een brandende kaars te ontwikkelen en daarom ging Vladimir Iljitsj er toe over, het in heet water te doen.)

Welk een frisheid straalde uit zo’n brief, met wat voor een hevige belangstelling werd hij gelezen.

Zoals Vladimir Iljitsj in de vrijheid het middelpunt was van de gehele arbeid, zo was hij het ook in de gevangenis voor het contact met de kameraden daarbuiten.

Afgezien van deze werkzaamheid deed hij ook verder in de gevangenis nog veel. Hij bereidde zijn werk De Ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland voor. Vladimir Iljitsj bestelde in zijn gecensureerde brieven het nodige statistische materiaal. “Jammer ze hebben me er te vroeg uitgelaten, ik had het boek eigenlijk nog beter moeten bewerken. In Siberië zal het lastig zijn om boeken te krijgen”, merkte hij schertsend op. Vladimir Iljitsj werkte in de gevangenis niet alleen aan het boek De Ontwikkeling van het Kapitalisme in Rusland. Hij schreef ook vlugschriften en geheime brochures; hij ontwierp het program voor het eerste congres (dit vond weliswaar eerst in 1898 plaats, maar het plan had bestaan om het eerder te houden); hij besprak vragen die in de organisatie werden behandeld.

Om niet bij het schrijven betrapt te worden, kneedde Vladimir Iljitsj kleine melk-inktflesjes uit brood, die hij dadelijk in zijn mond stopte, als er aan het kijkgat gemorreld werd. “Vandaag heb ik zes inktpotjes opgegeten,” schertste hij aan het slot van een brief. Hoe goed Vladimir Iljitsj zich ook kon beheersen, hoe goed hij zich ook kon voegen onder de dwang van een bepaalde regelmaat, klaarblijkelijk overviel ook hem de somberheid van de gevangenis. In een brief deed hij het volgende voorstel. Wanneer de gevangenen gelucht werden, konden ze uit een gangvenster een ogenblik lang een stukje trottoir van de Spalernajastraat zien. Hij stelde daarom voor dat ik en Appolinaria Alexandrovna Jakubova op een bepaald uur zouden komen om op die plaats te gaan staan; hij zou ons dan eens kunnen zien. Appolinaria kon om de een of andere reden niet komen, maar ik ging er een paar dagen achter elkaar naar toe en stond op die plaats te wachten. Maar het plan schijnt niet gelukt te zijn; ik weet niet meer, waarom niet.

Terwijl Vladimir Iljitsj in de gevangenis zat, breidde de arbeid naar buiten zich voortdurend uit, de arbeidersbeweging groeide spontaan. Door de gevangenneming van Martov, Ljachovski en van anderen, verzwakte de groep nog meer. Er kwamen wel nieuwe vrienden bij, maar dat waren reeds ideologisch minder onderlegde elementen en er was geen tijd om te leren. De beweging wilde bediend worden; ze eiste een geweldig aantal krachten; alles werd gebruikt voor de agitatie; aan propaganda viel niet te denken. De agitatie met vlugschriften had een geweldig succes. De vlugschriften werden vaak in haast, zonder voldoende kennis van de concrete verhoudingen geschreven. De weversstaking van 1896 stond onder invloed van de sociaaldemocraten en steeg velen naar het hoofd. Toen ontstonden de voorwaarden, waaronder het “economisme” kon groeien. Ik weet nog hoe Silvin ons eens in een vergadering in het bos van Pavlovski (ik meen in begin augustus) het klad van een vlugschrift voorlas. Daarin was een zin geslopen, die de arbeidersbeweging tot de alleen-maar-economische strijd beperkte. Silvin las deze zin voor, hield plotseling op en riep lachend: “Tja, wat heb ik nu gedaan, hoe kon me dat overkomen!” De zin werd geschrapt. In de zomer van 1896 ging de Lachta-drukkerij failliet. Er bestond geen mogelijkheid meer om brochures te drukken. Het plan voor een tijdschrift moesten wij voor lange tijd opzij zetten.

Gedurende de stakingen van 1896 sloten zich twee groepen bij ons aan: de Tachtarevgroep, bekend onder de naam “apen”, en de Tsjernysjevgroep, ook wel de “hanen” genoemd. Op de twaalfde augustus trof ons een nieuwe ramp. Bijna alle “ouden” en de beste elementen van de “hanen” werden gevangen genomen. Maar zolang de “decabristen”[11] in de gevangenis zaten en de verbindingen met de buitenwereld in stand hielden, ging het werk zijn oude gang. Toen Vladimir Iljitsj uit de gevangenis ontslagen werd, zat ik nog. Ondanks de beklemming, die iedere vrijgelaten gevangene bevangt, ondanks de eindeloze reeks van samenkomsten, speelde Vladimir Iljitsj het toch klaar een briefje over de gang van zaken te schrijven. Mijn moeder schreef mij dat hij in de gevangenis zelfs aangesterkt was en zeer vrolijk deed.

Ik werd spoedig na de Vetrovazaak uit de gevangenis ontslagen. (De politieke gevangene Vetrova pleegde zelfmoord in de vesting door zich te verbranden). De politie ontsloeg toen een groot aantal vrouwen uit de gevangenis. Ik mocht tot het einde van mijn proces in Petersburg blijven, men zorgde alleen voor een paar spionnen die al mijn gangen nagingen. Ik vond de organisatie in de beroerdste toestand terug. Van de vroegere medewerkers waren alleen Stepan Ivanovitsj Radtsjenko en zijn vrouw overgebleven. Weliswaar kon Radtsjenko tengevolge van de conspiratieve voorwaarden waaronder gewerkt werd, zelf niet meedoen, maar hij bleef het middelpunt van de organisatie en hield het contact in stand. Hij zorgde ook voor de betrekkingen met Struve.

Spoedig daarna trouwde Struve met de sociaaldemocrate Nina Alexandrovna Gerd. Toentertijd rekende hij zichzelf ook tot de sociaaldemocraten. Hij was voor het werk in de organisatie, die bovendien nog illegaal was, volkomen ongeschikt, maar het streelde natuurlijk zijn ijdelheid dat wij met hem beraadslaagden. Hij schreef zelfs het manifest voor het eerste congres van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. In de winter van 1897-98 was ik, in opdracht van Vladimir Iljitsj tamelijk vaak bij de Struves. Struve gaf in die tijd het “Novoje Slovo”[12] uit. Behalve hierdoor voelde ik me ook nog in ander opzicht tot Nina Alexandrovna aangetrokken. Ik probeerde mij een oordeel over Struve te vormen. Hij was toen wel oprecht sociaaldemocraat, maar het bevreemdde mij dat hij alleen over boekenwijsheid beschikte en bijna geen belangstelling had voor de “levende werkelijkheid”, een belangstelling die Vladimir Iljitsj juist in zo grote mate bezat. Struve bezorgde mij vertaalwerk en nam op zich dit na te zien. Het was echter duidelijk dat hij dit werk vervelend vond, het vermoeide hem gauw. (Vladimir Iljitsj en ik deden uren achter elkaar dergelijk werk. Vladimir Iljitsj werkte heel anders. Hij gaf zich geheel aan de arbeid over, ook dan wanneer het slechts om vertalen ging). Struve las als ontspanning graag de gedichten van Fet.[13] Iemand heeft eens in zijn herinneringen beweerd dat Vladimir Iljitsj erg op Fet gesteld was. Maar dat klopt niet. Fet is een aartsreactionair verdediger der lijfeigenschap en kan zich op geen enkele vooruitstrevende gedachte beroemen. Struve echter hield werkelijk van Fet. Ongetwijfeld was echter in die tijd de verhouding tussen Struve en Vladimir Iljitsj heel goed.

Ook Tugan-Baranovski kende ik. Ik had met zijn vrouw Lydia Karlovna Davydova (de dochter van de uitgeefster van de “Boshi Mir”) “) school gegaan en kwam een tijd lang bij hen aan huis. Lydia Karlovna was een heel verstandige en goede, hoewel willoze vrouw. Ze was verstandiger dan haar man. Wanneer men met hem sprak voelde men altijd iets vreemds. Ik kwam eens bij hem met een intekenlijst voor een staking (ik geloof dat het die in Kostroma, Centraal-Rusland, was.) Ik kreeg wel wat los – ik weet niet meer hoeveel – maar moest tevens een hele preek aanhoren over dit onderwerp: “Het was toch eigenlijk onbegrijpelijk waarom men stakingen moest ondersteunen, want een staking was een ondoelmatig middel in de strijd tegen de ondernemers”. Ik nam het geld en maakte dat ik weg kwam.

Ik deelde Vladimir Iljitsj alles mee, wat ik te zien en te horen kreeg. Over de arbeid van de organisatie zelf was maar weinig te schrijven. Ten tijde van het congres omvatte ze maar vier personen: Stepan Ivanovitsj Ratsjenko, zijn vrouw Ljubov Nikolajevna, Sammer en ik. We vaardigden Stepan Ivanovitsj naar het congres af. Na zijn terugkeer vertelde hij ons echter maar zeer weinig van wat er was voorgevallen.

Ik werd tot drie jaar verbanning naar het gouvernement Ufa veroordeeld. Ik verzocht mij te sturen naar het dorp Schusjenskoje in het district Minussinsk, waarheen ook Vladimir Iljitsj verbannen was en motiveerde mijn verzoek door te zeggen, dat ik zijn “bruid” was.

In Siberië van 1898 tot 1901

Naar Minussinsk

waarheen ik op eigen kosten reisde, ging mijn moeder met mij mee. We kwamen op de eerste mei 1898 in Krasnojarsk aan en vandaar moest men met een stoomboot de Jenissej opvaren, maar de boten gingen nog niet, omdat in die tijd van het jaar de rivier nog met ijs bedekt was.

In Krasnojarsk leerden wij de Narodopravez[14] Tjutsjev en zijn vrouw kennen, die mij als ervaren mensen een samenkomst verschaften met een door Krasnojarsk trekkende troep sociaaldemocraten. Onder hen bevonden zich ook Lengnik en Silvin, kameraden, die in hetzelfde proces betrokken waren als ik. De soldaten, die de verbannenen bij de fotograaf hadden gebracht, bleven buiten zitten en aten het brood en de worst op, die we voor hen hadden meegebracht.

In Minussinsk bezocht ik Arkadit Tyrkov, een verbannen Pervomartovez,[15] om hem de groeten over te brengen van zijn zuster, die een schoolvriendin van mij was. Ik bezocht ook F.J. Kohn, die in mijn ogen omgeven was met de luister van een oud onverzoenlijk revolutionair. Hij beviel mij buitengewoon. In de schemering kwamen we in het dorp Schusjenskoje aan, waar Vladimir Iljitsj woonde. Hij was juist op de jacht. We stegen uit en werden in de boerenwoning gebracht.

Bij de Siberische boer in het district Minussinsk is het heel zindelijk. Op de vloeren liggen bonte zelf geweven lopers, de wanden zijn netjes gekalkt en met Siberische dennen versierd. De kamer van Vladimir Iljitsj was wel niet groot, maar heel netjes. Men ruimde voor mijn moeder en mij het overige deel van het huis in. Alle huisbewoners en buren stroomden samen en er kwam geen einde aan het bekijken en uitvragen.

Eindelijk kwam Vladimir Iljitsj van de jacht terug. Hij verwonderde er zich over dat er op zijn kamer licht brandde. De boer vertelde hem dat Oskar Alexandrovitsj (een verbannen Petersburgse arbeider) dronken in zijn kamer was gekomen en al zijn boeken door elkaar had gegooid. Iljitsj rende de trap op ... en ik kwam naar buiten. We hadden elkaar die nacht een massa te vertellen! Iljitsj was flink opgeknapt, hij straalde gewoonweg van gezondheid.

Onder de bannelingen in Schusjenskoje waren maar twee arbeiders: een sociaaldemocraat uit Lodz, de Poolse hoedenmaker Prominski, met vrouw en zes kinderen en een arbeider van de Poetilovfabriek, genaamd Engberg, van nationaliteit een Fin, beiden zeer goede kameraden.

Prominski was een rustig, gelijkmatig man met een vaste overtuiging. Hij had weinig gelezen en bezat niet veel kennis, maar wel een buitengewoon sterk ontwikkeld klasse-instinct. Zijn toen nog gelovige vrouw behandelde hij met gelaten spot. Hij hield hartstochtelijk van jagen. Op feestdagen kleedde hij zich netjes aan en dan verscheen er op zijn gezicht een bijzonder stralende glimlach. Hij zong heel mooi de Poolse revolutionaire liederen “Ludu roboczy, poznaj svoje sily”,[16] “Piervszy maj”[17] en een hele reeks andere liederen. De kinderen zongen mee en ook Vladimir Iljitsj, die in Siberië graag en veel zong, mengde zich in dit koor. Prominski zong ook Russische revolutionaire liederen, die Vladimir Iljitsj hem geleerd had. Prominski wilde naar Polen terugkeren om revolutionair werk te verrichten. Hij schoot een onmogelijk aantal hazen om voor de reis pelsjasjes voor zijn kinderen te maken. Maar het gelukte hem toch niet om in Polen te komen. Hij trok met zijn familie maar een eindje verder in de richting van Krasnojarsk en nam toen bij de spoorweg werk aan. De kinderen groeiden op. Hijzelf werd communist, vrouw Prominskaja werd communiste en ook de kinderen werden communisten. Een zoon is in de oorlog gevallen, een tweede kwam bijna om in de burgeroorlog en woont nu in Tsjita. Pas in het jaar 1923 ging Prominski weer op reis naar Polen, maar stierf onderweg aan vlektyfus.

De andere arbeider was een heel ander type. Hij was nog jong en wegens stakingen en baldadig optreden tijdens de stakingen verbannen. Hij las veel en alles door elkaar, maar had van het socialisme een heel verwarde voorstelling.

Op een keer kwam hij uit het districtsgebouw en verraste ons met het volgende nieuwtje: “Er is een nieuwe schrijver gekomen en we zijn tot precies dezelfde overtuiging gekomen!”

“En wat voor een dan?” vroeg ik. “Nu we zijn allebei tegen de revolutie!” Vladimir Iljitsj en ik zaten met open mond. De volgende dag begon ik met hem Het Communistisch Manifest te lezen (ik moest het uit het Duits vertalen), en later begonnen wij aan Het Kapitaal. Toevallig kwam op een keer tijdens de les Prominski binnen, ging erbij zitten en begon zijn pijp te roken. Ik stelde een vraag over het gelezene. Oskar wist er geen antwoord op, maar Prominski antwoordde rustig en glimlachend. Oskar kwam toen een week lang niet op de les. Maar overigens was hij een heel goede kerel.

Verder waren er in Schusjenskoje geen bannelingen meer. Vladimir Iljitsj had geprobeerd met de onderwijzer vriendschap aan te knopen, maar daar was niets van gekomen. De onderwijzer stond aan de zijde van de notabelen van de plaats, de pope en een paar winkeliers. Ze dronken en speelden kaart. De sociale kwesties interesseerden de onderwijzer niet. De oudste zoon van Prominski, Leopold, die toen al een jonge socialist was, lag met deze onderwijzer altijd overhoop.

Vladimir Iljitsj was ook bevriend met een boer, genaamd Shuravljev die hij zeer graag mocht. Shuravljev was dertig jaar en had tering. Vroeger was hij schrijver geweest. Vladimir Iljitsj beweerde dat hij van natuur een echte revolutionair en opstandeling was. Shuravljev trad moedig tegen de rijken op en was onverzoenlijk, waar het een onrechtvaardigheid betrof. Hij was vaak op reis en stierf jong aan de tering.

Een andere kennis van Iljitsj was een arme dorpeling, genaamd Sossipatytsch, een heel bescheiden boertje. Vladimir Iljitsj ging dikwijls met hem jagen. Hij was erg op Vladimir Iljitsj gesteld en gaf hem allerlei cadeautjes, de ene keer een kraanvogel, een andere maal cedernoten, e.d. Uit de verhalen van Sossipatytsch en Shuravljev leerde Vladimir Iljitsj het Siberische dorp kennen. Hij vertelde mij eens van een gesprek dat hij gevoerd had met de welgestelde boer, bij wie hij woonde. Eens had een knecht hem leer ontstolen. Bij de beek kreeg de boer de man te pakken en doodde hem. Naar aanleiding hiervan sprak Iljitsj over de onmenselijke ruwheid van de kleine bezitters, over de onbarmhartige uitbuiting van de knechten. Inderdaad werkten de Siberische knechten als tuchthuisboeven en alleen op de feestdagen sliepen ze eens uit.

Iljitsj had nog een andere methode om het dorp te bestuderen. Zondags gaf hij rechtskundige adviezen. Hij genoot als jurist een grote populariteit, nadat hij een uit de goudmijnen weggejaagd arbeider geholpen had zijn proces tegen de mijneigenaar te winnen. De mare van het gewonnen proces verspreidde zich snel onder de boeren. Boeren en boerinnen kwamen hem hun bezwaren voorleggen. Eens kwam een boer, uit een twintig werst verder gelegen plaats, om advies te vragen hoe hij zijn schoonzoon zou kunnen aanklagen voor het feit dat deze hem niet uitgenodigd had op een bruiloft, waar goed gefeest was. “Zou je schoonzoon je nu wel goed ontvangen, wanneer je hem bezocht?” “Ja, nu wel.” Vladimir Iljitsj had er bijna een uur voor nodig de boer te bewegen zich met zijn schoonzoon te verzoenen. Dikwijls kon men uit de verhalen helemaal niet opmaken waar het eigenlijk om ging en daarom drong Vladimir Iljitsj er altijd op aan om hem een kopie van de acte mee te brengen. Eens had de stier van een rijke boer de koe van een arme boerin op zijn horens genomen. De rechtbank had de bezitter van de stier tot betaling van tien roebel aan de boerin veroordeeld. De boerin was tegen het vonnis in beroep gegaan en eiste een kopie van de acte. “Je wou zeker wel een kopie van de witte koe hebben?” hoonde de rechter. De woedende boerin kwam zich bij Vladimir Iljitsj beklagen. Dikwijls was bet al voldoende, wanneer de beledigde partij dreigde dat zij zich bij Oeljanov zou beklagen om de belediger tot toegeven te dwingen.

Vladimir Iljitsj heeft het Siberische dorp grondig bestudeerd. Tot die tijd had hij alleen maar het Wolgadorp gekend. Iljitsj vertelde eens: “Mijn moeder zou graag hebben gezien dat ik mij op de landbouw toelegde. Ik begon er ook mee, maar begreep dat het niet ging. De verhouding tot de boeren werd abnormaal.”

Eigenlijk mocht Vladimir Iljitsj zich als banneling niet met rechtskundige aangelegenheden bemoeien. Maar het was toen in het district Minussinsk een liberale tijd. Feitelijk bestond er helemaal geen toezicht.

De burgemeester, een welgestelde boer, deed meer zijn best ons heel veel kalfsvlees te verkopen, dan dat hij ervoor zorgde dat “zijn” bannelingen niet wegliepen.

Het was fabelachtig goedkoop in dit Schuschenskoje! Bv. Kreeg Vladimir Iljitsj voor zijn “salaris”, een ondersteuning van acht roebel, een zindelijke kamer met bediening, bovendien werd zijn goed gewassen en versteld en dan beweerde men nog dat hij te veel betaalde. Het middag- en avondeten was weliswaar erg eenvoudig. De ene week slachtte men voor Vladimir Iljitsj een schaap en zette hem dit iedere dag voor, totdat hij het helemaal opgegeten had. Dan kocht men voor de andere week een stuk vlees en de meid hakte daarvan in dezelfde trog, waarin het voer voor het vee werd klaargemaakt, karbonades voor Vladimir Iljitsj, weer voor een hele week. Maar melk en schanjegas[18] waren er genoeg voor Vladimir Iljitsj en ook voor zijn hond, een heel mooie Gordonsetter, Schenjka, die hij had leren apporteren en op zijn achterpoten staan en nog meer zulke hondenvaardigheden. Omdat de boeren bij de Syrjanovs (de mensen waar we in huis waren) zich dikwijls bedronken en ook een gezellig familieleven daar niet mogelijk was, verhuisden we weldra naar een andere woning en huurden daarom voor vier roebel een half huis met een moestuin en een erf. Hier voerden we een echte familiehuishouding. ’s Zomers kon men niemand als hulp in de huishouding krijgen. Moeder en ik hadden eerst veel last met de Russische kachel. In het begin gebeurde het wel, dat ik met de pollepel de pan met soep en kluiven omwipte en alles over de kachelplaat gooide. Later wende ik er aan. In de moestuin teelden we allerlei groenten: komkommers, rapen, knollen, pompoenen; ik was erg trots op mijn moestuin. Van het erf maakten we een tuin, we haalden wilde wingerd uit het bos en plantten die.

Op het ogenblik is in dit huis een cel van de leninistisch-communistische Jeugdbond van de Sovjet-Unie ondergebracht naar ik uit Schusjenskoje hoorde. De tuin is verwilderd, de heining verweerd, en ook het huis zal wel gauw instorten.

In oktober kwam de dertienjarige Pascha als hulpje bij ons in dienst; het was een spichtig kind met hoekige vormen en al gauw had zij de leiding van de hele huishouding op zich genomen. Ik leerde haar lezen en schrijven en ze beschreef de muren met moeders wijsheden: “Gooi nooit de thee weg!” Ze hield een dagboek, waarin ze opschreef: “Oskar Alexandrovitsj en Prominski waren bij ons. Ze zongen het lied van de boomstronk en ik zong mee.”

Ook kinderen ontbraken niet. Op het erf woonde een Letlandse volder, die zich hier als kolonist had gevestigd en die een vreselijke dronkaard was. Hij had veertien kinderen gehad, waarvan er maar een in het leven was gebleven, Minjka.

Minjka was een jongetje van zes jaar met een doorschijnend bleek gezicht. Hij had heldere ogen en babbelde verbazend ernstig. Iedere dag kwam hij bij ons. We waren nog nauwelijks opgestaan, of de deur ging open en een klein ventje met een grote pet op, een warm jak van zijn moeder aan en een wollen doek om, kwam parmantig naar binnen en verklaarde vergenoegd: “Daar ben ik weer.” Hij wist al gauw dat moeder veel van hem hield en dat Vladimir Iljitsj altijd een grapje voor hem had en zich met hem bemoeide. Dikwijls kwam ook Minjkas moeder binnengelopen.

“Minitsjka, heb je niet een roebel gezien?”

“Ik heb gezien, dat hij op de tafel slingerde en hem in het kastje gestopt.”

Toen we weggingen, werd Minjka ziek van heimwee. Hij leeft niet meer. Zijn vader meldde zich in 1920 nog eens met een brief en verzocht hen achter de Jenissej een stuk grond aan te wijzen, “hij wilde zo graag op zijn oude dag nog eens goed te eten hebben.”

Ons huishouden werd steeds groter, we schaften ons ook nog een poesje aan.

’s Morgens werkten Vladimir Iljitsj en ik aan de vertaling van het boek van Webb, dat Struve me gestuurd had. ’s Middags schreven we samen ongeveer twee uur lang de Ontwikkeling van het Kapitalisme in Rusland in het net. En later hadden we nog allerlei andere dingen te doen. Potressov stuurde ons eens voor niet langer dan twee weken de brochure van Kautsky tegen Bernstein. We lieten al het andere liggen en vertaalden de brochure voor de vastgestelde datum, binnen twee weken.

Na het werk gingen we wandelen.

Vladimir Iljitsj was een hartstochtelijk jager, hij schafte zich een leren broek aan en waadde door alle poelen.

En wat een wild was daar!

Toen ik in het voorjaar aankwam, verwonderde ik me telkens weer. Prominski kwam en vertelde met een stralend gezicht: “Ik heb eenden zien opvliegen”; Oskar kwam en sprak ook over de eenden; urenlang werd er over de eenden gepraat, maar in het volgende voorjaar kon ik zelf ook wel met belangstelling meepraten over de vraag, waar en wanneer er iemand een eend gezien had.

Na de lange wintervorst volgde in de lente een stormachtig ontwaken der natuur. Met onweerstaanbare kracht! – Zonsondergang.

Het hele veld – één reusachtige voorjaarsplas. Daarop zwemmen wilde zwanen.

Of: we staan aan de rand van het bos, het beekje ruist. De auerhaan laat zich horen. Het is paringstijd.

Vladimir Iljitsj gaat het bos in en vraagt mij Shenjka vast te houden. Ik houd haar tegen. Shenjka beeft van opwinding. Hoe voelt men zich dan helemaal meegesleept door het bruisend ontwaken der natuur!

Vladimir Iljitsj was een hartstochtelijk jager, maar alleen wat te onrustig,

Eens gingen we in de herfst langs afgesloten boswegen en Vladimir Iljitsj zei: “Weet je, als er nu een haas over de weg loopt, schiet ik niet, ik heb geen riem meegenomen; het zou lastig zijn hem te moeten dragen”.

Een haas springt op, Vladimir Iljitsj ... schiet.

Laat in de herfst, toen op de Jenissej al ijs dreef, gingen we op de eilanden op de hazenjacht. De hazen waren reeds in hun wintervacht. Ze konden dan niet meer van het eiland weg en liepen als schapen rond. Onze jagers schoten dan dikwijls een hele boot vol.

In Moskou ging Vladimir Iljitsj de laatste jaren ook dikwijls op jacht, maar zijn jachtvuur was al tamelijk gedoofd. Eens werd er een vossenjacht met vlaggetjes gehouden. De gehele opzet interesseerde Vladimir Iljitsj zeer. Slim bedacht, zei hij. De jagers richtten de zaak zo in dat de vos regelrecht op Vladimir Iljitsj toeliep, maar hij greep eerst naar zijn buks, toen de vos hem een minuut lang stil had staan aanstaren en daarna snel in het bos was teruggelopen.

“Waarom heb je toch niet geschoten?”

“Weet je, hij was te mooi.”

Laat in de herfst, zolang er nog geen sneeuw lag, de rivieren echter reeds dicht gevroren waren, liepen we hele einden langs de stroom. Men kon dan ieder steentje en ieder visje onder het ijs als in een toverrijk zien. En in de winter, als het kwik stijf in de thermometer vast zat, de stromen tot op de bodem bevroren, en het water dan over het ijsdek wegvloeide en zich dadelijk weer met een ijskorst dekte, dan kon men wel twee werst ver over het buigzame ijs lopen. Vladimir Iljitsj had in al die dingen een ontzaglijk plezier.

’s Avonds las Vladimir Iljitsj gewoonlijk filosofische werken, zoals Hegel, Kant en de Franse materialisten, of als hij erg moe was Poesjkin, Lermontov en Nekrassov.[19]

Toen Vladimir Iljitsj voor het eerst in Petersburg opdook en ik hem nog maar van horen zeggen kende, vertelde Stepan Ivanovitsj Radtsjenko, dat Vladimir Iljitsj alleen maar ernstige boeken las en dat hij van zijn levensdagen nog geen enkele roman gelezen had. Ik was er erg verbaasd over. Toen ik daarna Vladimir Iljitsj nader leerde kennen, kwamen we er nooit toe over dat onderwerp te spreken en pas in Siberië bemerkte ik dat dat allemaal verzinsels waren. Vladimir Iljitsj had Turgenjev en Leo Tolstoj[20] gelezen en Wat doen van Tsjernysjevski, zelfs verscheidene malen; hij kende de klassieken heel goed en schatte ze zeer hoog. Toen later de bolsjewieken de macht hadden gekregen, stelde hij de staatsuitgeverij tot taak de klassieken in een goedkope uitgave opnieuw uit te geven. Vladimir Iljitsj had in zijn fotoalbum behalve de portretten van zijn familie en oudere kameraden, die in het tuchthuis hadden gezeten, foto’s van Zola, Herzen[21] en enige van Tsjernysjevski. (Van Tsjernysjevski hield Vladimir Iljitsj zeer veel. Op een van de foto’s staat in het handschrift van Vladimir geschreven: geboren toen en toen en gestorven 1889).

Tweemaal in de week kregen we post.

We voerden een uitgebreide correspondentie. We kregen dan brieven en boeken uit Rusland. Anna Iljinitsjna, Lenins zuster, schreef uitvoerig over allerlei voorvallen. Ook met Petersburg stonden we in verbinding. Nina Alexandrovna Struve schreef over haar zoontje: “Hij kan zijn hoofdje al oplichten, we dragen hem iedere dag naar de portretten van Darwin en Marx en zeggen tegen hem: “Groet grootvadertje Darwin, groet Marx”, dan groet hij ze zo grappig. (Zoals bekend is, is Struve na de revolutie van 1905 een vijand van de arbeidersbeweging geworden en religieus). Er kwamen ook brieven van verder weg wonende bannelingen: van Martov uit Turuchansk, van Potressov uit Orlov in het gouvernement Vyatka.

De meeste brieven kwamen echter van de kameraden uit de nabij gelegen dorpen. Uit Minussinsk, vijftig werst van Schusjenskoje gelegen, schreven ons Krshishanovski en Starkov. In Jermakovskoje, dertig werst ver, woonden Lepeschinski, Vanjejev, Silvin en Panin, een vriend van Oskar. Zeventig werst van ons verwijderd, in Tesj, woonden Lengnik, Schapoval, Baramsin en in een suikerfabriek Kurnatovski. De berichten uit Rusland, onze toekomstplannen, nieuwe boeken en nieuwe stromingen, filosofische vraagstukken gaven ons stof voor gedachtewisselingen.

Men stelde elkaar ook schaakproblemen. Vladimir Iljitsj speelde per brief schaak, vooral met Lepeschinski. Dikwijls nam hij het schaakbord, stelde de figuren op en verdiepte zich in de mogelijkheden. Een tijd lang hield hij er zich zo intensief mee bezig dat hij verscheidene keren plotseling uit de slaap opschrikte. “Als hij zijn paard daar zet, dan ga ik met mijn kasteel hierheen!”

Vladimir, zowel als Alexander Iljitsj, hielden van hun jeugd af hartstochtelijk van schaakspelen. En ook hun vader speelde dan mee. “In het begin zette vader ons mat – vertelde Vladimir Iljitsj – tot wij beiden ergens een handleiding voor het schaakspel vandaan haalden. En nu begonnen wij vader te verslaan. We woonden toentertijd boven, en eens verraste ik vader, toen hij met een licht in zijn hand uit onze kamer kwam en ons schaakboek wegnam. Hij bestudeerde het verder ijverig.”

Na zijn terugkeer in Rusland gaf Vladimir Iljitsj het schaakspel weer op. “Het schaakspel neemt veel te veel tijd in beslag en benadeelt mijn werk,” zei hij. Vladimir Iljitsj kon geen half werk doen en omdat hij zich altijd met hart en ziel aan de dingen gaf, zette hij zich ook tijdens zijn vakantie en ook in de emigratie zeer ongaarne tot schaakspelen.

Al heel jong heeft Vladimir Iljitsj geleerd afstand te doen van alles wat hem van zijn werk hield. “Toen ik nog op het gymnasium was hield ik veel van schaatsrijden, maar werd er erg moe van. Na het rijden was ik slaperig en kon ik slecht leren. Daarom liet ik het!”

Op een andere keer vertelde Vladimir Iljitsj: “Een hele tijd was ik enthousiast voor Latijn.” “Voor Latijn?” vroeg ik verwonderd! “Ja zeker, alleen nam het te veel tijd af van de andere vakken en daarom gaf ik het er aan.” Kort geleden las ik een opstel over de stijl en de bouw van de redevoeringen van Vladimir Iljitsj. De schrijver toonde daarin aan hoeveel overeenkomst er was tussen zinsbouw en schrijfwijze van Vladimir Iljitsj en de Romeinse redenaars. Het werd mij toen duidelijk waarom Vladimir Iljitsj zoveel voor de Latijnse schrijvers gevoeld had.

Onze omgang met de verbannen partijgenoten beperkte zich niet tot briefwisseling; soms ontmoetten we elkaar ook, hoewel niet vaak. Eens bezochten we Kurnatovski. Hij was een zeer goed kameraad en een zeer ontwikkeld marxist. Hij had een moeilijk leven achter zich: een harde jeugd bij een onmenselijke vader, later de ene verbanning na de andere, de ene gevangenschap na de andere. Als hij vrij was had hij bijna niet kunnen werken; na een of twee maanden werd hij steeds weer van zijn vrijheid beroofd en hij had het leven niet leren kennen.

Hiervan een klein voorbeeld: wij kwamen samen langs de suikerfabriek, waar hij werkte. Er kwamen twee meisjes voorbij, een groot en een klein. De grootste had een lege emmer aan de arm, de kleinste sleepte een emmer vol bieten. “Wat een schandaal, de grootste laat de kleinste sjouwen,” zei Kurnatovski tegen het oudste meisje. Verbaasd keek zij hem aan. We gingen ook eens naar Tesj.

Krshishanovski had geschreven: “De chef van de politie is woest op de in Tesj wonende bannelingen wegens het een of andere protest en laat ze niet meer buiten het dorp. Nu is er in Tesj een in geologisch opzicht belangrijke berg. Schrijf dat u die wilt onderzoeken.” Vladimir Iljitsj ging op de grap in en schreef de chef van politie een brief met het verzoek niet alleen aan hem, maar ook aan zijn vrouw een reis naar Tesj toe te staan; hij wou haar als zijn hulp meenemen. De chef van de politie stuurde toen de vergunning per koerier.

We huurden voor drie roebel van een boerin een paard en wagen. Ze verzekerde ons dat het paard sterk was en niet veel at, het had nauwelijks haver nodig. We gingen op weg naar Tesj. Halverwege bleef het paard staan en was niet meer van zijn plaats te krijgen. Maar ten slotte kwamen we toch nog in Tesj aan.

Vladimir Iljitsj sprak met Lengnik over Kant en met Baramsin over de clubs in Kazan. Lengnik had een heel mooie stem en zong voor ons. We hadden aan deze tocht altijd een bijzonder aangename herinnering.

We gingen ook een paar maal naar Jermakovskoje. De eerste keer om een resolutie samen te stellen over het Credo.[22] Kameraad Vanjejev verkeerde toen in het laatste stadium van tuberculose en was stervende. Men bracht zijn bed in de grote kamer waar alle makkers verzameld waren. De resolutie werd met algemene stemmen aangenomen. De tweede keer gingen wij er heen om Vanjejev te begraven. We verloren twee van de “dekabristen”. (Zo noemde men schertsend de kameraden, die in december 1895 werden gevangen genomen), nl: Saporothet, die in de gevangenis krankzinnig werd en de zwaar zieke Vanjejev; beiden gingen te gronde, toen het vuur van de arbeidersbeweging begon op te laaien. Met Nieuwjaar gingen we naar Minussa, waar alle verbannen sociaaldemocraten samen gekomen waren.

In Minussa waren ook verbannen Narodovolzy: Kohn, Tyrkov en anderen. Ze hielden zich echt op een afstand. De ouderen wantrouwden de sociaaldemocratische jeugd; dat waren in hun ogen geen echte revolutionairen. Op grond hiervan was er in het gouvernement Minussinsk kort voor mijn aankomst in Schusjenskoje een geschil onder de bannelingen ontstaan. In Minussa leefde een verbannen sociaaldemocraat, genaamd Raitsjin, die met de buitenlandse groep “Bevrijding van de Arbeid” in verbinding stond. Hij besloot te vluchten. Er was voor het nodige geld gezorgd; alleen was de dag van de vlucht nog niet vastgesteld. Toen Raitsjin het geld gekregen had, was echter zijn geduld ten einde en hij was er van door gegaan, zonder dat iemand ervan wist. De oude Narodovolzy beschuldigden toen de sociaaldemocraten hen met opzet niet ingelicht te hebben, hoewel ze van Raitsjins vlucht afwisten; men had wel huiszoekingen kunnen houden, waarop ze niet waren voorbereid geweest. Het geschil werd van uur tot uur groter. Vladimir Iljitsj vertelde er bij mijn aankomst van: “Dergelijke bannelingentwisten zijn het ergste wat er is,” zei hij, “ze pakken je vreselijk aan. De ouden hebben ook zulke zwakke zenuwen. Dat is ook wel te begrijpen na de tuchthuisjaren en alles wat ze hebben meegemaakt. Maar wij mogen ons door zulke geschiedenissen niet in beslag laten nemen. Al het werk ligt immers nog voor ons. Wij mogen nu eenmaal onze krachten niet op die manier verspillen.” Vladimir Iljitsj stond er daarom op met de ouden te breken. Ik herinner me de vergadering waarop het tot een breuk kwam. Het besluit ertoe was reeds eerder gevallen, men moest het alleen nog zo pijnloos mogelijk doorvoeren. Men brak met elkaar omdat het noodzakelijk was, maar men deed het zonder vijandigheid en met tegenzin. Daarna leefde men naast elkaar voort.

In het algemeen verliep de tijd van verbanning niet slecht. Het waren jaren van ernstig werken. Hoe meer het einde naderde, des te meer dacht Vladimir Iljitsj aan de komende arbeid. Uit Rusland kwamen maar weinig berichten: daar groeide het economisme en kreeg een steeds sterker positie. Praktisch gesproken bestond de partij eigenlijk niet eens. In Rusland hadden wij ook niet eens een drukkerij. Een poging om literatuur door middel van de “Bond”[23] uit te geven mislukte. Bovendien was het ons absoluut onmogelijk geworden ons te beperken tot het uitgeven van populaire brochures en af te zien van een bespreking van de belangrijkste tactische kwesties. Ons werk was volkomen gedesorganiseerd. Regelmatig werk werd door de voortdurende gevangenneming van medewerkers onmogelijk gemaakt. Men zakte af tot het “Credo”, tot de ideeën van de “Rabotschaja Mysl”,[24] die de berichten van een tot het economisme vervallen arbeider opnam, die schreef: “Wij arbeiders hebben geen Marx en Engels nodig...”

Leo Tolstoj schrijft ergens dat men op de eerste helft van een weg gewoonlijk denkt aan wat men verliet en op de tweede helft aan wat men te verwachten heeft. Als ballingen ondervonden wij hetzelfde. In de eerste tijd vormden wij een beeld van het verleden. In de latere tijd dachten we meer aan de toekomst.

Vladimir Iljitsj dacht er steeds hardnekkiger over na, hoe men de partij zou kunnen helpen uit de toestand, waarin ze gekomen was, hoe het werk op het goede spoor gebracht zou moeten worden en hoe aan de partij de juiste sociaaldemocratische leiding zou moeten worden verzekerd. Waarmee moest men beginnen? In het laatste jaar van zijn verbanning ontwikkelde Vladimir Iljitsj het organisatieplan, dat hij later in de Iskra, in de brochures Wat doen en Brief aan een partijgenoot uiteenzette. Men moest de organisatie van een Al-Russische courant beginnen, die in het buitenland uitgegeven moest worden en zo nauw mogelijk verbonden moest zijn met de revolutionaire arbeid in Rusland, met de Russische organisatie. Ook moest de verzending zo goed mogelijk worden georganiseerd. Vladimir Iljitsj begon last te krijgen van slapeloosheid en werd zienderogen magerder. In zijn slapeloze nachten dacht hij zijn plan tot in de kleinste onderdelen uit, sprak er over met Krshishanovski, met mij, schreef er over aan Martov en Potressov en kwam met hen tot overeenstemming over het vertrek naar het buitenland. Iljitsj werd steeds ongeduldiger en steeds sterker werd zijn verlangen om aan het werk te kunnen gaan.

In die tijd werden wij met een huiszoeking verrast.

Men had bij de een of ander het bewijs van een brief aan Vladimir Iljitsj gevonden. In die brief was sprake van een gedenkteken voor Fedossejev. De politie maakte van de gelegenheid gebruik om bij ons een huiszoeking te houden. De beambten vonden de brief, die volkomen onschuldig was; ze zagen de correspondentie in, maar vonden niets belangrijks. Volgens de oude Petersburgse gewoonte hielden wij het illegale materiaal en de illegale correspondentie apart. We hadden die opgeborgen in de onderste la van onze kast. Vladimir Iljitsj gaf de beambten een stoel, opdat zij hun onderzoek zouden beginnen bij de bovenste vakken, waar allerlei statistische boeken stonden en de beambten werden daar zo moe van dat ze van de onderste vakken helemaal geen notitie meer namen en zich tevreden stelden met zijn mededeling, dat daar alleen mijn opvoedkundige bibliotheek stond.

De huiszoeking liep goed af, maar we waren nogal bang dat men deze gelegenheid zou gebruiken om er ons nog een paar jaar verbanning bij te geven. Toen was het nog geen gewoonte geworden te vluchten, zoals enkele jaren later en bovendien zou een vlucht onze plannen geheel in de war hebben gestuurd. Want voor ons vertrek naar het buitenland moest nog een massa organisatorisch werk in Rusland gedaan worden. Alles liep echter goed af en de verbanning werd niet verlengd. In maart 1900, toen Iljitsj’ verbanning ten einde was, gingen we op weg naar Rusland. Pascha, die in de twee jaar een opvallend mooie vrouw was geworden, huilde geweldig. Minjka liep druk heen en weer en sleepte alle overgebleven papieren, potloden, prentjes, mee naar huis. Oskar Alexandrovitsj kwam, ging hevig opgewonden op de leuning van een stoel zitten en gaf mij een zelfgemaakte broche cadeau in de vorm van een boek met het opschrift “Karl Marx” als herinnering aan het feit dat ik met hem Het Kapitaal had doorgelezen. Telkens gluurde de hospita of een buurvrouw onze kamer binnen. Onze hond keek met verwondering al dat gedoe aan en duwde telkens met zijn neus de deur open om zich te overtuigen dat alles nog op zijn plaats stond. Mama kuchte bij het pakken. Vladimir Iljitsj pakte ijverig zijn boeken bij elkaar. We kwamen in Minussa aan, waar Starkov en Olga Alexandrovna Silvina zich bij ons zouden aansluiten. Daar was reeds onze hele ballinggemeente bijeen. Zoals altijd bij het afscheid nemen van een balling, die naar Rusland terugkeert, heerste er ook nu weer een eigenaardige stemming: iedereen dacht erover, wanneer en waarheen hij zelf later zou reizen en hoe hij voor de partij zou werken. Vladimir Iljitsj was reeds met allen, die binnenkort naar Rusland zouden terugkeren over de gemeenschappelijke arbeid en met allen, die achterbleven, over de briefwisseling tot overeenstemming gekomen. Allen dachten aan Rusland, maar er werd slechts over onbelangrijke dingen gesproken.

Wij gaven Shenjka aan Baramsin. Hij voerde haar met boterhammen, maar zij reageerde daar helemaal niet op. Zij lag aan moeders voeten, keek haar aldoor aan en volgde al haar bewegingen. Eindelijk gingen wij, gekleed in vilten schoenen, pelzen, enz. op weg. Omdat het volle maan was, reden wij met de slee dag en nacht door. 300 werst de Jenissej langs. Vladimir pakte moeder en mij bij iedere halte zorgvuldig in, keek na of er niets vergeten was en maakte grappen met Olga Alexandrovna, die het aldoor vreselijk koud had. De paarden vlogen over de wegen. Vladimir Iljitsj zat met de handen in moeders mof – hij had geen doscha[25] aan – want hij beweerde, dat die hem te warm was – aan Rusland te denken, waar hij weer naar hartenlust zou kunnen werken.

Bij onze aankomst in Ufa kregen wij dadelijk bezoek van de kameraden A.D. Zjupura, Sviderski en Krochmal. “Wij zijn al in zes herbergen geweest,” zei Krochmal stotterend, “tot wij jullie eindelijk vonden.”

Vladimir Iljitsj bleef nog een paar dagen in Ufa. Nadat hij met de daar wonende kameraden had gesproken en mij en moeder aan hun zorgen had toevertrouwd, reisde hij in de richting van Petersburg verder.

Het enige, wat ik mij van die paar dagen herinner, is het bezoek bij de oude Narodovolka Tsjetvergona, die Vladimir Iljitsj nog uit Kazan kende. Zij had een boekwinkel in Ufa. Vladimir Iljitsj ging de eerste dag al dadelijk naar haar toe en terwijl hij met haar sprak, lag er in zijn stem en op zijn gezicht een heel eigenaardige teerheid. Toen ik later het slot van de brochure Wat te doen? las, kwam mij dit bezoek weer in de gedachte.

“Velen van hen – schrijft hij daar over de jonge sociaaldemocratische leiders der arbeidersbeweging – zijn, als Narodovolzy, begonnen revolutionair te denken. Bijna allen hebben zij in hun jonge jaren de helden der terreur geestdriftig vereerd. Het heeft innerlijke strijd gekost zich los te maken van de betoverende invloed van deze heldentraditie en het veroorzaakte de breuk met hen die de Norodnaja Volja onder alle omstandigheden trouw wilden blijven, ondanks de grote verering, die de jonge sociaaldemocraten voor hen hadden.”

Deze alinea bevat een stuk levensgeschiedenis van Vladimir Iljitsj.

Het was zeer hard, juist op dit ogenblik van elkaar te moeten gaan, waarop de “werkelijke” arbeid pas zou beginnen. Maar het kwam ons helemaal niet in de zin, dat Vladimir Iljitsj wel in Ufa zou kunnen blijven, waar nu voor hem de mogelijkheid bestond dichter bij Petersburg te leven. Vladimir Iljitsj ging in Pleskau wonen, waar later ook Potressov en L.N. Radtsjenko met hun kinderen kwamen. Op een keer vertelde Vladimir Iljitsj lachend, hoe de kleine meisjes van Radtsjenko, Shenjurka en Luda, hem en Potressov nadeden. Ze gingen naast elkaar in de kamer op en neer met de armen op de rug gekruist, waarbij de ene aldoor Bernstein zei en de ander aldoor Kautsky antwoordde.

Gedurende zijn oponthoud in Pleskau bereidde Vladimir Iljitsj zorgvuldig de organisatie voor, die de toekomstige, in het buitenland verschijnende, algemene Russische courant met Rusland, met het werk in Rusland, zou verbinden. Hij stelde zich met Babuschkin en een hele massa andere personen in verbinding. Ik installeerde me langzamerhand in Ufa, kreeg weer vertalingen en leerlingen.

Kort voor mijn aankomst in Ufa was er een twist onder de bannelingen ontstaan, die de sociaaldemocraten daar in twee partijen verdeelde. Tot de ene partij behoorden Krochmal, Zjbrupa, Sviderski, tot de andere de gebroeders Plaksin, Saltykov, Kvjatkodski. Tsjatschina en Aptekmann hielden zich afzijdig en onderhielden betrekkingen met de beide groepen. Ik voelde me verwant met de eerste groep en begon weldra met hem samen te werken. Ze verrichte tenminste enige arbeid en omvatte het actiefste deel van de kameraden. Ze stond in verbinding met de spoorwegwerkplaatsen. Daar bestond een cel van twaalf sociaaldemocratische arbeiders. De actiefste van hen was de arbeider Jakutov. Hij kwam dikwijls bij mij om boeken te lenen en zich eens uit te spreken. Hij zocht lange tijd naar een populair werk over Marx, maar toen hij dat gekregen had, kwam hij er niet toe het door te lezen. “Ik heb nooit eens tijd,” klaagde hij, “altijd komen de boeren met hun kwesties bij mij. Met elk van hen moet men een langdurig gesprek voeren, opdat zij zich niet langer als minderwaardigen beschouwen en zo hou je geen tijd voor je zelf over.” Hij vertelde dat ook zijn vrouw Natasja voor onze zaak voelde; ze waren geen van beiden bang voor verbanning, ze zouden er wel niet door omkomen en zouden wel overal van het werk van hun handen kunnen leven. Hij was een meester in revolutionaire arbeid. Niets stond hem zo tegen als geklets, opschepperij en grote woorden. Zijn principe was alles grondig te doen, zonder opzien te baren, maar onverwoestbaar.

In 1905 was Jakutov voorzitter van de republiek, die in Ufa gevormd werd en hij eindigde later in de jaren van de reactie in de gevangenis van Ufa aan de galg. Terwijl hij op de binnenplaats het leven liet zong de hele gevangenis. In alle cellen werd gezongen en gezworen dat men zijn dood nooit zou vergeven.

Ik onderwees ook nog een jong metaalarbeider uit een klein bedrijf; hij vertelde mij van het leven van zijn medearbeiders. Hij was een zeer impulsief en zenuwachtig mens. Later hoorde ik dat hij naar de sociaal-revolutionairen was overgelopen en in de gevangenis waanzinnig was geworden.

Ook kwam er dikwijls een tuberculeuze boekbinder, Krylov genaamd, bij mij. Hij vervaardigde met de grootste zorgvuldigheid dubbele boekbanden, waarin men illegale literatuur kon verstoppen en lijmde manuscripten tot boekbanden samen. Hij vertelde veel over het werk van de plaatselijke boekdrukkers. Op grond van deze berichten werden later correspondenties voor de Iskra samengesteld.

Behalve in Ufa zelf werkten wij ook in de bedrijven in de omgeving. In het bedrijf Ustj-Katavsk was een sociaaldemocratische doktersassistente, die daar onder de arbeiders werkte en populaire illegale literatuur verspreidde.

We hadden groot gebrek aan brochures.

In de bedrijven waren ook enkele studenten, die daar voor hun studie praktisch werkten.

De organisatie in Ufa onderhield in Jekaterinenburg een kameraad, de arbeider Massanov, die uit Toeroechansk was teruggekeerd, waarheen hij tegelijk met Martov verbannen was. Maar het werk wou bij hem niet erg vlotten.

Ufa was het centrum van het gouvernement. De bannelingen uit Sterlitamak, Birsk en andere omliggende steden deden aldoor moeite om verlof te krijgen naar Ufa te mogen reizen. Bovendien lag Ufa aan de weg van Siberië naar Rusland. De kameraden, die uit de verbanning terugkeerden, kwamen naar Ufa om te spreken over het werk dat nog gedaan moest worden. O.a. kwamen er Martov, wie het niet dadelijk gelukt was uit Toeroechansk weg te komen, G.I. Okulova en Panin. Uit Astrakan kwam in het geheim “oompje” (L.M. Knipovitsj) bij ons, en uit Samara kwamen Rumjanzev en Portugalov.

Martov vestigde zich in Poltava. We stonden met hem in verbinding en hoopten door zijn bemiddeling literatuur te krijgen. De boeken kwamen, voor zo ver ik mij herinner, een week na mijn vertrek uit Ufa aan en Kvjatkovski, die ze af haalde, betaalde deze onderweg beschadigde kisten met vijf jaar Siberië. Eigenlijk had hij helemaal niet aan de arbeid deel genomen en zich met het afhalen van de kisten alleen daarom belast, omdat ze aan een bierbrouwerij geadresseerd waren en hij aan de dochter van de eigenaar daarvan les gaf. Ook Narodovolzy waren in Ufa: Leonovitsj en later Borosditsj. Voor dat hij naar het buitenland afreisde, is Vladimir Iljitsj nog bijna gevangen genomen. Hij kwam met Martov uit Pleskau in Petersburg aan. De politie kwam hen op het spoor en nam hen gevangen. Vladimir Iljitsj had 2.000 roebel in zijn vest, die hij van “tante” had gekregen en aantekeningen over de relaties in het buitenland. De aantekeningen waren met onzichtbare inkt op een vel briefpapier geschreven, waarop met gewone inkt voor de schijn nog iets onbelangrijks, een rekening of zo, geschreven was. Wanneer de politie het in haar hoofd gekregen had het stuk papier te verwarmen, dan zou het Vladimir Iljitsj niet gelukt zijn in het buitenland een algemene Russische courant te stichten. Maar het geluk diende hem en hij werd na tien dagen weer vrijgelaten.

Hij kwam nog eens naar Ufa om van mij afscheid te nemen. Bij die gelegenheid vertelde hij, wat er intussen gebeurd was en wie hij ontmoet had. Natuurlijk werden naar aanleiding van de komst van Vladimir Iljitsj een hele reeks van vergaderingen gehouden. Ik herinner mij dat Vladimir Iljitsj buiten zich zelf raakte, toen het bleek dat Leonovitsj, die zich zelf voor een Narodovolez hield, de groep “Bevrijding van de Arbeid” niet eens bij naam kende. “Hoe kan een revolutionair zo iets nu niet weten! Hoe kan hij bewust de partij, waarin hij wil werken, kiezen, als hij niet eens de geschriften van de groep “Bevrijding van de Arbeid” kent en bestudeerd heeft.”

Vladimir Iljitsj bleef ongeveer een week in Ufa.

Hij schreef mij uit het buitenland meestal in boeken, die aan de adressen van verschillende personen gezonden werden. Het uitgeven van de krant vorderde over het algemeen niet zo goed als Vladimir Iljitsj het wel wenste. Het bleek zeer moeilijk te zijn om met Plechanov tot overeenstemming te komen en Vladimir Iljitsjs brieven waren kort en verdrietig; dikwijls schreef hij aan het slot: “Ik vertel het je wel, als je komt, over het conflict met Plechanov heb ik uitvoerige aantekeningen voor je gemaakt, enz.”

Ik kon het einde van de verbanning haast niet afwachten. En daarbij kwam dat ik een tijd lang bijna geen brieven van Vladimir Iljitsj kreeg.

Ik was nog van plan naar Astrachan, naar “oompje” te gaan, maar liet dat plan in de haast weer varen.

Met mama bezocht ik de moeder van Vladimir Iljitsj, Maria Alexandrovna. Ze woonde toen alleen in Moskou. Maria Iljinitsjna zat in de gevangenis. Anna Iljinitsjna vertoefde in het buitenland.

Ik hield veel van Maria Alexandrovna, ze was altijd zo fijngevoelig en zorgzaam. Later, toen we in het buitenland leefden en zij ons brieven schreef, schreef ze altijd aan ons samen en nooit aan Vladimir Iljitsj alleen. Dat is maar een kleinigheid, maar er lag zo veel fijngevoeligheid in.

Vladimir Iljitsj hield ook veel van zijn moeder. “Ze heeft een enorme wilskracht”, zei hij eens tegen mij, “als die geschiedenis met mijn broer had plaats gehad toen mijn vader nog leefde, dan weet ik niet wat er wel gebeurd zou zijn.”

Zijn wilskracht heeft Vladimir Iljitsj van zijn moeder geërfd, ook zijn fijngevoeligheid en zijn mensenkennis had hij van haar. Toen wij in het buitenland leefden, probeerde ik haar ons leven zo duidelijk mogelijk te schilderen, opdat zij tenminste enigszins het gevoel zou hebben dat haar zoon haar nabij was. Toen Vladimir Iljitsj in 1897 in de verbanning leefde, stond eens in de kranten het doodsbericht van een in Moskou gestorven Maria Alexandrovna Oeljanova. Oskar vertelde daarvan: “Eens kom ik bij Vladimir Iljitsj. Hij is doodsbleek en zegt: ‘Mijn moeder is gestorven.’” Het bleek echter dat het doodsbericht van een andere M.A. Oeljanova was.

Maria Alexandrovna heeft veel verdriet gehad: De terechtstelling van haar oudste zoon, de dood van haar dochter Olga en de onophoudelijke gevangenschappen van haar andere kinderen. Toen Vladimir Iljitsj in het jaar 1895 ziek werd, kwam ze dadelijk naar hem toe, maakte zelf het eten voor hem klaar en verpleegde hem tot hij weer gezond was. Werd hij gevangen genomen, dan was zij weer op haar post, zat urenlang in de half donkere wachtkamer van het huis van bewaring, kwam in de bezoekuren bij hem en voerde zijn opdrachten uit. En alleen haar hoofd beefde nauwelijks merkbaar.

Ik beloofde haar Vladimir Iljitsj te beschermen en ik heb het toch niet gekund ...

Ik bracht mijn moeder van Moskou naar Petersburg, installeerde haar daar en reisde zelf naar het buitenland. Ik ging naar Praag in de veronderstelling, dat Vladimir Iljitsj zich daar onder de naam Modratsjek ophield.

Ik had getelegrafeerd.

Toen ik in Praag aankwam was er niemand aan het station. Ik wachtte nog een tijdje, huurde toen ten einde raad van een koetsier met een kachelpijp een rijtuig, liet mijn manden opladen en reed op goed geluk weg. We kwamen in een arbeidersbuurt, in een smalle steeg voor een reusachtige huurkazerne, waar uit de vensters een hele massa beddengoed hing te luchten. Ik klom naar de vierde verdieping. Een blonde Tsjechische deed me open. “Modratsjek, mijnheer Modratsjek,” riep ik uit. Een arbeider kwam naar buiten en zei: “Ik ben Modratsjek.” “Nee,” mompel ik verward, “dat is mijn man.” “Och. U bent waarschijnlijk de vrouw van de heer Rittmeijer,” begreep Modratsjek eindelijk, “hij woont in München, maar heeft u door mijn bemiddeling brieven en boeken naar Ufa gezonden.”

Modratsjek bemoeide zich een hele dag met mij. Ik vertelde hem van de Russische beweging en hij mij van de Oostenrijkse. Zijn vrouw liet mij haar gehaakte kantwerk zien en stopte mij vol met Tsjechische Knödeln (meelspijs).

Toen ik in München kwam, droeg ik mijn warme pels nog, terwijl iedereen al zonder mantel liep.

Wijs geworden door de ervaring, gaf ik mijn mantel aan het station in bewaring en reed met de tram naar Rittmeyer. Ik vond het huis. De woning bleek een bierhuis te zijn. Ik ging naar het buffet, waarachter een dikke Beier stond en vroeg verlegen naar mijnheer Rittmeyer met het voorgevoel dat er weer iets niet in orde was. “Dat ben ik,” zei de waard. “Nee,” stamel ik helemaal terneergeslagen, “Dat is mijn man.” En we stonden een ogenblik lang elkaar verlegen aan te staren. Eindelijk kwam de vrouw van Rittmeyer en begreep: “Ach, dat is natuurlijk de vrouw van mijnheer Meijer, hij verwacht zijn vrouw uit Siberië. Nou, ga maar mee.”

Ik volgde vrouw Rittmeyer naar de binnenplaats van het grootte huis, in een of andere onbewoonde woning. De deur ging open. Aan de tafel zaten: Vladimir Iljitsj, Martov en Anna Iljinitsjna. Ik vergat de waardin te bedanken en begon dadelijk uit te pakken: “Waarom ter wereld heb je niet geschreven, waar je uithing?”

“Wat niet geschreven? Ik ging wel drie keer per dag naar het station om je af te halen. Waar kom je dan eigenlijk vandaan?” Later bleek dat de man, aan wie het boek met het adres gezonden was, het boek gehouden had om het te lezen. De Russen waren toen aan die manier van reizen wel gewoon. Schljapnikov reisde de eerste keer naar Genua in plaats van naar Genève en het scheelde geen haar of Babuschkin was in Amerika terecht gekomen in plaats van in Londen.

In München in 1901 en 1902

Naar het buitenland

was Vladimir Iljitsj, evenals Martov en Potressov, met een wettige pas gegaan. Ze besloten echter toch in München met valse papieren en buiten de Russische kolonie te leven, om de uit Rusland komende kameraden niet in gevaar te brengen en revolutionaire literatuur in koffers en brieven gemakkelijker naar Rusland te kunnen zenden.

Toen ik in München kwam, leefde Vladimir Iljitsj bij de reeds genoemde Rittmeyer, zonder dat hij zich bij de politie had gemeld en noemde zich Meijer. Hoewel Rittmeyer eigenaar was van een logement, was hij sociaaldemocraat en verschafte Vladimir Iljitsj onderdak in zijn woning. Vladimir Iljitsj had een armzalig kamertje. Hij leefde als een vrijgezel. Het middagmaal gebruikte hij bij een vrouw, die hem niets anders dan meelspijzen voorzette. ’s Morgens en ’s avonds dronk hij thee uit een blikken kroes, die hij zelf netjes waste en aan een spijker boven de gootsteen hing.

Hij zag er zorgelijk uit. Alles ging niet zo snel als hij dat wel wenste.

Behalve Vladimir Iljitsj leefden toen in München nog Martov, Potressov en Vera Zasulitch. Plechanov en Axelrod wilden de krant onder hun eigen leiding in Zwitserland laten verschijnen. Zij en in het begin ook Vera Zasulitch hechtten aan de Iskra[26] geen bijzondere betekenis en onderschatten de organisatorische rol, die de krant zou kunnen spelen en ook werkelijk gespeeld heeft. Zij stelden veel meer belang in de “Sarja”.[27]

“Jullie domme Iskra”, zei Vera Ivanovna in het begin schertsend. Dat zei ze wel voor de grap, maar er lag toch een onderschatting van de gehele onderneming in. Vladimir Iljitsj vond het noodzakelijk dat de Iskra van het emigrantencentrum gescheiden en geheim bleef, wat voor de betrekking met Rusland, voor de correspondentie en voor het reizen van buitengewoon grote betekenis was. De ouderen waren geneigd daarin een zekere onwil te zien om de krant in Zwitserland uit te geven. Zij zagen daarin de onwil zich aan hun leiding te onderwerpen, de wens om een eigen richting door te zetten en hadden daarom niet zo’n bijzondere haast om mee te helpen. Vladimir Iljitsj merkte dat allemaal en hij werd er ongeduldig van. Hij was bijzonder gesteld op de groep “Bevrijding van de Arbeid.” Niet alleen hield hij veel van Plechanov, ook over Axelrod en Zasulitch sprak hij met geestdrift. “Je zult Vera Ivanovna eens zien,” zei Vladimir Iljitsj op de avond van mijn aankomst in München tegen mij, “dat is een vrouw zo zuiver als kristal.” Ja, dat was ze inderdaad. Vera Ivanovna was de enige van de groep “Bevrijding van de Arbeid”, die zich voor de Iskra interesseerde. Ze woonde met ons in München en in Londen, deelde met de redactie van de Iskra vreugde en leed en de berichten uit Rusland vervulden haar leven geheel.

“De Iskra doet het,” plaagde Vera Ivanovna, naarmate de Iskra aan invloed en omvang toenam.

Ze klaagde dikwijls over de lange, koude jaren van de emigratie. Een emigratie zoals de groep “Bevrijding van de Arbeid” ze heeft doorgemaakt, hebben wij niet gekend. Wij stonden met Rusland altijd in het nauwste contact, voortdurend kwamen er mensen uit Rusland naar ons toe. Wij waren in het buitenland beter op de hoogte van Russische toestanden dan in menige Russische provinciestad. We leefden hoofdzakelijk voor de belangen van het werk in Rusland. Onze zaak ging in Rusland vooruit, de arbeidersbeweging groeide. De groep “Bevrijding van de Arbeid” daarentegen, leefde geïsoleerd van Rusland, in de jaren van de zwartste reactie was ze in het buitenland. Een student, die uit Rusland kwam, was al een grote gebeurtenis. Maar de mensen waren bang om met de groep in aanraking te komen. Toen Klason en Korobko hen in het begin van ’90 bezochten, werden ze dadelijk bij de politie geroepen en wilde men weten wat het doel was van hun bezoek bij Plechanov. De spionnage was voorbeeldig georganiseerd. Van alle leden van de groep “Bevrijding van de Arbeid” voelde Vera Ivanovna zich het eenzaamst. Plechanov en Axelrod hadden tenminste hun familie nog. Vera Ivanovna sprak dikwijls over haar eenzaamheid: “Ik heb ook helemaal niemand op de wereld.” En dan verborg ze haar bittere gevoelens onder een grap: “Ik weet wel, dat jullie van me houden, maar als ik dood ga, zullen jullie er toch hoogstens een kop thee minder om drinken.”

Haar behoefte aan familieleven was heel sterk – misschien daarom, omdat ze zelf in een vreemde familie was opgegroeid als pleegkind. Hoe teer was ze niet voor het blonde zoontje van Dimka (de zuster van P.G. Smidovitsj). Ze trad zelfs als huisvrouw op en kocht op de dagen, dat zij aan de beurt was om het middageten voor de commune te koken (in Londen leefden Vera Ivanovna, Martov en Alexejev samen in een commune) zorgvuldig de levensmiddelen in. Voor het overige is er zelden iemand geweest die Vera Ivanovnas neigingen voor huiselijke bezigheden en familieleven heeft ontdekt. Ze leefde erg nihilistisch – ze kleedde zich slordig, rookte onophoudelijk, in haar kamer heerste de grootste wanorde, maar ze liet niet toe dat iemand er opruimde. Ze voedde zich tamelijk fantastisch. Ik weet nog hoe ze eens op een petroleumstel vlees aan het braden was; ze knipte er met een schaar stukken af en at ze op.

“Toen ik in Engeland woonde,” vertelde zij, “kwamen Engelse dames eens op het idee met mij te praten. ‘Hoe lang bent u gewoon het vlees te braden?’ Zoals het uitvalt, antwoordde ik, als ik honger heb, braad ik het tien minuten, heb ik geen honger – dan drie uur. Nu, die hebben niet verder gevraagd.”

Als Vera Ivanovna schreef, sloot ze zich in haar kamer op en dronk alleen maar sterke zwarte koffie.

Vera Ivanovna had een vreselijk heimwee naar Rusland. In 1899, geloof ik, reisde ze in het geheim naar Rusland, niet om daar te werken, maar alleen om eens te zien “hoe de boer er tegenwoordig uitziet, wat voor een neus hij tegenwoordig heeft.” En toen de Iskra begon te verschijnen, voelde ze dat dat een stuk Rusland was en klampte er zich krampachtig aan vast. Voor haar betekende het scheiden uit de Iskra een vernieuwde verwijdering van Rusland en een opnieuw verzinken in het verstikkende moeras van de emigratie.

Daarom was ze zo verontwaardigd toen op het tweede congres de kwestie over de benoeming van de redactie van de Iskra behandeld werd. Voor haar was dat geen kwestie van eigenliefde, maar een levensvraag.

In het jaar 1905 reisde ze naar Rusland en bleef daar.

Op het tweede congres trad Vera Ivanovna voor het eerst in haar leven tegen Plechanov op. Ze was aan Plechanov verbonden door lange jaren van gemeenschappelijke strijd. Ze had gezien welke een belangrijke rol hij gespeeld had, toen het er op aankwam om de revolutionaire beweging in de juiste richting te sturen. Ze waardeerde hem als de stichter van de Russische sociaaldemocratie. Ze waardeerde zijn knapheid en zijn schitterende kennis. Het kleinste meningsverschil met Plechanov wond haar vreselijk op. Maar in dit geval ging ze niet met Plechanov mee.

Plechanov heeft een tragisch lot gehad. Op theoretisch gebied zijn zijn verdiensten voor de arbeidersbeweging buitengewoon groot. Maar de jaren van de emigratie zijn niet spoorloos aan hem voorbijgegaan, zij hebben hem van de Russische werkelijkheid vervreemd. Er ontstond pas een belangrijke massabeweging onder het proletariaat in de tijd, toen hij in het buitenland was. Hij kwam wel met vertegenwoordigers van verschillende partijen, met schrijvers en studenten en zelfs ook met enkele arbeiders in aanraking, maar de Russische arbeidersmassa heeft hij niet gezien. Hij heeft niet met haar gewerkt, hij heeft haar niet beleefd. Dikwijls kwam een brief uit Rusland, die berichten bevatte over de nieuwe vormen van de beweging, waaruit men de perspectieven van die beweging kon raden. Vladimir Iljitsj, Martov en zelfs Vera Ivanovna lazen zulke berichten steeds weer. Vladimir Iljitsj liep dan gewoonlijk lange tijd in de kamer op en neer en kon ’s nachts niet slapen. Toen wij naar Genève verhuisden, probeerde ik Plechanov deze berichten en brieven te tonen en de wijze waarop hij er op reageerde verwonderde mij zeer. Het scheen alsof hij de grond onder zijn voeten verloor. Op zijn gezicht was een heftig wantrouwen te lezen en hij kwam met geen woord meer op deze brieven en berichten terug.

Na het tweede congres werd hij bijzonder wantrouwend tegen uit Rusland komende brieven.

In het begin kwetste mij dat zelfs enigszins, maar later verklaarde ik het als volgt: hij was al lang uit Rusland weg en bezat niet die maatstaf, welke men door ervaring verkrijgt en die het mogelijk maakt van ieder bericht het specifieke belang te bepalen en tussen de regels door te lezen.

Dikwijls kwamen er arbeiders naar de Iskra toe. Ieder wilde dan natuurlijk Plechanov zien. Maar Plechanov was veel moeilijker te bereiken dan wij of Martov. Als het echter een arbeider gelukte om Plechanov te zien, dan ging hij met gemengde gevoelens weer van hem weg. Hij was verblind door het buitengewone intellect van Plechanov, door zijn kennis en zijn geest, maar na het afscheid bleef slechts de herinnering aan de geweldige afstand, die er lag tussen de theoreticus Plechanov en hem, de eenvoudige arbeider, immers had hij niet kunnen spreken over wat hem innerlijk bewoog, wat hij graag had willen vertellen en waarover hij graag raad zou hebben gevraagd. En als de arbeider het met Plechanov helemaal niet eens was en zijn eigen mening probeerde te verdedigen, dan zei Plechanov geprikkeld: “Je vader en moeder kwamen nog niet met hun neus boven de tafel, toen ik al ...”

Al mag dat in de eerste jaren van de emigratie wel anders zijn geweest, in ieder geval had Plechanov omstreeks 1900 de directe voeling met Rusland reeds verloren. In 1905 ging hij dan ook niet naar Rusland.

Pavel Borisovitsj Axelrod overtrof Plechanov en Vera Zasulitch verreweg in organisatorische bekwaamheid. Hij onderhield het verkeer met de aangekomen kameraden. Zij brachten het grootste gedeelte van hun tijd bij hem door en kregen van hem ook te eten. Pavel Borisovitsj vroeg hen over alles en nog wat uitvoerig uit.

Hij voerde de correspondentie met Rusland, want hij was het beste op de hoogte met de illegale methoden van verkeer. Men kan zich indenken hoe een Russisch revolutionaire organisator zich voelen moest gedurende de lange jaren van de emigratie in Zwitserland. Pavel Borisovitsj bezat niet meer een vierde gedeelte van zijn arbeidskracht. Hij kon nachtenlang niet slapen en schreef dikwijls maanden lang met buitengewone inspanning aan een artikel zonder het te kunnen afmaken. Het was bijna onmogelijk zijn handschrift te ontcijferen, zo zenuwachtig was hij.

P.B. Axelrod wond er zich buitengewoon over op, dat de Iskra niet in Zwitserland zou verschijnen en de verbinding met Rusland niet door zijn hand zou gaan.

De Iskra zou een organisatorisch centrum zijn en dan zou hij niet tot de redactie behoren! En waar had men sterker de Russische geest gevoeld dan juist op het tweede congres! Toen ik in München kwam, woonde daar van de groep “Bevrijding van de Arbeid” alleen Vera Zasulitch onder een vreemde naam met een Bulgaarse pas; ze noemde zich Velika Dmitrijevna.

Ook de anderen moesten met Bulgaarse passen leven. Voor dat ik kwam, had Vladimir Iljitsj eenvoudig maar helemaal geen pas. Later verschaften we ons een pas van een Bulgaar Dr. Jordanov, schreven hem er een vrouw Maritza bij op en woonden ergens in een kamer, die we door een advertentie bij een arbeidersfamilie vonden. Voor dat ik kwam, was Inna Germogenovna Smidovitsj-Lehmann secretaresse van de Iskra. Ook zij leefde met een Bulgaarse pas en noemde zich Dimka. Vladimir Iljitsj had doorgezet – naar hij mij vertelde – dat ik zodra ik aankwam, secretaresse van de Iskra zou worden. Dat betekende natuurlijk dat de betrekkingen met Rusland onder de controle van Vladimir Iljitsj zelf zouden worden onderhouden. Martov en Potressov hadden er niets tegen en de groep “Bevrijding van de Arbeid” had geen eigen kandidaat, en bovendien kende ze aan de Iskra ook geen buitengewone betekenis toe. Vladimir Iljitsj had het wel wat pijnlijk gevonden dit te moeten doen, maar hij hield het voor noodzakelijk in het belang van de beweging. Er was dadelijk een massa te doen.

De correspondentie werd op de volgende wijze georganiseerd: de brieven uit Rusland werden aan de adressen van Duitse makkers in verschillende steden van Duitsland gezonden en die stuurden ze aan Dr. Lehmann, die ons alles doorgaf.

Kort te voren was het volgende voorgevallen: het was eindelijk gelukt in Rusland in Kiesjinev[28] een drukkerij voor brochures in te richten en de leider van de drukkerij, Akin (Leon Goldman, de broer van Liber) had aan Lehmanns adres een kussen gezonden, waarin exemplaren waren genaaid van een in Rusland verschenen brochure. De verbaasde Lehmann weigerde bij de post het kussen in ontvangst te nemen, maar toen de onzen er van hoorden en vreselijk opspeelden, nam hij het toch maar aan en beloofde in het vervolg alles aan te nemen wat te zijnen name aankwam, al was het ook een hele spoortrein. De mogelijkheid om de Iskra regelmatig naar Rusland te zenden bestond nog niet. De Iskra werd voornamelijk door reizigers in koffers met dubbele bodem meegenomen en zij moesten dan die koffers in Rusland aan een afgesproken adres afleveren.

Plaatsen om de koffers af te leveren waren in Pleskau bij de Lepeschinski’s, in Kiev en in andere steden ingericht. De Russische kameraden pakten de literatuur uit en gaven ze aan de organisatie door. Twee Letten Rohlau, en Skuwikis waren juist begonnen de verzending te organiseren.

Dat kostte allemaal veel tijd. Vooral de verschillende besprekingen, die tot niets leidden, waren zeer tijdrovend.

Ik weet nog, hoe we eens bijna een hele week met iemand onderhandelden, die een verbinding met smokkelaars wilde bewerken. Daartoe wilde hij met een kiektoestel, dat we voor hem zouden moeten kopen, de grens langs wandelen.

We stonden in briefwisseling met de vertrouwensmannen van de Iskra in Berlijn, Parijs, Zwitserland en België. Ze hielpen zoveel ze konden en scharrelden mensen voor ons op, die bereid waren koffers mee te nemen, zorgden voor geld, verbindingen, adressen, enz.

In oktober 1901 werd door de sympathiserende groepen, de “Buitenlandse Liga van Russische Revolutionaire Sociaal-Democraten” gevormd.

De verbindingen met Rusland werden spoedig uitgebouwd. Een van de actiefste correspondenten van de Iskra was de Petersburgse arbeider Babuschkin, met wie Vladimir Iljitsj voor zijn reis naar het buitenland was samengekomen om over een correspondentschap te spreken. Babuschkin zond een massa brieven in: uit Orjechovo-Sujevo, uit Vladimir, uit Gusj-Chrustaljni, uit Ivanovo-Voznesensk, Kochma en Kineschma. Hij reisde voortdurend in deze plaatsen rond en vestigde er verbindingen. Ook uit Moskou, Petersburg, de Oeral en het zuiden, schreef men ons.

We stonden ook in briefwisseling met het Noordelijk Verbond.[29] Weldra kwam ook een vertegenwoordiger van het Noordelijk Verbond met name Noskov uit Ivanovo-Voznesensk in het buitenland. Men zou zich moeilijk een meer typische Rus kunnen voorstellen: een blonde jongeling met blauwe ogen, die een beetje gebukt liep en de “O” heel diep, bijna als “Oe” uitsprak. Hij kwam in het buitenland met een klein bundeltje als enige bagage, om over alles te spreken. Zijn oom, een kleine fabrikant in Ivanovo-Voznesensk had hem het reisgeld gegeven, alleen om van zijn onrustige neef af te komen, die al een keer in de gevangenis gezet was en bij wie een andere keer een huiszoeking was gehouden.

Boris Nikolajevitsj (dit was slechts zijn schuilnaam, eigenlijk heette hij Vladimir Alexandrovitsj) was een man van de praktijk. Ik kende hem al uit Ufa, toen hij zich daar ophield op zijn doorreis naar Jekaterinenburg. Hij kwam naar het buitenland om “verbindingen te verzamelen”. Dat was namelijk zijn beroep. Ik weet nog hoe hij in onze nauwe Münchense keuken op het fornuis zat en met glinsterende ogen over het werk van het Noordelijk Verbond vertelde. Zijn geestdrift kende daarbij geen grenzen en Vladimir Iljitsj goot met zijn vragen nog olie op het vuur. Boris hield tijdens zijn oponthoud in het buitenland een schrift bij, waarin hij zorgvuldig alle verbindingen opschreef: waar iemand zich bevond, wat hij deed en waarmee hij zich nuttig zou kunnen maken. Hij liet dit later bij ons achter. Hij was een eigenaardig mengsel van dichter en organisator. Hij idealiseerde te veel de mensen en het werk en bezat niet de eigenschap de werkelijkheid onbevreesd in het oog te kunnen zien. Na het tweede congres werd hij verzoeningsgezind en verdween toen geheel van het politiek toneel. Hij stierf in de jaren van de reactie.

Ook andere mensen bezochten ons in München. Voor mijn komst was Struve in München geweest. De breuk met hem was toen al te voorzien. Hij zwenkte juist van de sociaaldemocraten naar de liberalen over. Bij zijn laatste bezoek was het tot heftige meningsverschillen gekomen. Vladimir Iljitsj en Plechanov gaven hem op. Vera Ivanovna hield hem nog niet voor verloren. Zij en Potressov werden daarom de “met Struve bevriende partij” genoemd.

Struve kwam nog eens naar München, toen ik daar ook al was. Vladimir Iljitsj weigerde hem te ontvangen. Ik ging naar de woning van Vera Ivanovna, waar ik Struve aantrof. Het was een zeer neerdrukkende samenkomst die aan een scène uit Dostojevski herinnerde. Struve was vreselijk beledigd, hij klaagde erover dat men hem voor een renegaat hield en spotte met zichzelf. Ik weet al lang niet meer waarover hij het allemaal had, ik herinner me alleen nog het pijnlijke gevoel waarmee ik deze samenkomst verliet. Het was duidelijk dat hij een vreemde, de partij vijandig mens geworden was. Vladimir Iljitsj had gelijk gehad. Later zond Nina Alexandrovna, de vrouw van Struve, ons hun groeten en een doos geconfijte vruchten. Ze stond machteloos en begreep waarschijnlijk ook niet waar Peter Bernhardovitsj heen wilde. Hij zelf wist het maar al te goed.

Na mijn aankomst trokken wij bij een Duits arbeidersgezin in. De familie was groot, ze bestond uit zes personen. Ze hadden maar een keuken en een kleine kamer. Maar overal heerste pijnlijke helderheid, de kinderen zagen er zindelijk uit en waren goed opgevoed. Ik besloot Vladimir Iljitsj het eten te geven waaraan hij gewoon was en begon zelf te koken. Ik kookte in de keuken van de kostjuffrouw, maar moest alles in onze kamer klaarmaken. Ik zorgde ervoor daarbij zo weinig mogelijk leven te maken, want Vladimir Iljitsj schreef toen al aan zijn brochure Wat te doen?

Als hij iets schreef, ging hij gewoonlijk vlug in de kamer op en neer en fluisterde zacht in zich zelf, wat hij schrijven wou. Ik had mij toen al aan zijn manier van werken aangepast. Als hij schreef, praatte ik niet tegen hem en stelde hem geen vragen. Later vertelde hij op de wandeling, waarover hij aan het schrijven en nadenken was. Dit was even noodzakelijk voor hem, als het zacht in zich zelf opzeggen van een artikel, voordat hij het opschreef. Dikwijls maakten wij uitstapjes in de omgeving van München, meestal naar afgelegen plaatsen, waar weinig mensen kwamen. Een maand later betrokken wij een eigen woning in een van de talrijke nieuwe huizenblokken in Schwabing in München, schaften ons “meubilair” aan (dat wij bij ons vertrek tezamen voor twaalf mark weer verkochten) en leefden weer op onze eigen wijze.

Na het middageten kwamen Martov en anderen voor een zogenaamde redactiebijeenkomst bij ons. Martov was gewoon onophoudelijk te praten en sprong steeds van het ene onderwerp op het andere. Hij las ongehoord veel, wist altijd ergens vandaan een hoop nieuwtjes en kende alles en iedereen. “Martov is het type van een journalist,” zei Vladimir Iljitsj een paar maal van hem, “hij is buitengewoon begaafd, neemt alles snel op. is uiterst gevoelig, maar neemt alles licht op.”

Voor de Iskra was Martov bepaald onontbeerlijk. Deze, dagelijks vijf tot zes uur in beslag nemende gesprekken, vermoeiden Vladimir Iljitsj zeer; ze maakten hem lusteloos en niet tot werken in staat. Eens verzocht hij mij naar Martov te gaan en hem te vragen niet meer bij ons te komen. Wij kwamen overeen dat ik in het vervolg naar Martov toe zou gaan om hem te vertellen over de ingekomen post en deze met hem te bespreken. Maar daar kwam niets van. Na twee dagen was alles weer bij het oude. Martov kon gewoonweg niet leven zonder deze gesprekken. Hij was gewoon na zijn bezoek aan ons met Vera Ivanovna, Dimka en Blumenfeld naar een café te gaan, waar ze dan nog urenlang zaten.

Later, toen Dan zich met vrouw en kinderen in München vestigde, bracht Martov hele dagen bij hen door.

In oktober reisden we van München naar Zürich om ons met de “Rabotsjeje Djelov” te verenigen. Die vereniging kwam echter niet tot stand. Akimov, Kritsjevski en anderen redeneerden ten slotte over de onmogelijkste dingen. Martov wond zich tijdens zijn rede tegen de vertegenwoordigers van de “Rabotsjeje Djelo” vreselijk op. Hij scheurde zich daarbij zijn das kapot. Ik had hen nog nooit zo onbeheerst gezien. Plechanov was in een geestige bui. We stelden een resolutie op, dat samensmelting onmogelijk was. Dan las haar houterig voor. “Pauselijk nuntius” gooiden de tegenstanders hem naar het hoofd.

Deze scheiding kwam haast pijnloos tot stand. Martov en Lenin hadden niet met de “Rabotsjeje Djelo”[30] samengewerkt. Eigenlijk was van een scheiding geen sprake, daar er geen gemeenschappelijke arbeid aan was voorafgegaan. Plechanov was in een goed humeur, hij was vergenoegd en spraakzaam: de tegenstander, die hem de handen zo vol werk had gegeven, was geheel overwonnen. We woonden allen in hetzelfde hotel, aten gemeenschappelijk en de tijd ging bijzonder prettig om. Meermalen echter kwam het onderscheid in opvatting bij enkele kwesties aan het licht.

Mij is in het bijzonder één gesprek in gedachten gebleven. Het was in een café; naast onze kamer was een gymnastiekzaal, waarin juist een schijngevecht plaats vond. Met schilden gewapende leden van de arbeiderssport vochten met elkaar en kruisten hun kartonnen zwaarden. Plechanov lachte er om: “Zo zullen wij in de toekomstige maatschappij ook eens vechten.” Op de terugweg liep ik met Axelrod en hij ontwikkelde de door Plechanov aangeroerde gedachte verder: in de maatschappijorde van de toekomst zou het dodelijk vervelend zijn, er zou geen sprake meer zijn van strijd.

Ik was toen nog erg schuchter en sprak niet tegen, maar ik herinner mij, dat ik het tamelijk beledigend vond voor de toekomstige maatschappij.

Nadat wij uit Zürich waren teruggekeerd, schreef Vladimir Iljitsj zijn brochure Wat te doen verder af. Later hebben de mensjewieken dit geschrift heftig aangevallen, maar in die tijd liepen zij er allen mee weg, vooral echter zij, die dichter bij het werk in Rusland stonden. De brochure was één enkele hartstochtelijke oproep tot organisatie. Er werd een breed opgezet organisatieplan in ontworpen, waarin ieder zijn plaats zou kunnen vinden, waarin ieder een raadje van het revolutionaire organisme zou kunnen worden, een raadje, waarzonder, hoe klein het ook zijn mag, het gehele mechanisme niet in staat zou zijn te werken. De brochure vuurde ertoe aan, door hardnekkige, onvermoeide arbeid de grondslag te leggen, die noodzakelijk was, opdat de partij in de gegeven Russische verhoudingen niet slechts als begrip, maar als werkelijkheid bestaan kon.

“De sociaaldemocraat mag geen arbeid, hoe vervelend ook, schuwen, hij moet werken, onvermoeibaar werken, steeds tot alles bereid zijn, beginnen met het redden van de eer, het aanzien en het voortbestaan van de partij op het ogenblik van de grootste “onderdrukking” van de revolutionaire beweging en eindigend bij de voorbereiding, verankering en doorvoering van de gewapende volksopstand.” – schreef Vladimir Iljitsj in Wat te doen.

Sinds de voltooiing van deze brochure zijn vierentwintig jaar verlopen. – En wat voor vierentwintig jaar! – Alle arbeidsvoorwaarden voor de partij in de grond veranderd. De arbeidersbeweging heeft een geheel nieuwe taak gekregen. Maar ook nu nog wordt men gegrepen door het revolutionair pathos van deze brochure. En ook nu nog moet ieder, die niet alleen met woorden, maar ook met daden leninist wil zijn, deze brochure bestuderen.

Hoewel de “Vrienden des Volks” reeds van ontzaggelijke betekenis waren voor de algemene aanduiding van de weg, die de revolutionaire beweging zou moeten gaan, bevatte Wat te doen een schetsontwerp voor een groots opgevatte revolutionaire arbeid en gaf reeds concreet aan wat gedaan moest worden. Het lag voor de hand dat het congres nog te vroeg gehouden werd. Nog waren de voorwaarden, dat dit congres niet net zo als het vorige in de lucht zou blijven hangen, niet aanwezig. Daar was nog een langere voorbereiding voor nodig. Daarom werd ook een poging van de Bond, om een congres in Bialystok bijeen te roepen, door niemand ernstig genomen. Van de Iskra-groep was Dan erheen gegaan en bezorgde meteen een koffer, waarin talrijke exemplaren van de brochure Wat te doen verborgen waren. Het congres van Bialystok werd niets dan een conferentie.

De Iskra werkte onder hoge druk. Haar invloed nam toe. Voor het congres werd een partijprogram ontworpen. Plechanov en Axelrod kwamen naar München om hierover te spreken. Plechanov viel enige punten van het door Lenin samengestelde ontwerpprogram aan. Vera Ivanovna was het niet in alles met Lenin eens, maar ook met Plechanov stemde ze niet helemaal overeen. Axelrod gaf in veel aan Lenin toe. Er heerste een neerslachtige stemming. Vera Ivanovna maakte aanstalten om Plechanov aan te vallen, maar deze zette een ongenaakbaar gezicht en keek haar, de armen gekruist, strak aan, zodat Vera Ivanovna helemaal in de war raakte. Er zou gestemd worden. Voor de stemming verklaarde Axelrod, die het in de betreffende kwesties met Lenin eens was, dat hij hoofdpijn had en even om ging lopen.

Vladimir Iljitsj wond zich vreselijk op: zo mocht men onder geen beding werken. Was dat nu een zakelijke bespreking? De noodzakelijkheid om het werk op een zakelijke grondslag te stellen, toonde zich in volle duidelijkheid; er mochten geen persoonlijke elementen insluipen; luimen of in de loop van de tijd ontstane persoonlijke verhoudingen mochten de besluiten niet beïnvloeden.

Ieder geschil met Plechanov pakte Vladimir Iljitsj zeer aan. Hij sliep slecht en werd zenuwachtig. Plechanov echter was geërgerd en beledigd.

Toen Plechanov het artikel van Vladimir Iljitsj voor het vierde nummer van de “Sarja” had gelezen, gaf hij het Vera Ivanovna terug, voorzien van kanttekeningen waarin hij al zijn grieven had neergeschreven. Vladimir Iljitsj kreeg deze te zien en raakte er helemaal door van de wijs.

In die tijd bleek het onmogelijk de Iskra verder in München te drukken. De eigenaar van de drukkerij wilde het risico niet langer dragen. We moesten verhuizen. Maar waarheen? Plechanov en Axelrod voelden voor Zwitserland. De anderen stemden voor Londen, onder de indruk van de geest, die bij de programbesprekingen had geheerst.

Deze tijd in München bleef voor ons steeds een prettige herinnering. De daarop volgende jaren van de emigratie waren veel harder. In München waren de persoonlijke betrekkingen tussen Vladimir Iljitsj, Martov, Potressov en Vera Zasulitch nog niet beïnvloed door diepgaande verschillen. Allen richtten zij hun krachten op een gemeenschappelijk doel: de uitgave van een algemeen Russisch blad. In het werk voor de Iskra verzamelden zich alle krachten. Allen voelden de groei van de organisatie, allen waren doordrongen van het bewustzijn dat de goede weg om de partij te ontwikkelen was gevonden. Hieruit alleen is de ongedwongen vrolijkheid te verklaren, waarmee wij ons op het carnaval amuseerden en de overmoedige stemming, die op de gehele reis naar Zürich heerste. Het plaatselijk leven boeide onze aandacht maar weinig. Wij namen er slechts als toeschouwers aan deel. We gingen wel dikwijls naar vergaderingen, maar die waren over het algemeen onbelangrijk. Ik herinner me nog een Meifeest. Het was de Duitse sociaaldemocratie in dat jaar voor de eerste keer toegestaan een optocht te houden, echter onder de voorwaarde dat men geen vergaderingen zou houden in de stad en het feest buiten zou organiseren.

En zo trokken de Duitse sociaaldemocraten in tamelijk grootte troepen met hun hele huishouden en met de gebruikelijke rammenas in hun zak, zwijgend, in stormpas door de stad om later in een dorpsrestaurant bier te drinken. Dit “Meifeest” deed zeer weinig denken aan een demonstratie ter gelegenheid van de wereldfeestdag der arbeidersklasse.

Omdat wij zeer in het geheim werkten, stonden wij toen met Duitse kameraden niet in verbinding. Alleen met Parvus, die met zijn vrouw en zijn zoontje niet ver van ons af in Schwabing woonde, gingen wij om. Eens was Rosa Luxemburg bij hen op bezoek en Vladimir Iljitsj ontmoette haar bij Parvus. Parvus stond toen op zeer links standpunt, werkte aan de Iskra mee en interesseerde zich voor de Russische beweging.

Wij reisden over Luik naar Londen. Daar woonden nog oude kennissen van mij van de zondagsschool, Nikolai Leonidovitsj Meschtsjerjakov en zijn vrouw. Ik had hem nog gekend als Narodovolez; hij was de eerste die mij de illegale arbeid leerde en mij de praktijk van de samenzwering bijbracht. Ook had hij er het zijne toe bijgedragen, dat ik sociaaldemocraat werd, doordat hij mij verscheidene buitenlandse uitgaven van de groep “Bevrijding van de Arbeid” liet lezen.

Hij was nu ook sociaaldemocraat, woonde al lang in België en kende de plaatselijke beweging heel goed. Wij besloten daarom hem onderweg op te zoeken.

Er heerste in Luik juist een vreselijke opwinding. Een paar dagen te voren hadden soldaten op stakende arbeiders geschoten. De arbeiderswijken waren nog zichtbaar in beweging. Men merkte het aan de gezichten van de arbeiders en aan de oplopen op straat. We bezochten het volkshuis. Het ligt erg onpraktisch. Op het plein voor het volkshuis kan de massa gemakkelijk omsingeld en op een hoop gedreven worden. Alles liep bij het volkshuis te hoop. Om daar oplopen van de massa te verhinderen, liet de partijleiding in alle arbeiderswijken vergaderingen houden. Er ontstond al een zeker wantrouwen tegen de leiders van de Belgische sociaaldemocratie. Er was een soort arbeidsverdeling ontstaan: de soldaten schieten in de massa’s en de arbeidersleiders zoeken voorwendsels om ze dan weer te kalmeren ...

In Londen in 1902 en 1903

I

Londen

verraste ons zeer door zijn wonderbaarlijke verhoudingen. En hoewel op de dag van onze aankomst een onbeschrijflijk dichte nevel over de stad hing, klaarde het gezicht van Vladimir Iljitsj dadelijk op en nam hij gretig het beeld van deze vesting van het kapitalisme in zich op: hij vergat daardoor zelfs een tijdlang Plechanov en de conflicten in de redactie.

Op het station werden we begroet door kameraad Nikolai Alexandrovitsj Alexejev, die reeds lang als emigrant in Londen leefde en de Engelse taal uitstekend had geleerd. Hij diende ons in het begin als gids, want we waren in onze nieuwe toestand tamelijk hulpeloos. We hadden ons ingebeeld dat we Engels kenden; we hadden immers in Siberië het werk van de Webbs, een heel dik boek, uit het Engels in het Russisch vertaald. Ik had in de gevangenis uit een leerboek voor zelfstudie Engels geleerd, maar nog nooit had ik werkelijk Engels horen spreken. Toen wij in Schusjenskoje met de vertaling van de Webbs begonnen, hoorde Vladimir Iljitsj ontzet mijn uitspraak: “De lerares die mijn zuster les gaf, sprak het in ieder geval heel anders uit.” Dat kon ik niet tegenspreken en leerde een andere uitspraak. Toen we in Londen kwamen, bleek het dat wij geen woord verstonden en dat ook niemand ons verstond. We kwamen daardoor in het begin in de grappigste situaties. Vladimir Iljitsj lachte erom, maar vond het toch niet erg prettig. Hij begon ijverig de taal te leren. We bezochten allerlei vergaderingen, gingen op de eerste rijen zitten en keken de sprekers opmerkzaam naar de mond. In het begin gingen we nogal eens naar Hydepark. Daar treden namelijk sprekers voor de voorbijgangers op, ieder spreekt waarover hij wil. Daar stond bv. een atheïst en bewees een groep nieuwsgierigen dat er geen God bestond. Een van de sprekers hoorden we erg graag; hij sprak met een Iers accent en dat konden wij beter verstaan. Daarnaast riep een officier van het “Heilsleger” hysterisch de almachtige God aan en iets verder vertelde een handelsbediende over het tuchthuisleven van bedienden in grote warenhuizen.

Zo leerden we langzamerhand de uitspraak. Later duikelde Vladimir Iljitsj door advertenties twee Engelsen op, die hem, in ruil voor Russisch, Engelse les gaven en leerde vlijtig met hen. Hij leerde de taal heel goed.

Vladimir Iljitsj bestudeerde niet alleen de taal, hij bestudeerde ook de stad Londen. Daartoe ging hij niet naar de Londense musea, behalve naar het Brits museum. In dit laatste bracht hij de helft van zijn tijd door; het museum zelf lokte hem er niet heen, maar wel de daar ondergebrachte rijkste bibliotheek van de wereld en de omgeving, waarin het zo gemakkelijk viel wetenschappelijk werk te verrichten. In gewone musea, bv. in een oudheidkundig museum, werd Vladimir Iljitsj al na een minuut of tien moe, zodat we de zalen met harnassen en wapens en de eindeloze reeks met Egyptische en andere antieke wapens vol gezette kamers, meestal heel vlug weer verlieten. Ik ken maar één museum waar Iljitsj bijna niet vandaan te krijgen was. Dat is het museum van de revolutie van 1848 in Parijs. Het is in een klein kamertje ondergebracht – ik geloof in de Rue des Cordillères. Hij bekeek daar ieder voorwerp en iedere krant nauwkeurig.

Iljitsj bestudeerde het levende Londen. Hij reed graag boven op een bus urenlang kris en kras door de stad. Het bonte leven in deze reusachtige handelsstad had een grote bekoring voor hem. De stille pleinen met hun statige villa’s met grootte spiegelruiten, geheel met groen begroeid, waar slechts blinkende equipages rijden en smerige stegen, waarin de Londense arbeiders wonen, waar de was te drogen hangt en op de stoepen bleke kinderen spelen, bleven bij deze ritten buiten beschouwing.

Daar gingen we te voet heen en Iljitsj schudde dikwijls het hoofd als hij deze schreeuwende tegenstelling tussen rijkdom en armoede aanschouwde en zei: “Two nations!” (Twee naties!). Maar ook vanaf de bus kon men menig karakteristiek toneel gadeslaan. Naast de bars stonden opgeblazen gedegenereerde gestalten. Dikwijls waren er ook vrouwen bij in zwaar beschonken toestand, met geschonden gezichten in een japon, die eens elegant geweest was, maar waar nu de mouwen uitgescheurd waren. Eens zagen we vanaf de bus, hoe een krachtige bobby, de karakteristieke helm met de riem om de kin op het hoofd, een tengere jongen met ijzeren vuist voor zich uit dreef. Hij had hem klaarblijkelijk op een diefstal betrapt en een hele menigte trok fluitend en gillend achter hen aan. Een deel van het publiek van de bus sprong van zijn plaats op en joelde eveneens tegen de dief aan. “Ja, ja,” bromde Vladimir Iljitsj. Een paar keer reden we op loondagen ’s avonds naar de arbeiderswijken. Langs het trottoir van een brede straat staat dan een onafgebroken rij van straathandelaars. Ieder heeft een brandende fakkel naast zich. Op het trottoir verdringt zich een stroom van arbeiders en arbeidsters, een luidruchtige menigte, die alle mogelijke dingen inkoopt en op de plaats zelf haar honger stilt.

Vladimir Iljitsj voelde zich altijd tot de arbeidersmassa aangetrokken. Hij ging overal heen, waar hij de massa kon aantreffen: naar buiten, waar de vermoeide arbeiders in de voorsteden urenlang in het gras lagen, naar de kroegen en naar de leeszalen. In Londen zijn veel leeszalen, – vertrekken, waar men zo van de straat in binnentreedt, waar niet eens zitplaatsen zijn, maar alleen lessenaars en waar de kranten in mappen gehecht zijn. De bezoeker neemt een krant en hangt deze, nadat hij haar gelezen heeft, weer op zijn oude plaats terug. Vladimir Iljitsj wilde later ook bij ons overal leeszalen inrichten.

Hij ging ook naar de volkskeukens en naar de kerk. In Engeland heeft in de kerk na de godsdienstoefening gewoonlijk een korte voordracht plaats over het een of ander onderwerp, waarna gelegenheid bestaat tot discussie. Iljitsj hoorde graag bij deze discussies, die door eenvoudige arbeiders werden gevoerd, toe. Hij zocht in de kranten de aankondigingen op van arbeidersvergaderingen in ver afgelegen stadsdelen, waar geen parade was en geen “Leaders” spraken, maar slechts arbeiders uit de bedrijven. De vergadering was gewoonlijk gewijd aan de bespreking van een kwestie of een plan, bv. de aanleg van tuindorpen. Vladimir Iljitsj hoorde opmerkzaam toe en zei later verheugd: “Ze liepen gewoonweg over van socialisme! De spreker zegt banaliteiten, maar wanneer een arbeider naar voren komt, dan pakt hij meteen de koe bij de horens en legt het diepste wezen van de kapitalistische orde bloot”. Iljitsj zette ook altijd al zijn hoop op de eenvoudige Engelse arbeider, die ondanks alles zijn klasse-instinct heeft bewaard. Vreemdelingen zien gewoonlijk slechts de door de bourgeoisie gecorrumpeerde, verburgerlijkte arbeidersaristocratie. Iljitsj bestudeerde natuurlijk ook deze groep en de vormen, waaronder de invloed van de bourgeoisie zich doet gelden. Hij vergat de betekenis van dit feit geen ogenblik, maar hij streefde ernaar ook de drijvende krachten van een toekomstige revolutie in Engeland te doorgronden.

In wat voor vergaderingen zijn wij al niet verzeild geraakt! Eens kwamen we zelfs in een sociaaldemocratische kerk terecht! In Engeland bestaan namelijk zulke kerken. Een verantwoordelijk sociaaldemocratisch partijfunctionaris las zalvend uit de bijbel voor en hield daarna een preek over het onderwerp: “De uittocht van de joden uit Egypte” als voorbeeld voor de uittocht van de arbeiders uit het rijk van het kapitalisme in het rijk van het socialisme. Daarna verhieven zich allen van hun plaatsen en zongen uit een socialistisch gezangboek: “Voer ons Heer uit het rijk van het kapitalisme in het rijk van het socialisme.” Later gingen we nog eens naar dezelfde kerk van “De zeven zusters” naar een discussieavond voor de jeugd. Een jongeling hield een voordracht over het socialistisch gemeenteprogram en bewees dat de revolutie helemaal niet nodig was. En dezelfde sociaaldemocraat, die bij ons eerste kerkbezoek in de zeven zusters als dominee was opgetreden, verklaarde, dat hij reeds twaalf jaar lid van de partij was; sinds twaalf jaar vocht hij tegen het opportunisme en het socialistische gemeenteprogram was opportunisme van het zuiverste water.

Met het huiselijk leven van de Engelse socialisten hebben we bijna geen kennis gemaakt. De Engelsman is tegenover vreemdelingen weinig toeschietelijk. Op de Russische emigrantenbohème keek hij met naïeve verbazing neer. Ik weet nog, hoe een Engels sociaaldemocraat, die wij bij Tachtarev ontmoetten, mij eens verbaasd vroeg: “Hebt u werkelijk in de gevangenis gezeten? Nee, als men mijn vrouw in de gevangenis zou stoppen, zou ik niet weten wat ik zou moeten doen! Mijn vrouw!”

De alles overheersende invloed van het kleinburgerdom konden we merken aan het arbeidersgezin, waar we inwoonden en ook aan de Engelsen die ons taalles gaven. Hier konden wij de ontzettende bekrompenheid van het Engelse leven van elke dag leren kennen. Een van de beide Engelsen, die ons les gaven, was chef in een grootte boekenzaak. Hij bekende ons eens dat hij het socialisme hield voor de theorie, die de sociale verhoudingen het best beoordeelde. “Ik ben een overtuigd socialist,” meende hij, “ja, een tijdlang trad ik zelfs op als socialist. Toen liet mijn chef mij bij zich roepen en zei mij dat hij socialisten in zijn bedrijf niet kon gebruiken en dat ik, wanneer ik bij hem in dienst wilde blijven, mijn mond moest houden. Ik zei tegen mezelf: het socialisme komt onvermijdelijk, onafhankelijk van het feit of jij ervoor optreedt of niet en je hebt vrouw en kinderen. Nu vertel ik het aan niemand meer, dat ik socialist ben, maar u durf ik het wel bekennen.”

Deze mijnheer Rymond, die bijna geheel Europa bereisd had, in Australië en nog ergens anders in het buitenland had gewoond en reeds vele jaren lang in Londen leefde, kende nog niet eens de helft van alles wat Vladimir Iljitsj gedurende het ene jaar, dat hij in Londen was, had gezien. Eens overreedde Iljitsj hem mee te gaan naar een meeting in Whitechapel. Mr. Rymond was, evenals het merendeel van de Engelsen, van zijn leven nog nooit in dit stadsdeel geweest, waar Russische joden wonen en dat zijn eigen, met het overige Londen geheel verschillend leven, leeft. Hij verbaasde zich over alles. Ouder gewoonte maakten we ook tochtjes in de omgeving van de stad. Meestal reden we naar de zgn. Prime Rose Hill. Dat was nl. het goedkoopste tochtje, de hele rit kostte maar zes pence. Vanaf deze heuvel kan men bijna geheel Londen overzien – een reusachtige, in rook gehulde, huizenzee. Van hieruit gingen we dan te voet verder naar buiten; in de parken en in het bos. We gingen ook graag naar de Prime Rose Hill, omdat daar in de buurt het kerkhof ligt, waar Karl Marx begraven is. Daar gingen we ook vaak heen.

In Londen stonden we in verbinding met een lid van onze Petersburgse groep, Appolinaria Alexandrovna Jakubova. Ze was een zeer actief partijarbeidster uit de Petersburgse tijd, algemeen bemind en geacht, en ik was ook nog aan haar gehecht door gemeenschappelijke arbeid aan de zondagavondschool buiten de Nevskipoort en door de gemeenschappelijke vriendschap met Lydia Michailovna Knipovitsj. Na de verbanning, waaruit ze ontvlucht was, was Appolinaria getrouwd met de voormalige redacteur van de “Rabotschaja Mysl”[31] genaamd Tachtarjev. Zij leefden nu ook als emigranten in Londen, ver van het werk verwijderd. Appolinaria verheugde zich over onze aankomst.

De Tachtarjevs namen ons onder hun hoede en hielpen ons goedkoop en betrekkelijk genoeglijk in te richten. Met hen gingen we de gehele tijd om; maar daar wij vermeden over de richting van de “Rabotschaja Mysl” te spreken, was onze verhouding altijd een beetje gespannen. Tweemaal kwam het tot een uitbarsting en luchten we ons hart. In januari 1903, geloof ik, verklaarden de Tachtarjevs officieel dat ze het met de richting van de Iskra eens waren.

Mijn moeder zou na enige tijd bij ons komen en daarom besloten wij twee kamers te huren, onze eigen huishouding te doen en thuis te koken. Onze Russische magen konden niet tegen al die “ossenstaarten”, de in vet gebakken vis, cakes, enz. Bovendien leefden we toen op kosten van de organisatie en moesten iedere cent sparen en het was goedkoper een eigen huishouden te voeren.

Om ontdekking te voorkomen hadden we ons zo goed mogelijk ingericht. Men had toen in Londen geen documenten nodig, men kon zich onder iedere willekeurige familienaam aanmelden. Wij meldden ons aan als de familie Richter. Zo was de omstandigheid, dat voor Engelsen alle buitenlanders gelijk zijn, voor ons ook zeer gunstig; onze hospita bv. hield ons de hele tijd voor Duitsers.

Weldra kwamen ook Martov en Vera Ivanovna Zasulitch aan. Ze trokken met Alexejev in een dichtbij gelegen huis, dat wel meer aan Europese huizen herinnerde en stichtten daar een commune.

Vladimir Iljitsj begon dadelijk in het Brits museum te werken. Gewoonlijk ging hij er ’s morgens heen, terwijl Martov voor het doornemen en bespreken van de post bij mij kwam. Op die manier had Vladimir Iljitsj geen last van Martovs drukke praten, dat hem zo vermoeide.

Het conflict met Plechanov werd op de een of andere manier bijgelegd.

Vladimir Iljitsj ging voor een maand naar Bretagne om zijn moeder en zijn zuster Iljinitsjna te bezoeken en bij hen aan zee uit te rusten. Hij hield veel van de zee met haar voortdurende beweging en haar onbegrensde verte; een verblijf aan zee deed hem altijd goed.

II

Nauwelijks hadden we ons in Londen gevestigd of er kwamen ook al mensen bij ons.

Ina Smidovitsj-Dimka vertoefde enige tijd bij ons, maar reisde al gauw weer naar Rusland.

Ook haar broeder Peter Germogenovitsj, die van Vladimir Iljitsj de bijnaam “Matrjona” kreeg, bezocht ons. Hij had juist een hele tijd in de gevangenis gezeten. Na zijn vrijlating werd hij een ijverig aanhanger van de Iskra. Hij beweerde, dat hij een grote specialist was in het afwassen van passen. Volgens hem moest men ze met zweet wassen en in de commune stonden tussenbeide alle tafels op de kop om de afgewassen passen te persen. Het proces was uiterst primitief, zoals trouwens ons hele samenzweren in die tijd.

Wanneer men tegenwoordig de correspondentie met Rusland doorleest, dan staat men verbaasd over onze naïviteit als samenzweerders. Al die brieven over zakdoeken (dat waren passen) over gebrouwen bier, over warme pelzen (dat was in onze geheimtaal: illegale literatuur), al de schuilwoorden voor de steden, die met dezelfde letter aanvingen als de naam van de stad (Odessa – Ossip, Tverj – Terentie, Poltava – Petja, Pskov – Pascha enz.), het vervangen van mannennamen door vrouwennamen en omgekeerd – dat was alles uiterst gemakkelijk te doorzien en te raden. In die tijd ging het nog en het wiste de sporen tot op zekere hoogte wel weg. In het begin behoefden we ook niet zoveel rekening te houden met spionnen. Zelf hadden we alleen maar betrouwbare mensen, die elkaar goed kenden.

In Rusland werkten vertrouwensmannen van de Iskra, aan wie buitenlandse literatuur, de Iskra, de “Sarja” en allerlei brochures werden gezonden. Ze zorgden voor nadruk van de Iskra-literatuur in geheime drukkerijen, gaven die door aan de comités, bezorgden de Iskra-correspondentie, hielden haar op de hoogte van de gehele, in Rusland gepresteerde geheime arbeid en verzamelden geld voor de uitgave.

In Samara (bij Sonja) woonden de Krshishanovski’s, de “Knagers”, Gljeb Maximiljanovitsj, bijgenaamd “Claire” en Sinaida Pavlovna, bijgenaamd de “slak”. Daar woonde ook Maria Iljinitsjna, het “beertje”. In Samara werd direct een soort centrum gevormd. De Krshishanovski’s bezaten de bijzondere gave een kring van mensen om zich heen te verzamelen. Lengnik – “de korte” – ging in het zuiden wonen; hij woonde een tijdlang in Poltava (bij Petj), later in Kiev. In Astrachan hield Lydia Michailovna Knipovitsj, “Oompje”, verblijf. In Pskov leefden Lepeschinski – en Ljubov Nikolajevna Radtsjenko – “Pascha” – Stepan Ivanovitsj Radtsjenko was toen reeds geheel overwerkt en had de geheime arbeid moeten opgeven. In zijn plaats was zijn broer Ivan Ivanovitsj (ook Arkadij en Kassjan genoemd) onvermoeid voor de Iskra bezig. Hij was reizend agent. Ook Silvin (“de Landloper”) was zo’n reizend agent, die de Iskra in Rusland verspreidde. In Moskou werkten Baumann (Victor, “Boom” of “Kraai” geheten) en de nauw met hem verbonden Babuschkin, Ivan Vassiljevitsj (ook Bogdan genoemd). Tot de agenten van de Iskra behoorden ook Jelena Dimitrijjevna Stassova, die nauw met de Petersburgse organisatie verbonden was en de schuilnaam “Absoluut” had, en Glafira Ivananovna Okulova, die na het verdwijnen van Baumann onder de naam “Haasje” in Moskou (bij de Oude) was komen wonen.

Met al deze kameraden stond de Iskra in geregelde briefwisseling. Vladimir Iljitsj nam iedere brief door. We waren er steeds precies van op de hoogte hoe de vertrouwensmannen van de Iskra werkten. We bespraken het werk met hen. Brak ergens een verbinding tussen hen af, dan herstelden wij die weer, brachten hen op de hoogte van de gevangennemingen, enz. Voor de Iskra werkte een drukkerij in Bakoe. Het werk werd streng illegaal verricht. De gebroeders Jenukidse waren er werkzaam en Krassin “Het Paard” leidde de hele zaak. De drukkerij werkte onder de naam Nina.

Later probeerde men nog een tweede drukkerij in Novgorod op te richten. Die verdween echter spoedig weer.

De vroeger door Akim (Leon Goldmann) geleide geheime drukkerij in Kresjinev bestond in de Londense tijd reeds niet meer. De verzending ging over Vilnius (door Grunja).

De Petersburgse kameraden deden een poging de verzending over Stockholm te leiden. Over deze zending, die onder het merk “Bier” plaats vond, bestaat een hele berg van correspondentie. We zonden grootte partijen literatuur naar Stockholm en kregen ook de bevestiging dat het “bier” was aangekomen. We waren overtuigd dat de Petersburgers het ontvangen hadden en gingen door met het zenden van literatuur naar Stockholm. Toen we later, in het jaar 1905, over Zweden naar Rusland terugkeerden, bemerkten wij dat het bier altijd nog in de bierbrouwerij lag, met andere woorden, in het Stockholms volkshuis was een kelder geheel volgestopt met onze geschriften. “Kleine vaatjes” werden door Warde verzonden. Voor zover ik weet, kwam er ook eens een pak aan. Maar later werd de verbinding weer verbroken.

We zetten Matrjona in Marseille neer. Hij moest het transport door scheepskoks, die bij de dienst naar Batoem waren aangesteld, organiseren. In Batoem bereidden onze “Paarden” (de kameraden in die plaats) de ontvangst van de literatuur voor. Het grootste gedeelte werd in zee gegooid. (De geschriften werden in zeildoek gepakt en op een bepaalde plaats in zee geworpen, waar onze kameraden ze dan opvisten.)

Michail Ivanovitsj Kalinin, die toen in een Petersburgse fabriek werkte en lid was van de organisatie, gaf ons door bemiddeling van “Absoluut” het adres van een matroos in Toulon. Daarvandaan ging de literatuur over Alexandrië (Egypte). Men trachtte ook een transport in te richten over Perzië. Later ging de verzending over Kamenez – Podolsk – Lemberg.

Al deze zendingen verslonden een massa geld en kracht, aan dit werk was een groot risico verbonden en bovendien moest men er rekening mee houden dat geen tiende deel der zendingen de plaats van bestemming bereikte. Bovendien verzonden wij literatuur in koffers met dubbele bodem en in de banden van boeken. De vraag naar onze literatuur was bijzonder groot, men haalde het elkaar om zo te zeggen onder de handen weg.

De brochure: Wat te doen vond de grootste aftrek. Zij beantwoordde een serie van de meest actuele en dringende vragen. Overal werd de noodzakelijkheid gevoeld van een geheime doelbewust werkende organisatie.

In juli 1902 daagde in Bialystok een conferentie, door de Bond (Boris) bijeengeroepen. Alle deelnemers, behalve de Petersburgse afgevaardigden, werden opgepakt. Ook Baumann en Silvin werden in verband met deze bijeenkomst gevangen genomen.

Op deze conferentie werd besloten een organisatiecommissie te vormen voor de bijeenroeping van een partijcongres. De zaak werd echter op de lange baan geschoven. De plaatselijke organisaties moesten afgevaardigden zenden, doch zij hadden daarvoor nog niet voldoende vaste vorm aangenomen en waren ongelijk van samenstelling. De organisatie in Petersburg bv. viel uiteen in een arbeidersfractie (manja) en een fractie van intellectuelen (vanja). De arbeidersfractie moest voornamelijk de economische strijd voeren, de andere fractie zou zich bezig houden met de hogere politiek. Overigens was deze hoge politiek niet veel bijzonders en maakte de indruk van meer liberaal te zijn dan revolutionair.

Een dergelijke structuur was ontstaan uit het economisme. Weliswaar was met dit economisme principieel volkomen afgerekend, doch het was in de praktijk van de organisaties nog stevig verankerd.

De Iskra wist in haar kritiek de betekenis van een dergelijke arbeidsdeling op de juiste waarde te schatten.

Het werk van Vladimir Iljitsj heeft in de strijd over de beste wijze van organisatie een bijzondere betekenis. Zijn “Brief aan Jerema” of Brief aan een partijgenoot, zoals hij in de literatuur heet, speelde een beslissende rol in de kwestie van de organisatorische opbouw der partij. Hij droeg er toe bij de partij meer onder de invloed te brengen van de arbeiders, hen te betrekken in de oplossing van alle actuele politieke kwesties. Hij haalde de scheidingsmuur neer, die de aanhangers van de “Rabotsjeje Djelo” hadden opgericht tussen de arbeiders en de intellectuelen.

In de winter van 1902-03 woedde in de organisaties een scherpe strijd om de “juiste lijn”. De “Iskra-groep” werd langzamerhand meester van de toestand. Maar het gebeurde ook wel eens dat ze eruit gedrongen werd.

Vladimir Iljitsj leidde de strijd van de “Iskra-groep”. Hij waarschuwde voor een al te simplistische opvatting van het centralisme, en verzette zich tegen de tendens om in iedere levende zelfstandige arbeid een uiting te willen zien van “Kustarnitsjestvo”.[32] Dit werk van Vladimir Iljitsj, dat toch zulk een blijvende invloed had op de kwalitatieve samenstelling van de comités, is bij de jeugd maar weinig bekend en toch heeft juist deze arbeid de Partij haar stempel opgedrukt en de grondslag gelegd voor haar tegenwoordige vorm van organisatie.

De economisten van de “Rabotsjeje Djelo” wonden zich over deze strijd, die hun invloed sterk ondermijnde, ten zeerste op en schimpten op de “bemoeizucht” van het buitenland. Op 6 augustus kwam partijgenoot Krasnucha uit Petersburg aan om over de organisatievraagstukken te spreken. Hij maakte zich bekend door het parool: “Heeft u de “Grashdanin”[33] nr. 47 gelezen?” Sindsdien droeg hij bij ons de schuilnaam “burger”. Vladimir Iljitsj sprak uitvoerig met hem over het werk en de opbouw van de Petersburgse organisatie. Aan de besprekingen namen ook P.U. Krassikov (ook Musicus, Spiljka, Ignat of Pankrat genaamd) en Boris Nicolajevitsj (Noskov) deel. De “burger” werd vanuit Londen naar Genève gezonden. Hij moest daar met Plechanov spreken om dan voorgoed “Iskraïst” te worden.

Enige weken later deelde “Jerema” in een brief uit Petersburg mede hoe hij zich de organisatie van de arbeid in de plaatselijke groepen voorstelde. Uit de brief bleek niet of Jerema één propagandist, dan wel een groep van personen was. Maar dat deed er ook niet toe. Vladimir Iljitsj begon over het antwoord na te denken en dit groeide aan tot de brochure Brief aan een partijgenoot. Deze brochure werd eerst gehectografeerd verspreid en later in juni 1903 door het Siberisch comité illegaal uitgegeven.

In het begin van september 1902 kwam Babuschkin bij ons. Hij was de gevangenis in Jekaterinoslav ontvlucht. Gymnasiasten hadden hem en Horovitz geholpen bij de vlucht uit de gevangenis en over de grens. Om hem onkenbaar te maken hadden ze zijn haar geverfd. Maar o wee! Het haar kreeg al heel gauw een frambozenkleur en trok daardoor overal de aandacht. Hij was nog in die frambozenkleurige toestand, toen hij bij ons kwam. In Duitsland was hij in de klauwen van spionnen geraakt en het had geen haar gescheeld of hij was naar Amerika getransporteerd. Wij deelden hem bij de commune in, waar hij gedurende zijn oponthoud in Londen ook bleef wonen. Babuschkin had zich gedurende deze tijd politiek buitengewoon ontwikkeld. Hij was een beproefd revolutionair met een zelfstandig oordeel. Hij kende een hele reeks arbeidersorganisaties en behoefde niet te leren met arbeiders om te gaan, want hijzelf was arbeider.

Toen hij enkele jaren tevoren op de zondagsschool gekomen was, was hij nog een onervaren jongen. Ik herinner me daarover het volgende voorval. Hij hoorde bij de groep van Lydia Michailovna Knipovitsj. Er werd juist Russische les gegeven en de leerlingen moesten taalkundige voorbeelden geven. Toen schreef Babuschkin op het bord: “Bij ons op het werk zal weldra worden gestaakt.” Na afloop van het onderricht riep Lydia hem bij zich en las hem duchtig de les: “Wanneer je werkelijk een revolutionair bent, loop daar dan alsjeblieft niet mee te koop! Men moet zich kunnen beheersen!” Babuschkin kreeg een kleur, maar vertrouwde Lydia in het vervolg als zijn beste vriend. Hij vroeg haar bij verschillende gelegenheden om raad en ging met haar zeer vertrouwelijk om.

Tegelijkertijd met Babuschkin kwam ook Plechanov in Londen. Met hem en Babuschkin werd toen een bijeenkomst gehouden om de toestand van de beweging in Rusland te bespreken. Babuschkin hield er een eigen mening op na en verdedigde die ook zeer beslist. Zijn houding maakte indruk op Plechanov en deze begon hem opmerkzamer gade te slaan. Doch Babuschkin sprak over zijn toekomstig werk in Rusland alleen met Vladimir Iljitsj, met wie hij zich nauw verwant voelde.

Er valt mij nog een klein, maar typerend voorval in: twee dagen na de aankomst van Babuschkin kwamen wij in de commune en waren werkelijk verrast door de zindelijkheid die er heerste. Alles was opgeruimd. Op de tafels lagen kranten gespreid, de vloer was rein. Het bleek dat Babuschkin de boel in orde had gebracht. “Bij de Russische intellectueel is het altijd slordig; hij kan niet zonder dienstmeisje en zelf opruimen kan hij ook niet” zei Babuschkin.

Hij vertrok spoedig weer naar Rusland. Het was de laatste maal, dat wij hem zagen, want in 1906 werd hij onder gewapend geleide naar Siberië gezonden en met andere makkers tezamen bij het open graf doodgeschoten.

Nog voor Babuschkins vertrek arriveerden de Iskra-mannen: Baumann, Krochmal, Vallach (Litvinov – “vadertje”) Tarsis (“Vrijdag”) en Blumenfeld, die uit de gevangenis in Kiev gevlucht waren, in Londen. Blumenfeld had een koffer met literatuur over de Russische grens moeten smokkelen, maar was met koffer en adressen en al opgepakt en in Kiev in de gevangenis gezet.

Wij wisten dat in Kiev een ontvluchting werd voorbereid. Onze specialist in ontvluchtingszaken, Deutsch, die juist op het toneel was verschenen en de toestand in de Kievse gevangenis kende, verklaarde een vlucht voor onmogelijk. Toch is zij gelukt. Kameraden hadden de gevangenen van buitenaf touwen, haken en passen bezorgd. Tijdens het luchten hadden ze de wacht en de gevangenbewaarder geboeid en waren toen over de muur geklommen. Alleen de laatste, Silvin, die de bewaarder vasthield, kon niet meer ontkomen.

Er gingen dagen heen voor de opwinding over het weerzien gezakt was.

Half augustus kwam er een brief binnen van de redactie van de “Jushny Rabotschij”[34] een populair illegaal blad, waarin gesproken werd over het geringe succes dat de beweging in het zuiden had. De redactie wenste in nauw contact te treden met de organisaties van de Iskra en de “Sarja” en verklaarde het absoluut eens te zijn met hun standpunt. Dat was natuurlijk met het oog op de concentratie van de beschikbare krachten een grote vooruitgang. Doch reeds in de volgende brief uitte de “Jushny Rabotschij” zijn ontevredenheid over de scherpte waarmee de Iskra tegen de liberalen polemiseerde. Nog later heette het weer dat de letterkundige groep van de “Jushny Rabotschij” ook in de toekomst haar zelfstandigheid wilde behouden, enz. Men kon merken dat er meer achter zat.

Intussen kregen wij uit Samara bericht dat bij de kameraden daar een vluchteling uit Siberië, met name Bronstein (Trotski) was aangekomen. Deze zou een ijverig aanhanger der Iskra zijn en allen kregen een zeer gunstige indruk van hem. “Werkelijk een jonge adelaar”, schreven de kameraden uit Samara. Men doopte hem “pen” en stuurde hem naar Poltava om met de “Jushny Rabotschij” besprekingen te voeren. Hij kreeg de indruk dat samenwerking met de “Jushny Rabotschij” mogelijk was. Hij legde ook in juiste formulering de punten vast, waarin de meningen van de “Jushny Rabotschij” en de Iskra verschilden; ten eerste onderschatte de “Jushny Rabotschij” de boerenbeweging, ten tweede was zij niet te spreken over de felle polemiek tegen de liberalen en ten derde wenste ze een zelfstandige groep te blijven, die een eigen populair blad zou uitgeven.

Kort daarop, begin oktober geloof ik, kwam Trotski in Londen. Op een goede morgen werd er heftig op de huisdeur geklopt. Als er op minder gebruikelijke wijze aan de deur werd geklopt wist ik al van te voren dat het bezoek ons gold. Ik haastte me dus naar beneden om open te doen. Het was Trotski. Ik bracht hem boven in onze kamer. Vladimir Iljitsj was pas wakker en lag nog in bed. Ik liet hen beiden alleen en ging heen om met de koetsier af te rekenen en koffie te zetten. Toen ik terug kwam zat Vladimir Iljitsj nog in bed in levendig gesprek met Trotski over het een of ander abstract onderwerp. De warme aanbeveling van de “jonge adelaar” als ook het eerste onderhoud, waren voor Vladimir Iljitsj aanleiding zijn bijzondere opmerkzaamheid op deze jonge makker te vestigen. Hij sprak veel met hem en ging dikwijls met hem wandelen.

Vladimir Iljitsj ondervroeg hem over zijn reis naar de “Jushny Rabotschij” en hij was zeer tevreden over Trotski’s besliste wijze van formuleren en over zijn vermogen direct tot de kern der meningsverschillen door te dringen en achter alle welwillende verklaringen de wens te ontdekken om onder het uithangbord van een populair blad, de bevoorrechte positie te behouden van een afzonderlijke groep.

In brieven uit Rusland werd levendig op Trotski’s terugkeer aangedrongen. Maar Vladimir Iljitsj wenste dat hij in het buitenland zou blijven om te studeren en aan de Iskra mee te werken. Plechanov was dadelijk ingenomen tegen Trotski. Hij zag in hem een aanhanger van de jonge Iskra-redacteuren (Lenin, Martov en Potressov) en een leerling van Lenin. Toen Vladimir Iljitsj Plechanov een artikel van Trotski zond, antwoordde hij: “De pen van uw “pen” bevalt mij niet.” – “De stijl kan door oefening worden verbeterd,” antwoordde Vladimir Iljitsj, “maar de man is leergierig en kan ons van veel nut zijn.” In maart 1903 deed Vladimir Iljitsj het voorstel Trotski op te nemen in de redactie van de Iskra.

Kort daarop reisde Trotski naar Parijs, waar hij met veel succes begon te werken.

III

Jekaterina Michailovna Alexandrova (Jacques) kwam uit verbanning terug. Zij was een zeer gezien Narodovolka geweest en de achting, die men overal voor haar had, was van grote invloed geweest op haar hele wezen. Ze behoorde niet tot het type impulsieve, door dik en dun doordrijvende meisjes, zoals Dimka, integendeel, zij was uitermate beheerst. Ze was nu aanhangster geworden van de Iskra. Alles wat zij zei, was verstandig.

Vladimir Iljitsj behandelde de oude revolutionairen, de Narodovolzy, steeds met zeer grote achting.

Het feit, dat Jekaterina Michailovna als vroegere Narodovolka naar de Iskra groep was overgegaan, bleef niet zonder invloed op de houding die Vladimir Iljitsj tegenover haar aannam. Ik keek nog veel meer tegen haar op.

Voor dat ik voor goed sociaaldemocraat werd, ging ik eens naar de Alexandrovs (Olminski) toe, om hen te vragen mij de leiding te geven van een arbeiderscirkel. Hun woning was heel eenvoudig ingericht. Overal lagen stapels boeken en statistieken. Achter in de kamer zat zwijgend Michail Stepanovitsj. En Jekaterina Michailovna trachtte mij voor de “Narodnaja Volja” te winnen. Dit alles maakte op mij een overweldigende indruk. Ik vertelde dit voorval aan Vladimir Iljitsj voor Jekaterina Michailovna in Londen kwam. Wij begonnen dan ook opnieuw met haar te dwepen.

Vladimir Iljitsj kon soms voor bepaalde personen bijzonder warm lopen. Als hij bij iemand een waardevolle karaktertrek ontdekte, probeerde hij onmiddellijk nader tot hem te komen. Jekaterina Michailovna ging van Londen naar Parijs. Ze bleek geen al te standvastige aanhangster van de Iskra te zijn. Met haar hulp en medeweten werd op het tweede congres door de oppositie het net gesponnen rond Lenins “machtswellustige” plannen.

Later werd ze lid van het verzoeningsgezinde CC[35] en verdween daarna van het politiek toneel.

Van de makkers uit Rusland herinner ik me nog Boris Goldmann (Adele) en Dolivo-Dobrovoiski (Dno).

Boris Goldmann kende ik nog uit Petersburg. Hij verrichtte daar technische arbeid en vervaardigde de vlugschriften voor het “strijdersverbond”.[36] Hij had een onevenwichtig karakter. Toentertijd was hij Iskra-man. “Dno” viel op door zijn rustige aard. Dikwijls zat hij zo stil als een muis. Hij keerde naar Petersburg terug, maar werd daar al gauw krankzinnig en pleegde zelfmoord, toen hij al op weg was beter te worden. Het leven van de illegalen was toen geen kleinigheid en niet ieder kon het volhouden.

De gehele winter werd ijverig gewerkt aan de voorbereiding van het congres. In november 1902 kwam een “organisatiecomité” bijeen. (Tot dit comité behoorden vertegenwoordigers van de “Jushny Rabotschij”, van de organisatie van het noorden en tevens de kameraden Krasnucha, I.I. Radtsjenko, Krassikov, Lengnik en Krshishanovski. De “Bond” hield zich eerst nog terug.)

De benaming “organisatiecomité” drukte volkomen uit welke taak deze groep moest uitvoeren. Zonder organisatiecomité zou het nooit gelukt zijn het congres te houden. Door de politie voortdurend op de hielen gezeten moest het comité de ingewikkelde taak volvoeren samenhang te brengen in reeds bestaande en nog groeiende groepen en een band te vormen tussen deze plaatselijke organisaties en het buitenland. Daadwerkelijk rustte al het werk, voortvloeiend uit de verbindingen met het organisatiecomité en de voorbereiding van het congres, op Vladimir Iljitsj. Potressov was ziek. Zijn longen waren niet bestand tegen de Londense mist en dus was hij voor herstel ergens anders gaan wonen. Martov had genoeg gekregen van het saaie leven in Londen en was naar Parijs gegaan en daar gebleven.

Alleen zou dan in Londen nog Deutsch ter beschikking staan, een oud lid van de groep “Bevrijding van de arbeid”, die kort tevoren de dwangarbeid was ontvlucht. De genoemde groep bouwde huizen op zijn talent als organisator. “Als Shenjka (Deutsch’ bijnaam) maar hier is,” zei Vera Ivanovna gewoonlijk, “dan zullen jullie eens zien hoe die alle betrekkingen met Rusland in een ogenblik weer heeft aangeknoopt.” Bovendien hoopten Plechanov en Axelrod van Deutsch, die overal op zou moeten letten, in de Iskra-redactie hulp te zullen krijgen.

Toen Deutsch aankwam, bleek het echter dat de jarenlange eenzaamheid hem vervreemd hadden van de Russische verhoudingen. Hij was volkomen ongeschikt geworden voor het verkeer met Rusland, hij kende de nieuwe toestanden niet. Hij had de grootste behoefte aan omgang met mensen, trad tot de buitenlandse liga van de Russische sociaaldemocratie toe, knoopte verstrekkende verbindingen aan met buitenlandse emigranten en reisde ook al spoedig naar Parijs.

Vera Ivanovna woonde voortdurend in Londen. Ze hoorde graag vertellen over de arbeid in Rusland, maar ze was niet in staat zelf betrekkingen met Rusland aan te knopen en te onderhouden. Daardoor rustte al het werk op Vladimir Iljitsj. De briefwisseling met Rusland pakte hem merkbaar. Weken en maandenlang op beantwoording van brieven te moeten wachten en aldoor rekening te moeten houden met een mislukking, voortdurend in onzekerheid te zijn of de zaak wel voortgang had, dat alles lag absoluut niet in Vladimir Iljitsj’ karakter.

Zijn brieven naar Rusland zijn steeds vol vragen, toch vooral onmiddellijk te schrijven. “Nog eens moeten wij zeer dringend verzoeken, ons vaker en uitvoeriger te schrijven en vooral ons omgaand, beslist op de dag van aankomst van de brief, tenminste met enige regels te bevestigen, dat deze ontvangen werd ...”

Daarnaast verzoekt hij in al zijn brieven, toch sneller te handelen. Na ieder schrijven uit Rusland, waarin stond: “Sonja zwijgt als het graf,” of “Sarin is niet op tijd lid geworden van het comité” of “Met de oude kunnen wij geen verbinding krijgen”; kon Vladimir Iljitsj nachten lang niet slapen.

Ik herinner me nu die slapeloze nachten nog.

Vladimir Iljitsj droomde vurig van de stichting van een vast aaneen gesloten, allen omvattende partij, waarin alle afzonderlijke groepen, met hun op persoonlijke sympathie of antipathie berustende verhouding tot de partij, zouden opgaan, en waarin geen kunstmatige en ook geen nationale grenzen meer zouden bestaan. Vandaar de strijd met de “Bond”. De meerderheid van de “Bond” stond toentertijd op het standpunt van de “Rabotsjeje Djelo” en Vladimir Iljitsj twijfelde er niet aan, dat de “Bond”, als deze slechts in zuiver nationale aangelegenheden zijn zelfstandigheid wilde bewaren, onvermijdelijk met de partij hand in hand zou moeten gaan. Maar de “Bond” wilde in alle vraagstukken volle zelfstandigheid hebben en sprak van een eigen van de SDAPR[37] afgescheiden politieke partij. Hij wilde zich slechts op federatieve grondslag aansluiten. Voor het Joodse proletariaat was deze tactiek vernietigend. Dit toch zou nooit alleen kunnen overwinnen. Slechts verbonden met het proletariaat van geheel Rusland kon het een kracht worden. Dat begrepen de aanhangers van de “Bond” niet. Daarom voerde de Iskra-redactie zo’n felle strijd tegen de “Bond”, een strijd die ging om de eenheid, om de geslotenheid van de arbeidersbeweging. Deze strijd werd door de gehele redactie gevoerd, maar de tegenstanders wisten heel goed dat Vladimir Iljitsj het felst voor de eenheid vocht.

Kort daarop bracht de groep “Bevrijding van de arbeid” de kwestie van de verhuizing naar Genève opnieuw op het tapijt.

En deze keer stemde alleen Vladimir Iljitsj tegen. Met de voorbereidingen voor de reis werd begonnen.

Vladimir Iljitsj was zo overspannen dat hij een zware zenuwaandoening kreeg, het “heilige vuur”, een ontsteking van borst- en rugzenuwen. Hij kreeg uitslag en ik probeerde uit een medisch vademecum te weten te komen wat het was. Ik kwam tot de conclusie dat de uitslag een soort gordelroos moest zijn. Tachtarjev, die in het 4e of 5e semester medicijnen studeerde, bevestigde mijn vermoeden en dus wreef ik Vladimir Iljitsj met jodium in, wat hem zeer veel pijn deed. We kwamen helemaal niet op het idee om naar een Engelse dokter te gaan, want dat zou een guinea (f 12.60) gekost hebben. (In Engeland dokteren de arbeiders gewoonlijk zelf, want de artsen zijn zeer duur.) Op de reis naar Genève ijlde Vladimir Iljitsj. Na onze aankomst moest hij direct in bed en bleef hij twee weken ziek. Tot het werk, dat Vladimir Iljitsj in London niet zenuwachtig maakte, maar dat hem in zekere zin bevrediging gaf, behoorde zijn arbeid aan de brochure: Aan de dorpsarmoede. De boerenopstanden in het jaar 1902 hadden bij Vladimir Iljitsj de gedachte gewekt dat het noodzakelijk was een brochure voor de boeren te schrijven.

Hij verklaarde hierin het doel van de arbeiderspartij en legde uit waarom arme boeren en landarbeiders zich moeten verenigen met het industrieproletariaat. Deze brochure toont heel duidelijk hoezeer de toestanden sindsdien veranderd zijn, zij is volkomen verouderd. Maar in die tijd was ze van grote betekenis. Ze is eenvoudig en helder geschreven. Het was de eerste brochure, waarin Vladimir Iljitsj zich tot de boeren wendde. Er zou nu weer een dergelijke brochure geschreven moeten worden om de boeren met het tegenwoordige program van de communistische partij bekend te maken. Dat zou hen het best de noodzakelijkheid doen inzien van een samenwerking van arbeiders en boeren. Zo’n brochure ontbreekt ons nu. In de laatste periode van zijn leven sprak Vladimir Iljitsj zo nu en dan over de noodzakelijkheid van een dergelijke uitgave. In april 1903 verhuisden wij naar Genève.

In Genève van 1903 tot 1905

In Genève

trokken wij naar de voorstad, de arbeidersbuurt Séchéron. Wij huurden daar een heel huisje, waarin beneden een grootte keuken met een stenen vloer en boven drie kleine kamertjes waren. De keuken diende ons tevens als ontvangkamer. Ontbrekende meubels vervingen wij door boekenkisten en koffers. Ignat (Krassikov) noemde onze keuken eens voor de grap een “smokkelaarshol”. Ze was altijd stampvol. Als men iemand alleen wilde spreken, moest men wel in het nabijzijnde park of naar het meer gaan.

Voor het tweede congres

Langzamerhand kwamen ook de afgevaardigden aan. Zo arriveerden o.a. de Dementjevs. Kostja (de vrouw van Dementjev, deed Vladimir Iljitsj verstomd staan door haar diepgaande kennis van het transportwezen.) “Ze is je reinste vakman,” zei hij telkens, “dat bevalt me, dat is geen geleuter.”

Ook verscheen Nikolajevna Radtsjenko, met wie ik persoonlijk in nauwe relatie stond. Er kwam geen einde aan de besprekingen. Daarna kwamen de afgevaardigden uit Rostov aan, Gussev en Lockerman, daarna Semljatschka, Schottman (Berg), “Oompje” en “Jongeling” (Dimitrij Iljitsj).

Dagelijks kwamen er weer anderen. Met de afgevaardigden spraken we over het program en over de “Bond” en luisterden naar wat zij te vertellen hadden. Martov was helemaal niet meer weg te krijgen. Hij werd niet moede met de afgevaardigden te praten. Ook Trotski verscheen en werd dadelijk overal bijgehaald. Bij hem kwartierden we de pas gekomen Petersburgse afgevaardigde Schottmann “ter bewerking” in.

Wij moesten de afgevaardigden bekend maken met het standpunt van de “Jushnij Rabotschij”, die onder het dekschild van een eigen populair blad trachtte een zelfstandige positie te blijven innemen. Wij moesten hun duidelijk maken dat een illegale populaire krant nooit een blad voor de massa zou kunnen worden, noch op verspreiding onder de massa zou mogen rekenen. In deze kwestie was Trotski voor het standpunt van Vladimir Iljitsj en Martov, Plechanov waren er tegen. De vergadering van reeds aanwezige afgevaardigden en het debat tussen Plechanov en Trotski vond in Café Landold plaats. De afgevaardigden, die bijna allen de “Jushnij Rabotschij” van Rusland uit kenden, waren het eens met het standpunt van Trotski. Plechanov was buiten zich zelf van woede.

In de redactie van de Iskra ontstonden allerlei meningsverschillen. De toestand werd ondraaglijk. De redactie was doorlopend in twee groepen verdeeld: aan de ene kant Plechanov, Axelrod en Zasulitch, aan de andere zijde Lenin, Martov en Potressov. Vladimir Iljitsj stelde opnieuw voor, wat hij in maart ook ter tafel had gebracht, nl. om Trotski als zevende lid in de redactie op te nemen. De benoeming sprong echter weer af op het felle verzet van Plechanov. Vladimir Iljitsj kwam eens uiterst opgewonden van een redactievergadering thuis. “De duivel mag weten, wat dat voor een mentaliteit is!” Zei hij, “niemand durft Plechanov aan! Neem nu bv. Vera Ivanovna eens! Plechanov vaart hevig over Trotski uit en dan zegt zij: “Och George, die heeft nu eenmaal zo’n krachtig geluid! Het is gewoon niet uit te houden!”

Voor het partijcongres was Krassikov tijdelijk als zevende redacteur gekozen. Naar aanleiding hiervan begon Vladimir Iljitsj de mogelijkheid van de leiding van een driemanschap te overwegen. Maar dat was een heel netelige kwestie en met de afgevaardigden werd er dan ook niet over gesproken. Het was ook te moeilijk te bekennen dat de redactie van de Iskra in haar tegenwoordige samenstelling niet meer tot werken in staat was. De afgevaardigden beklaagden zich over de leden van het organisatiecomité; de een beschuldigden ze van grofheid en onachtzaamheid, de andere van lijdelijk toezien. Bovendien liet men zijn ontevredenheid blijken met het feit dat de Iskra te zeer naar de leiding streefde. Maar ondanks dit alles scheen het alsof er geen meningsverschillen bestonden en alsof de zaak na het congres in de beste orde verder zou marcheren. De afgevaardigden kwamen alle, behalve Claire en Kurz.

Het tweede congres

Oorspronkelijk was het de bedoeling het congres in Brussel te houden. De eerste zittingen vonden daar dan ook werkelijk plaats. Kolzov, een oude aanhanger van Plechanov, woonde toen in Brussel. Hij zou de hele zaak voor ons organiseren. Het bleek echter niet zo eenvoudig om het congres in Brussel te houden. De afgevaardigden moesten zich na hun aankomst direct bij Kolzov melden. Maar nadat zich pas vier Russen bij hem hadden vervoegd, verklaarde zijn kostjuffrouw dat ze verder geen bezoeken dulden zou en als er ook nog maar één zou komen, dan moest hij onmiddellijk verhuizen. Zo moest Kolzovs vrouw wel de gehele dag op de hoek van de straat staan om de afgevaardigden op te vangen en hen naar het socialistische logement, dat geloof ik “De gouden haan” heette, te sturen.

De afgevaardigden richtten zich in “De gouden haan” in, maakten veel rumoer en Gussev zong ’s avonds, als hij een cognacje op had, met zo’n machtig stemgeluid aria’s uit de opera’s, dat onder het venster van de herberg een massa mensen bleven staan.

Vladimir Iljitsj hield veel van het gezang van Gussev. Vooral had hij veel op met het lied “Wij zijn niet in de kerk getrouwd.” Men was voor dit congres wat al te voorzichtig geweest. Om de bijeenkomst absoluut geheim te houden werd ze op aanraden van de Belgische kameraden op een reusachtige meelzolder gehouden. Wij schrikten echter met ons binnendringen niet alleen de ratten, maar ook de politie op. Er werd over Russische revolutionairen gefluisterd, die bijeengekomen zouden zijn voor allerlei geheimzinnige besprekingen.

Op het congres waren 43 afgevaardigden aanwezig met beslissende – en 14 met raadgevende stem. Vergeleken met de tegenwoordige congressen, waar honderdduizenden partijleden vertegenwoordigd zijn door talloze afgevaardigden, lijkt dit congres klein. Maar toen leek het ons groot toe: op het eerste congres van het jaar 1898 waren in het geheel maar 9 personen aanwezig. Men voelde dat men in deze 5 jaar een heel eind was vooruitgekomen. Een grote vooruitgang was het bv. dat de organisaties, die afgevaardigden gezonden hadden, nu niet meer, zoals vroeger, voor de helft alleen maar op papier bestonden; zij waren nu werkelijkheid geworden en verbonden met de zich sterk ontwikkelende arbeidersbeweging.

Hoe vurig had Vladimir Iljitsj naar dit partijcongres verlangd! Gedurende zijn gehele leven – tot aan zijn dood toe – heeft hij aan de congressen der partij een buitengewone betekenis toegekend. Het congres was voor hem de hoogste partijinstantie. Daar moest elk persoonlijk motief vervallen. Daar moest alles openlijk worden uitgesproken, niets mocht verdoezeld worden. Daarom bereidde Iljitsj zich altijd zorgvuldig voor en overdacht zijn redevoeringen tot in bijzonderheden. De jeugd van nu weet niet wat het betekent, jarenlang te moeten wachten op de mogelijkheid de kernproblemen van het program te kunnen bespreken met de gehele partij. Zij kan zich geen voorstelling maken van de moeilijkheden, die in die tijd verbonden waren, aan de bijeenroeping van een illegaal partijcongres. Daarom zal zij ook moeilijk de houding van Iljitsj op de congressen ten volle kunnen begrijpen.

Even ongeduldig als Iljitsj wachtte ook Plechanov op het komende congres. Hij opende de zitting. Het grootte raam van de meelzolder, naast de geïmproviseerde tribune was met rood doek behangen. Iedereen was ontroerd. Plechanovs redevoering klonk plechtig. Men voelde een onvervalst pathos in zijn woorden. Hoe zou het ook anders kunnen zijn! De lange jaren van verbanning schenen in het verleden te verdwijnen. Hij leefde weer mee, hij opende het congres van de Russische sociaaldemocratische arbeiderspartij.

In wezen was dit congres aan de stichting van de partij gewijd. Hier werden de principiële theoretische vraagstukken gesteld en de ideologische grondslagen van de partij gelegd. Op het eerste congres waren slechts de naam der partij en een manifest over haar tot stand komen aangenomen. Zelfs een program had de partij tot aan het tweede congres nog niet. De redactie van de Iskra werkte het program uit. Het werd in de redactie grondig besproken. Ieder woord en iedere zin werd gemotiveerd, overwogen en fel bestreden. Maandenlang correspondeerden het Münchener en het Zwitserse deel van de redactie over het program. Velen scheen het toe of deze besprekingen alleen maar van interne aard waren. Zij meenden dat het er in het geheel niet toe deed of er nu “iets meer of iets minder” in het program stond of niet.

Dit deed Vladimir Iljitsj en mij wel eens denken aan een vergelijking, die Leo Tolstoj ergens maakte: – Eens ziet hij in de verte een man op zijn hurken zitten, die zinneloos met zijn handen zwaait. Eerst meent hij met een krankzinnige te doen te hebben, maar als hij dichterbij komt, bemerkt hij dat de man op een steen zijn mes slijpt. – Zo gaat het ook met theoretische uiteenzettingen. Wanneer men oppervlakkig toehoort, schijnen ze volkomen zinloos; maar gaat men dieper op de zaak in, dan bemerkt men dat het om principes gaat. Zo ging het ook bij de besprekingen over het program.

Toen de afgevaardigden in Genève bijeenkwamen bespraken wij met hen het meest en het uitvoerigst de programkwestie. Daarom gaf de behandeling van dit punt op het congres de minste moeilijkheden.

Een andere vraag van verstrekkende betekenis, die op dit tweede congres aan de orde kwam, was de kwestie van de “Bond”.[38] Op het eerste congres was besloten dat de “Bond” een deel van de partij zou worden, al zou dit deel dan autonoom zijn. Gedurende de vijf jaren tussen het eerste en het tweede congres, was er van een partij als eenheid eigenlijk geen sprake en voerde de “Bond” een zelfstandig bestaan. Hij wilde deze uitzonderingstoestand nu bevestigen en met de SDAPR in een federatief verband blijven. De ondergrond van deze houding was het volgende: de “Bond” weerspiegelde de opvatting van de handwerkslieden van de Joodse stadjes en daarom stelde hij veel meer belang in de economische dan in de politieke strijd. Daarom sympathiseerde hij ook meer met de economisten dan met de Iskra. De hele kwestie ging om dit ene punt: Moest er één samenhangende sterke arbeiderspartij zijn, die de arbeiders van alle nationaliteiten binnen het Russische territorium wonende omvatte, of moesten er enige naar de nationaliteiten gescheiden arbeiderspartijen in Rusland zijn? Het ging om internationale aaneensluiting in het land. De Iskra was hier sterk voor, de “Bond” daarentegen voor nationale scheiding en verder slechts voor een vriendschappelijke verhouding, berustend op een verdrag tussen de nationale arbeiderspartijen in Rusland.

Deze kwestie werd ook met de aangekomen afgevaardigden grondig besproken en eveneens met een zeer grote meerderheid in de geest der Iskra opgelost.

Door de scheiding hebben later vele kameraden vergeten dat op dit tweede congres principiële vragen van het grootste gewicht zijn gesteld en opgelost.

Bij de behandeling van deze kwesties stonden Vladimir Iljitsj en Plechanov elkaar zeer na. Plechanovs redevoering, die hierop neerkwam dat de meest principiële grondslag van alle democratie lag in de zin: “De hoogste wet is het belang der revolutie” en dat men zelfs het algemene kiesrecht moest beschouwen van dit standpunt uit – maakte diepe indruk op Vladimir Iljitsj. Hij herinnerde zich deze rede nog, toen 14 jaar later de bolsjewieken moesten beslissen of zij de constituante[39] zouden uiteenjagen of niet.

Ook de andere rede van Plechanov over de betekenis van de volksontwikkeling, die “een garantie is voor de rechten van het proletariaat” – was geheel volgens de inzichten van Vladimir Iljitsj gesteld.

Omgekeerd voelde ook Plechanov zich op het congres één met Lenin.

In zijn antwoord aan Akimov, een fel aanhanger van de “Rabotsjeje Djelo”, die trachtte Plechanov en Lenin van elkaar te verwijderen, zei Plechanov schertsend: “Het was een hartstocht van Napoleon, zijn veldheren van hun vrouwen te scheiden. Vele van deze gaven ook aan zijn wensen toe, hoewel zij hun vrouwen lief hadden. – Kameraad Akimov lijkt in dit opzicht op Napoleon: Hij doet al zijn best mij van Lenin te scheiden. Maar ik zal tonen dat ik meer karakter bezit dan de veldheren van Napoleon. Ik zal mij niet van hem laten scheiden en ik hoop dat het ook niet in zijn bedoeling ligt het zijnerzijds te doen”.

Vladimir Iljitsj lachte en schudde ontkennend het hoofd.

Bij de bespreking van het eerste punt van de agenda (samenstelling van het partijcongres) kwam de kwestie aan de orde of van de groep “Strijd” (Rjasanov, Nevsorov, Gurevitsj) een afgevaardigde zou worden toegelaten of niet, waarbij een incident ontstond. Het organisatiecomité deed als gesloten groep een eigen voorstel aan het congres. Daarbij ging het niet in de eerste plaats om de groep “Strijd”, maar daarom, dat het organisatiecomité wilde trachten zijn leden door een eigen discipline tegenover het congres te binden. Het organisatiecomité probeerde als gesloten groep, als eenheid, die van te voren besluit, hoe ze stemmen zal, op te treden. Op deze wijze zou voor de individuele congresdeelnemers een groep de hoogste instantie zijn geworden en niet het congres zelf. Vladimir Iljitsj kookte om zo te zeggen, van verontwaardiging. Maar ook Martov en anderen kozen zijn partij, toen hij kameraad Pavlovitsj (Krassikov), die zich tegen deze poging verzette, ondersteunde. Het organisatiecomité werd wel door het congres ontbonden, maar toch was het incident tekenend en voorspelde het voor de toekomst allerlei moeilijkheden. Overigens liet men het incident tijdelijk rusten voor de buitengewoon belangrijke, principiële kwesties van de plaats van de “Bond” in de partij en het program. Wat de “Bond” betreft traden de redactieleden van de Iskra zowel als het organisatiecomité en de afgevaardigden van de plaatselijke groepen als een gesloten geheel op. Jegorov (Lewin) een vertegenwoordiger van de “Jushnij Rabotschij” en lid van het organisatiecomité verzette zich eveneens beslist tegen het standpunt van de “Bond”. Plechanov maakte hem in de pauze allerhande complimenten over zijn redevoering en zei dat men deze in alle plaatselijke groepen moest bekend maken.

Trotski trad in het begin van het congres met veel succes naar voren. Men beschouwde hem algemeen als een ijverig volgeling van Lenin en hij kreeg zelfs de bijnaam “Lenins knuppel”. Zelfs Vladimir Iljitsj dacht toen nog niet aan de mogelijkheid dat Trotski in de toekomst een andere houding zou aannemen. De “Bond” werd volkomen schaakmat gezet. Men stelde eens voor al als richtlijn vast, dat de nationale kenmerken op de eenheid in de partijarbeid, op de aaneengeslotenheid der sociaaldemocratische beweging van geen invloed mochten zijn.

Spoedig daarna moest het congres naar Londen worden verlegd. De Brusselse politie begon het de afgevaardigden lastig te maken en zette zelfs Semljatschka en nog iemand over de grens. Daarop vertrokken allen. In Londen deden de Tachtarjevs wat ze konden om het mogelijk te maken het congres voort te zetten. Bovendien hadden wij van de Londense politie geen last.

De kwestie met de “Bond” werd afgehandeld. Terwijl het partijprogram in de commissie werd besproken, ging het congres over tot behandeling van punt 4 der agenda, de kwestie over de erkenning van een centraal partijblad. De Iskra werd met alleen de stemmen der aanhangers van de “Rabotsjeje Djelo” tegen, als zodanig aangewezen. Het blad oogstte warme instemming. Ja, Popov (Pasanov) een vertegenwoordiger van het organisatiecomité, beweerde zelfs dat “wij op dit congres een eenswillende partij voor ons zien, die hoofdzakelijk aan het werk van de Iskra haar ontstaan heeft te danken.”

“Wanneer wij de redactie van de Iskra niet handhaven,” bracht Akimov in het midden, “wat zullen wij dan erkennen – de naam soms?” “Wij erkennen niet de naam, partijgenoot Akimov, maar het vaandel; het vaandel, waaromheen zich onze partij als een daadwerkelijke eenheid heeft geschaard!” – antwoordde Trotski hem. Dat gebeurde in de tiende van de in totaal 37 zittingen, die werden gehouden.

Langzamerhand trokken zich wolken samen boven het congres. Er moesten drie partijgenoten in het Centraal Comité worden gekozen. De kern van het Centraal Comité was er nog niet. Over de kandidatuur van Gljebov (Noskovs), die zich een onvermoeid organisator getoond had, bestond geen meningsverschil. De tweede onbetwiste kandidatuur zou die van Claire (Krshishanovski) zijn geweest, wanneer deze op het congres aanwezig geweest was. Maar hij was er niet. Dus moest over hem en Kurz (Lengnik) bij afwezigheid, op grond van “vertrouwen” gestemd worden, wat zeer bezwaarlijk was. Bovendien waren er op het congres te veel “generaals” als kandidaten voor het CC, waaronder Jacques (Stein, Alexandrova) Fonin (Krochmal), Stern (Kostja, Rosa Gabelstadt) Popow (Rosanov), Jegorov (Lewin), die alle kandidaat waren voor twee zetels in het driemanschap van het CC Daarbij kwam, dat men elkaar niet alleen als partijleden, maar ook door persoonlijke omgang kende. Er bestond een heel net van persoonlijke sympathieën en antipathieën.

Hoe meer de verkiezingen naderden, des te meer werd de atmosfeer geladen. De “Bond” en de “Rabotsjeje Djelo” herhaalden hardnekkig hun beschuldigingen dat men de macht wilde grijpen en van uit een centraal punt in het buitenland de Russische partij zijn wil wilde opdringen en zo meer. Dergelijke beschuldigingen stuitten aanvankelijk wel overal op verzet, maar op den duur misten ze toch hun uitwerking niet op de wankele centrumlieden, misschien wel zonder dat deze kameraden er zich zelf van bewust waren. Wiens heerschappij vreesde men dan eigenlijk? Toch niet die van Martov, Zasulitch, Potressov of Axelrod? Natuurlijk niet. Men was beducht voor de leiding van Lenin en Plechanov. En bovendien begreep men zeer goed: in het vraagstuk van het organiseren, het vraagstuk van de revolutionaire arbeid in Rusland, zou niet Plechanov, die verre stond van het praktische werk, maar Lenin beslissen.

Het congres sprak zich voor de richting van de Iskra uit, maar of de redactie zou worden gehandhaafd bleef nog onbeslist. Vladimir Iljitsj stelde een redactie van drie leden voor. Met dit voorstel had hij van te voren Martov en Potressov in kennis gesteld. Voor de afgevaardigden verdedigde Martov het standpunt dat een driehoofdige redactie voor de leiding van het blad het beste zou zijn. Hij begreep toen nog dat een dergelijk driemanschap tegen Plechanov gericht was. Toen Vladimir Iljitsj het briefje met de namen van de redactieleden aan Plechanov gaf, zei deze geen woord, maar stak het papiertje, toen hij het gelezen had, zwijgend in zijn zak. Hij begreep waar het om ging, maar verzette zich niet. Daar het om de partij ging was zakelijke behandeling een eerste vereiste.

Van alle redacteuren verkeerde Martov het meeste in de kringen van het organisatiecomité. Men bracht hem al gauw de mening bij, dat het driemanschap tegen hemzelf gericht was en dat hij, zo hij al toetrad, Zasulitch, Potressov en Axelrod zou verraden. Axelrod en Zasulitch waren hoogst opgewonden.

In deze atmosfeer namen de debatten over § 1 van de Statuten bijzonder scherpe vormen aan. In deze kwestie liepen de meningen van Lenin en Martov in politiek en organisatorisch opzicht ver uiteen.[40] Ook vroeger hadden ze wel eens verschil van mening gehad, maar altijd binnen zekere grenzen en daardoor was er ook eerder overeenstemming mogelijk. Nu echter kwamen meningsverschillen op het congres tot uiting en ieder, die wat op de Iskra, Plechanov of Lenin te zeggen had, bemoeide er zich mee en deed zijn best het meningsverschil op te blazen tot een grote principiële kwestie.

Men begon Lenin aan te vallen over zijn artikel: Waarmee moeten wij beginnen? en over zijn brochure Wat te doen? Men noemde hem een eerzuchtige “streber” enz. Vladimir Iljitsj trad dan ook zo scherp mogelijk op. In zijn brochure: Een stap vooruit, twee stappen achteruit schreef hij:

“Naar aanleiding hiervan dwingt zich de herinnering aan mij op aan een gesprek, dat ik voerde met een afgevaardigde van het centrum. – “Wat heerst er op dit congres toch een neerdrukkende stemming – klaagde hij – wat een verbitterde strijd, wat een scherpe polemiek, wat een onkameraadschappelijke houding.” – “Wat een goed ding is ons congres – antwoordde ik. – Dat is open onverbloemde strijd. De meningen worden openlijk uitgesproken. Verschillen zijn aan de dag getreden, groepen beginnen zich onderling te vormen. De handen zijn opgeheven. Besluiten zijn genomen. Een deel van de weg ligt achter ons, wij moeten weer vooruit! Daar houd ik van. Dat is leven! Dat is nog eens wat anders dan de eindeloze vervelende woordenstroom van intellectuelen, die niet ophoudt, omdat een kwestie beslist is, maar eenvoudig, omdat men moe is van het praten.” De kameraad van het centrum keek mij verwonderd aan en haalde zijn schouders op. Wij spraken een verschillende taal.”

Dit antwoord typeert Lenin, in al zijn doen en laten. Vanaf het begin van het congres waren zijn zenuwen tot het uiterste gespannen. De Belgische arbeidster, bij wie we in Brussel logeerden, betreurde telkens dat Vladimir Iljitsj de mooie radijsjes en de Hollandse kaas, die zij hem ’s morgens voorzette, liet staan. Maar hij dacht helemaal niet meer aan eten. In Londen bereikte zijn zenuwspanning haar hoogtepunt. Hij sliep absoluut niet meer en was vreselijk prikkelbaar.

Niemand dacht aan een scheuring.

Een gesprek met Trotski schiet me juist te binnen.

Al trad Vladimir Iljitsj in het debat ook nog zo scherp op, als voorzitter was hij absoluut onpartijdig. Hij maakte zich niet aan de kleinste ongerechtigheid schuldig tegenover de tegenstander. Hierin was Plechanov heel anders. Als Plechanov voorzitter was, wilde hij graag door buitengewone geestigheid opvallen en daardoor prikkelde hij de tegenstander. Na de een of andere geestigheid van Plechanov, ik geloof, dat hij zei dat paarden niet konden praten, maar dat ezels het jammer genoeg wel deden – kwam Trotski naar me toe en zei: “Probeert u Vladimir Iljitsj te overreden het voorzitterschap over te nemen, anders zal Plechanov het nog tot een scheuring brengen.” Maar het lag heus niet aan het feit, wie er voorzitter was. Weliswaar was de grote meerderheid der afgevaardigden het eens in kwesties als de plaats van de “Bond” in de partij, het program of de aanvaarding van de richting van de Iskra als leiding, maar toch werd reeds tijdens het congres een zekere scheuring merkbaar, die tegen het einde der bijeenkomst steeds dieper werd. Ernstige meningsverschillen, die gezamenlijke arbeid verstoord en onmogelijk gemaakt zouden hebben, kwamen eigenlijk op dit congres nog niet aan het licht, om zo te zeggen waren ze pas latent in kiem aanwezig. En toch scheidden de meningen zich reeds duidelijk in twee groepen. Velen weten dit aan Plechanovs gebrek aan tact, aan Lenins “woede” en eerzucht, aan Pavlovitsjs’ hatelijkheden en aan het onrecht Zasulitch en Axelrod aangedaan. Daarom sloten ze zich aan bij de beledigde partij en vergaten door de personen, de zaak waar het om ging. Dit was ook bij Trotski het geval. De kern van de kwestie lag echter in het feit dat de kameraden om Lenin veel meer de nadruk legden op de beginselen, welke ze onvoorwaardelijk wilden verwezenlijken en waarmee ze alle arbeid wilden doordringen. De andere groep was daarentegen meer kleinburgerlijk, ze was bereid tot compromissen, tot toegeven in principiële vragen en keek meer naar personen.

Bij de verkiezingen nam de strijd zeer scherpe vormen aan. Ik herinner me nu nog enkele staaltjes hiervan. Bv. verweet Axelrod Baumann (Sorokin) gebrek aan zedelijk gevoel en voerde als argument een of ander kletspraatje uit de verbanning aan. Baumann gaf geen antwoord, maar de tranen kwamen hem in de ogen.

Een ander voorbeeld. Deutsch riep opgewonden Gljebov (Noskov) voor het een of ander ter verantwoording. Deze hief zijn hoofd op en zei geërgerd met vlammende ogen: “Hou je tong een beetje in bedwang, papaatje!”

Het congres naderde zijn einde. Gljebov, Claire en Kurz werden in het CC gekozen, waarbij van de 44 beslissende stemmen 20 blanco waren. In de redactie van het centrale partijblad werden Plechanov, Lenin en Martov gekozen. Doch Martov weigerde in de redactie zitting te nemen. De scheuring was een feit geworden.[41]

Na het tweede congres

Na het congres keerden we naar Genève terug. Daar begon een moeilijke tijd. Ten eerste was Genève overstroomd door emigranten uit andere buitenlandse kolonies; onder hen waren leden der Liga. Die vroegen: “Wat gebeurde er toch op het congres? Waarover ging de strijd? Hoe is het tot een scheiding gekomen?”

Plechanov had al lang genoeg van al deze vragen. Hij vertelde eens: “N.N. is aangekomen. Hij vraagt en vraagt maar steeds door en herhaalt steeds weer: “Ik voel me net als Buridans ezel.” “Waarom juist de ezel van Buridan?” vroeg ik hem. Ook kwamen er kameraden uit Rusland. Onder anderen kwam uit Petersburg kameraad Jerema, aan wie Vladimir Iljitsj een jaar geleden zijn brief voor de Petersburgse organisatie gericht had. Jerema koos dadelijk partij voor de mensjewieken. Bij ons diende hij zich aan, door met een vreselijk tragisch gezicht tegen Vladimir Iljitsj te zeggen: “Ik ben Jerema.” En meteen begon hij uit te leggen dat de mensjewieken gelijk hadden. Een lid van het comité uit Kiev kwam aldoor met de vraag aanzetten, van welke veranderingen in de techniek de splitsing in de partij toch wel het gevolg kon zijn. – Ik zette grote ogen op. Zulk een primitieve opvatting van de verhouding tussen “economische basis” en “ideologische bovenbouw” had ik nog nooit meegemaakt en ik had ook nooit kunnen geloven dat zoiets bestond.

Mensen, die ons tot aan het congres met geld hadden gesteund, hun woning voor samenkomsten ter beschikking hadden gesteld en dergelijke, weigerden daarna onder invloed van de mensjewieken alle verdere hulp. Eens kwam een oude bekende van mij met haar moeder naar Genève om haar zuster te bezoeken. Als kinderen hadden we altijd heerlijk samen gespeeld – we waren zwervers of wilden, die in bomen leefden – zodat ik me reusachtig in haar komst verheugde. Ze was intussen een oude jongejuffrouw geworden, die me geheel vreemd was. Het gesprek kwam op de hulp, die haar familie steeds aan de sociaaldemocraten verleend had. “Wij kunnen jullie ons huis nu niet meer ter beschikking stellen,” verklaarde ze, “de scheiding tussen bolsjewieken en mensjewieken bevalt ons allerminst. Dergelijke persoonlijke twisten schaden de goede zaak.” Zulke sympathiserenden, die zich bij geen enkele organisatie aansloten en zich verbeeldden door hun woningen en hun steun de gang van zaken in onze proletarische partij te kunnen beïnvloeden, wensten Iljitsj en ik al lang hartgrondig naar de duivel!

Vladimir Iljitsj bracht onmiddellijk Claire en Kurz in Rusland op de hoogte van het gebeurde. De Russische kameraden zuchtten, maar wisten er ook geen raad op. Ze sloegen n.b. in alle ernst voor, Martov naar Rusland te zenden, waar hij zich ergens in een verborgen gat zou moeten vestigen, om populaire brochures te schrijven. Er werd besloten Kurz naar het buitenland te roepen.

Toen Gljebov na het congres een voorstel deed, om de oude redactie bij de nieuwe te voegen, verzette Vladimir Iljitsj zich hier niet meer tegen. Liever de oude ellende, dan scheuring. De mensjewieken verklaarden zich niet bereid mee te werken.

Vladimir Iljitsj deed nog een poging om met Martov tot overeenstemming te komen; hij schreef aan Potressov en trachtte hem ervan te overtuigen, dat er geen reden was voor een definitieve breuk. Hij schreef ook aan Kalmikova (Tante) en legde haar uit hoe alles in zijn werk was gegaan. Hij wilde en kon nog altijd niet geloven dat er geen wegen te vinden zouden zijn om een scheuring te vermijden. Het scheen hem absolute waanzin toe dat er kameraden zouden zijn die de besluiten van de partij wilden saboteren en de arbeid in Rusland, de kracht van de pas gevormde Russische partij, eraan wilden wagen. Dat hield hij voor onmogelijk.

Toch wist hij heel goed dat een breuk op den duur onvermijdelijk zou zijn. Eens begon hij zelf in een brief aan Claire uiteen te zetten dat hij, Claire, zich geen duidelijk beeld kon vormen van de gegeven toestand. Men moest er zich rekenschap van geven dat de oude verhoudingen absoluut veranderd waren; de oude vriendschap met Martov bestond niet meer, men moest haar vergeten, nu begon de strijd. Vladimir Iljitsj heeft deze brief niet afgemaakt en niet verzonden. Het viel hem heel moeilijk met Martov voor goed te breken. Hun gezamenlijke arbeid in Petersburg en in de oude Iskra had hen innig verbonden. Martov was een buitengewoon gevoelig mens, die door zijn fijngevoeligheid bijzonder goed in staat was Iljitsj’ gedachten te begrijpen en uit te werken. Later bestreed Vladimir Iljitsj de mensjewieken zeer fel, maar iedere keer, als Martov ook maar even van koers veranderde, kwamen zijn oude gevoelens voor Martov weer boven, bv. in 1910, toen zij samen in Parijs in de redactie van de “Sociaaldemocraat” werkten. Dikwijls kwam Vladimir Iljitsj uit de redactievergaderingen terug met het verheugende bericht dat Martov de goede lijn volgde en zelfs tegen Dan optrad. En hoe blij was Vladimir Iljitsj over Martovs houding in de Julidagen (veel later in Rusland), minder omdat hij voor de bolsjewieken nuttig was geweest, dan wel omdat hij getoond had een goed revolutionair te zijn.

De meeste bolsjewistische congresafgevaardigden keerden naar Rusland terug om daar weer aan het werk te gaan. Van de mensjewieken bleven velen in het buitenland, zelfs voegde Dan zich nog bij hen. In het buitenland groeide het getal van hun aanhangers.

De bolsjewieken, die in Genève gebleven waren, hielden regelmatig bijeenkomsten. In deze vergaderingen was Plechanov verreweg het onverzoenlijkst. Hij maakte grappen en vrolijkte de anderen op.

Eindelijk verscheen Kurz, alias Vassiljev (Lengnik), lid van het CC in Genève. Door de vele intriges in Genève voelde hij zich zeer ter neergedrukt. Hij had dadelijk handenvol werk, om conflicten bij te leggen, mensen naar Rusland te sturen, enz. De mensjewieken hadden succes bij de emigranten in het buitenland en besloten de strijd aan te binden. Men wilde nl. een congres houden van de “Liga der Russische sociaaldemocraten in het buitenland,” waar Lenin, haar afgevaardigde naar het tweede partijcongres, verslag zou moeten uitbrengen. Tot het bestuur van de Liga behoorden Deutsch, Litvinov en ik. Deutsch eiste de bijeenroeping van het congres, Litvinov en ik waren er tegen. Wij begrepen dat het congres onder de gegeven omstandigheden in een groot schandaal zou eindigen. Toen herinnerde Deutsch zich plotseling dat Vyatsjeslav, die in Berlijn woonde en Litaisen, die in Parijs verblijf hield, ook in het bestuur zaten. Ze hadden weliswaar in de laatste tijd geen van beiden daadwerkelijk aan de arbeid van de Liga deelgenomen, maar waren ook nooit officieel uit het bestuur getreden. Deutsch verzocht hen mee te stemmen en beiden stemden voor.

Vlak voor het congres overkwam Vladimir Iljitsj een ongeluk. Hij reed in gedachten met zijn fiets tegen een tram en het scheelde niet veel of hij had een oog verloren. Bleek en met een verband om ging hij naar het congres. Vol woede en haat vielen de mensjewieken hem aan. Ik herinner mij nog een woest toneel, waarbij Dan, Krochmal en anderen met door woede vertrokken gezichten opsprongen en als dollen met de deksels van hun lessenaars klapten.

Er waren op het congres meer mensjewieken dan bolsjewieken en bovendien waren in hun rijen meer “generaals” (leidende figuren). Ze kregen gedaan dat een motie werd aangenomen, die van de Liga een vesting voor de mensjewieken zou maken. Zij zouden een eigen uitgeverij krijgen en zouden van het CC onafhankelijk worden. Kurz (Vassiljev) drong namens het CC aan op verandering der motie, en toen de Liga dat niet wilde, verklaarde hij haar voor ontbonden. Plechanovs zenuwen waren tegen deze, door de mensjewieken uitgelokte rel, niet bestand. Hij verklaarde: “Ik kan toch niet op de eigen makkers schieten.” In een vergadering van de bolsjewieken eiste Plechanov dat men zou toegeven. “Er zijn momenten,” meende hij, “waarin zelfs de alleenheerschappij gedwongen is toe te geven.” “Dan zegt men gewoonlijk ook, dat ze wankelt,” wierp Lisa Knunianz tegen, wat haar een nijdige blik van Plechanov bezorgde. Plechanov besloot nu ook – volgens zijn zeggen – om de wille van de vrede in de partij, de oude redactie van de Iskra weer tot samenwerking uit te nodigen. Vladimir Iljitsj trad toen uit de redactie met de verklaring dat hij niet van medewerking afzag en verlangde zelfs niet dat zijn uittreden bekend zou worden gemaakt. Plechanov moest maar proberen vrede te stichten, hij wilde de vrede niet in de weg staan. Kort tevoren had Vladimir Iljitsj nog in een brief aan Kalmykova geschreven: “Men kan in geen erger slop geraken, dan door zich aan het werk te onttrekken.” Door het uittreden uit de redactie kwam hij zelf in die toestand, dat begreep hij heel goed. De oppositie eiste verder nog de verkiezing van twee van haar leden in het CC, twee zetels in het presidium en de erkenning van de rechtmatigheid van de besluiten van het Ligacongres. Het CC ging er ten slotte mee akkoord dat twee leden der oppositie in het CC werden opgenomen, dat zij een zetel zou krijgen in het presidium en dat de Liga langzamerhand zou worden gereorganiseerd. Maar ondanks alles werd geen vrede gesloten. Plechanovs toegeven was koren op de molen der oppositie. Plechanov verlangde toen dat nog een tweede lid van het CC nl. Ru Konjaga – zijn ware naam was Galperin – uit het presidium zou treden, om voor de mensjewieken nog een plaats in te ruimen. Vladimir Iljitsj heeft lang geaarzeld voor hij deze nieuwe concessie deed. Ik weet nog dat wij gedrieën – Vladimir Iljitsj, Konjaga en ik – op een avond aan de oever van het meer van Genève stonden. Het stormde over het meer. Konjaga trachtte Vladimir Iljitsj over te halen zijn uittreding goed te keuren. Eindelijk besloot Vladimir Iljitsj naar Plechanov te gaan en hem mee te delen dat Ru zijn plaats in het presidium zou opgeven.

Martov gaf een brochure uit: De staat van beleg. Zij was vol van de ongelooflijkste beschuldigingen. Ook van Trotski verscheen een brochure: Bericht van de Siberische delegatie, waarin hij geheel in de geest van Martov een overzicht gaf van de gebeurtenissen. Plechanov werd daarin voorgesteld als een werktuig in de handen van Lenin en dergelijke meer. Vladimir Iljitsj begon toen een antwoord aan Martov te schrijven in de brochure: Een stap vooruit, twee stappen achteruit, waarin hij de gebeurtenissen op het congres scherp analyseerde.

Intussen was ook in Rusland de strijd begonnen. De afgevaardigden van de bolsjewieken brachten verslag uit over het congres. Het program, dat door het congres was aangenomen, werd, evenals de meeste resoluties, met grote geestdrift in de plaatselijke groepen ontvangen. Des te minder begreep men de houding der mensjewieken. In de resoluties werd geëist dat iedereen zich moest onderwerpen aan de besluiten van het congres. Vooral “Oompje”, een van onze afgevaardigden, ondersteunde dit met alle energie. Als oude revolutionair kon ze eenvoudig niet begrijpen hoe iemand zulk een ondisciplinaire houding kon aannemen tegenover het congres. Zij en andere kameraden schreven opbeurende brieven uit Rusland. De comités verklaarden zich het een na het ander voor de partijmeerderheid. Kort daarna kwam Claire bij ons. Hij had er geen vermoeden van welke afgrond inmiddels tussen de bolsjewieken en de mensjewieken was ontstaan. Hij meende dat een verzoening tussen beide groepen nog mogelijk was en ging naar Plechanov om hierover te spreken. Het werd hem echter duidelijk dat er niets meer te bereiken viel en hij vertrok weer in gedrukte stemming. Vladimir Iljitsj werd steeds somberder.

In het begin van 1904 kwamen Zilja Selikson, een vertegenwoordiger van de Petersburgse organisatie, “Baron” (Essen) en de arbeider Makar in Genève aan. Zij waren alle drie aanhangers der bolsjewieken. Vladimir Iljitsj sprak dikwijls met hen. Het gesprek ging dan niet alleen over de debatten met de mensjewieken, maar ook over het werk in Rusland. “Baron”, toen nog een heel jonge kerel, ging op in zijn werk in Petersburg. – “Wij bouwen nu een organisatie op collectieve grondslag,” zei hij, “bv. hebben wij een collectief van propagandisten, een collectief van organisatoren, een van agitatoren.”

Vladimir Iljitsj luisterde toe.

“Uit hoeveel personen bestaat de groep propagandisten?” vroeg hij.

“Voorlopig uit mij alleen” – antwoordde “Baron” tamelijk verlegen.

“Een beetje weinig” merkte Iljitsj op – “En de groep agitatoren?”

“Baron” bloosde tot achter zijn oren en zei: “Voorlopig ook maar uit mij alleen.”

Iljitsj lachte hartelijk en “Baron” lachte mee. Iljitsj wist altijd door een paar vragen te stellen, die de zwakste plekken raakten, uit de veelheid van prachtige schema’s en schoonschijnende berichten, de reële werkelijkheid bloot te leggen.

Later kwamen Olminski (Michail Stepanovitz Alexandrov), die zich bij de bolsjewieken aansloot, en “Sverka” aan. “Sverka” was uit de verbanning gevlucht. Ze was vol opbruisende energie en stak daarmee haar hele omgeving aan. Ze toonde geen spoor van twijfel of besluiteloosheid. Ze lachte iedereen uit die het hoofd liet hangen vanwege de scheuring. Schijnbaar lieten de tegenstellingen in het buitenland haar geheel koud. Wij kwamen in die tijd op het goede idee bij ons in Séchéron eens in de week vaste ontvangdagen te organiseren, om de bolsjewieken nauwer met elkaar in aanraking te brengen. Op deze dagen werden er wel geen gewichtige besluiten genomen, maar ze droegen er toe bij de sombere stemming, die door de strijd met de mensjewieken was ontstaan, te verdrijven. Wat klonk het niet vrolijk, als “Sverka” luide een “Vanjka” begon te zingen en de lange kaalhoofdige arbeider Jegor direct inviel. Eens ging Jegor naar Plechanov om al zijn grieven met hem te bespreken; hij deed voor die gelegenheid zelfs een boord om. Maar hij kwam teleurgesteld en terneergeslagen terug. “Wees maar niet bedroefd Jegor,” troostte “Sverka” hem, “laten we samen nog maar eens “Vanjka” zingen, wij zullen het wel voor elkaar krijgen.” Iljitsj werd zienderogen opgeruimder. “Sverkas” flinkheid en vrolijkheid verdreven zijn sombere stemming. Toen dook Bogdanov op. Vladimir Iljitsj kende zijn filosofische werken toen nog weinig en persoonlijk kende hij hem helemaal niet. Men kon het hem aanzien dat hij een medewerker was van het slag van de CC leden. Zijn overgang op de zijde der bolsjewieken was beslissend. Hij was maar voor korte tijd in het buitenland gekomen en had in Rusland uitgebreide verbindingen. Het tijdperk van hopeloze strijd was voorbij.

Het zwaarst viel het Vladimir Iljitsj voor goed met Plechanov te breken.

In het voorjaar leerde Vladimir Iljitsj een oude revolutionair, de Narodopravez[42] Nathanson en zijn vrouw kennen. Nathanson was een uitstekend organisator van het goede oude slag. Hij kende zeer veel mensen, wist ieder naar waarde te schatten en zag onmiddellijk waarvoor iemand geschikt was en welke taak men hem zou kunnen opleggen. Vladimir Iljitsj was zeer verrast toen hij bemerkte dat Nathanson niet alleen de samenstelling van zijn eigen organisatie zeer goed kende, maar ook die van onze sociaaldemocratische en misschien beter dan velen van de CC leden. Hij woonde in Bakoe en kende Krassin, Postakovski en anderen. Vladimir Iljitsj geloofde Nathanson voor de sociaaldemocraten te kunnen winnen, want hij stond heel dicht bij onze opvattingen. Later hoorde ik van iemand hoe deze oude revolutionair gehuild moet hebben, toen hij in Bakoe voor het eerst in zijn leven een grote demonstratie bijwoonde. Op een punt kon Vladimir Iljitsj met Nathanson niet tot overeenstemming komen. Nathanson was het nl. niet eens met het standpunt dat de sociaaldemocraten toen tegenover de boeren innamen. De roman met Nathanson duurde ongeveer twee weken. Nathanson was een heel goede bekende van Plechanov, zij tutoyeerden elkaar bv. Toen Vladimir Iljitsj met Nathanson eens over partijzaken en meer speciaal over de scheuring sprak, bood deze aan eens met Plechanov te gaan praten. Hij kwam enigszins terneergeslagen van Plechanov terug, men zou toegeven, meende hij. Zo eindigde de roman met Nathanson. Vladimir Iljitsj had er het land over, dat hij met een lid van een andere partij over de zaken van de sociaaldemocratie gesproken had en dat Nathanson als een soort bemiddelaar was opgetreden. Hij ergerde zich over zichzelf en hij ergerde zich over Nathanson.

Intussen voerde het CC in Rusland een politiek die tegelijk tweeslachtig en verzoeningsgezind was, maar de plaatselijke comités waren op de hand der bolsjewieken. Er zat niets anders op dan op Rusland te steunen en een nieuw congres bijeen te roepen. Als protest tegen de Juliverklaring van het Centraal Comité, dat Vladimir Iljitsj de mogelijkheid ontnam zijn standpunt te verdedigen en in verbinding te blijven met Rusland, trok hij zich uit het CC terug. De groep der bolsjewieken, bestaande uit 22 man, nam een resolutie aan waarin de noodzakelijkheid werd uitgesproken om een derde congres bijeen te roepen.

Vladimir Iljitsj en ik pakten onze rugzakken en gingen een maand de bergen in. “Sverka” had zich bij ons aangesloten en trok in het begin met ons mee. Ze bleef echter al heel gauw achter. “Jullie zoeken altijd plaatsen op waar je geen kip tegen komt en ik kan nu eenmaal niet zonder mensen leven” – zei ze. We zochten dan ook inderdaad de meest afgelegen paden op, midden door het struikgewas, zo ver mogelijk van de mensen vandaan. Zo zwierven we een maand lang. We wisten de ene dag niet, waar we de volgende zouden zijn. ’s Avonds rolden we doodmoe in bed en sliepen zo in. We hadden maar heel weinig geld en leefden hoofdzakelijk van kaas en eieren en dronken daarbij wijn of bronwater. We aten maar zelden warm eten. In een sociaaldemocratische herberg ontmoetten we eens een arbeider, die ons de raad gaf niet met de toeristen te eten, maar met de voerlieden, chauffeurs en dagloners; dat was de helft goedkoper en veel voedzamer. Dat deden we toen ook. Kleine ambtenaren, winkeliers en dergelijk soort mensen, die de bourgeoisie zo graag nadoen, doen liever afstand van een mooie voetreis, dan dat ze zich met bedienden aan een tafel zouden zetten. Een dergelijke kleinburgerlijke geest heerst overal in Europa. Overal heeft men de mond vol van het woord democratie, maar zich met bedienden, niet bij zich thuis, maar in een elegant hotel aan een tafel te zetten, zo dat iedereen het ziet dat gaat boven de kracht van de kleinburger. Vladimir Iljitsj vond het bijzonder genoeglijk in de bediendekamer te eten, hij at daar met uitstekende eetlust en prees het goedkope en voedzame middagmaal. Daarna namen we onze rugzakken weer op en trokken verder. De rugzakken waren heel zwaar: Vladimir Iljitsj had een dik Frans woordenboek bij zich en ik een evenzo zwaar Frans boek, dat ik kortgeleden ontvangen had om te vertalen. Maar tijdens onze tocht hebben we in geen van beide boeken ook maar een blik geslagen. We keken liever naar de met eeuwige sneeuw bedekte bergen, de blauwe meren en bruisende watervallen.

Na een maand, die wij op deze wijze doorbrachten, kwamen Vladimir Iljitsj’ zenuwen weer tot rust. Hij voelde zich zo verfrist, als had hij met het water uit een bergbron al de muizenissen en al de kleingeestige ruzies van zich afgewassen. De maand augustus brachten we tezamen met Bogdanov, Olminski en Pervuchin door in een afgelegen dorpje in de nabijheid van het meer van Brêt. Met Bogdanov ontwierpen wij een werkprogram. Bogdanov was van plan Loenatsjarski, Stepanov en Basarov in het literaire werk te betrekken. We overwogen de mogelijkheid om een eigen orgaan in het buitenland uit te geven en in Rusland de agitatie voor het congres te beginnen.

Iljitsj voelde zich erg vergenoegd en als hij ’s avonds van Bogdanov kwam weerklonk altijd een heftig geblaf – Iljitsj plaagde in het voorbijgaan de waakhond.

Toen wij in de herfst in Genève terugkwamen, verhuisden we weer naar het centrum van de stad. Vladimir Iljitsj werd lid van de “Sociétè de Lecture” (het leesgezelschap), dat over een reusachtige bibliotheek met zeer gunstige bepalingen beschikte. Er waren een massa Franse, Duitse en Engelse tijdschriften. Men kon er ongestoord werken; de leden van het gezelschap, meestal oude professoren, maakten weinig gebruik van de bibliotheek. Iljitsj had de beschikking over een hele zaal. Hij kon daar schrijven, op en neerlopen, zijn artikelen overdenken en ieder willekeurig boek van de planken nemen. Hij was er tenminste zeker van dat geen Russische kameraad daarheen zou komen, om hem te vertellen dat de mensjewieken dit en dat gezegd of zus en zo gedaan hadden. Hier kon hij denken zonder te worden afgeleid en er was zo veel om over na te denken. Rusland was de oorlog met Japan begonnen, die duidelijk aan het licht bracht hoe verrot het hele tsarenregime was. Niet alleen de bolsjewieken verlangden naar een nederlaag van Rusland, maar ook de mensjewieken en zelfs de liberalen waren defaitisten. Er ging een vloedgolf van verontwaardiging door het volk. Voor de arbeidersbeweging begon een nieuwe fase. De berichten over massavergaderingen, die gehouden werden ondanks politieverboden en over botsingen tussen arbeiders en politie werden steeds talrijker.

Bij de wassende revolutionaire massabeweging vielen de kleine fractionele twisten met politieke tegenstanders geheel in het niet en konden de gemoederen ook niet meer zo in beweging brengen als vroeger, hoewel deze strijd soms zeer heftig verliep. Eens kwam bv. de bolsjewiek Vassiljev uit de Kaukasus aan en wilde een lezing houden over Rusland. Hoewel het dus niet ging om een vergadering van een partijinstantie, maar om een gewone openbare lezing, waartoe ieder willekeurig partijlid toegang had, eisten de mensjewieken de verkiezing van een voorzitter. De pogingen van de mensjewieken om van iedere lezing een soort verkiezingsstrijd te maken, kwam tenslotte neer op een algemene poging om de bolsjewieken op “democratische wijze” monddood te maken. Het scheelde niet veel of er ontstond een handgemeen en een gevecht om het bezit van de kassa. Zelfs verscheurde iemand de mantel van Natalja (Bogdanovs vrouw) en een ander kwam te vallen, zodat hij zich bezeerde. Maar dergelijke voorvallen wonden ons toch veel minder op dan vroeger het geval zou zijn geweest.

Nu dacht iedereen aan Rusland. Men voelde de grote verantwoordelijkheid voor de arbeidersbeweging, die zich in Petersburg, Moskou, Odessa en andere Russische steden ontwikkelde.

Alle partijen: de liberalen, de sociaalrevolutionairen toonden steeds duidelijker hun ware aard, zo ook de mensjewieken. Nu trad ook veel duidelijker naar voren wat eigenlijk de bolsjewieken en de mensjewieken scheidde.

Vladimir Iljitsj geloofde zonder voorbehoud aan het klasseninstinct van het proletariaat, aan zijn scheppende kracht, aan zijn historische taak. Dit geloof was niet opeens ontstaan, maar het was gegroeid in al de jaren, toen Vladimir Iljitsj Marx’ theorie van de klassenstrijd bestudeerde en doordacht, toen hij in zijn strijd met de wereldbeschouwing van de oude revolutionairen leerde om tegenover de heldenmoed van individuele strijders de kracht en de heldenmoed van de klassenstrijd te stellen. Maar het was geen blind geloof in een onbekende macht, het was een diepe overtuiging van de kracht van het proletariaat, van zijn machtige taak van bevrijding van de arbeiders, een overtuiging die berustte op een buitengewone kennis van zaken, op consciëntieuze studie van het werkelijke leven. Zijn werkzaamheid onder de Petersburgse arbeiders had dit geloof aan de macht van de arbeidersklasse een levende inhoud gegeven.

Eind december begon het bolsjewistische blad Vperjod[43] te verschijnen. Behalve Iljitsj werden in de redactie Olminski en Orlovski gekozen. En weldra kwam Loenatsjarski hen helpen. Zijn hartstochtelijk geschreven artikelen en redevoeringen gaven de stemming der bolsjewieken buitengewoon goed weer.

De revolutionaire beweging in Rusland groeide en met haar onze correspondentie. Weldra bedroeg deze 300 brieven per maand. Wat een materiaal voor Iljitsj! Hij wist hoe men de brieven van arbeiders moet lezen. Ik herinner me nog een brief van arbeiders van de steengroeve in Odessa, een collectieve brief in verschillende krachtige, primitieve handschriften geschreven, zonder onderwerp of gezegde, zonder punten en komma’s; maar er sprak een onuitputtelijke energie uit, en de bereidheid om tot het uiterste, tot de zege, te vechten; een brief vol leven en kleur door ieder van zijn naïeve, overtuigde en rotsvaste woorden. Ik weet niet meer wat er eigenlijk in die brief stond, maar ik herinner me nog heel goed hoe hij eruit zag, het papier en de verbleekte inkt. Vladimir Iljitsj las die brief steeds weer en dan liep hij diep in gedachten op en neer. Het was geen vergeefse moeite, toen de arbeiders van de steengroeve in Odessa de brief schreven, want ze schreven hem aan de kameraad, aan wie ze moesten schrijven, die hen het beste heeft begrepen.

Enige dagen later kwam er een brief van een jonge propagandiste uit Odessa, Tanjuscha genaamd, die nauwkeurig en uitvoerig schreef over een vergadering van de arbeiders van Odessa. Iljitsj las de brief door en begon Tanjuscha onmiddellijk te antwoorden: “Zou je niet vaker kunnen schrijven. Voor ons is iedere mededeling, die het gewone alledaagse werk beschrijft, van buitengewoon veel nut. Wij krijgen zo verduiveld weinig van zulke brieven.”

In bijna elke brief drong Iljitsj er bij de Russische kameraden op aan om toch meer adressen op te geven. “De macht van een revolutionaire organisatie bestaat in het aantal van haar verbindingen,” schreef hij aan Gussev. Hij verzocht Gussev het buitenlandse centrum van de bolsjewieken in verbinding te stellen met de jeugd. “Bij ons heerst een dwaze filisterachtige Oblomovse vrees voor de jeugd,” schreef hij. Alexej Andrejevitsj Preobrazhensky, een oude kennis uit Samara, die toen op het land woonde, verzocht hij om verbindingen met boeren. Hij stond erop dat de brieven van arbeiders door de Petersburgse kameraden onverkort aan het buitenlandse centrum zouden worden doorgegeven, in plaats van uittreksels. De revolutie naderde en groeide steeds. Dat bemerkte Iljitsj het best aan deze brieven van arbeiders. Het jaar 1905 stond voor de deur.

In Genève – het jaar 1905

Steeds nader

kwam de werkelijke openlijke bevrijdingsstrijd van de massa’s. Reeds in november 1904 had Iljitsj in de brochure De Semstvocampagne en het program van de Iskra en later, in december, in artikelen in Vperjod nr. 1-3, dit geschreven. Hij zag duidelijk het naderen van een revolutionaire uitbarsting. Maar het is natuurlijk heel wat anders deze nadering van de revolutie aan te voelen, dan te beleven dat de revolutie werkelijk is uitgebroken.

Toen dan ook berichten in Genève binnenkwamen over de 9de januari,[44] berichten over de concrete vormen, waarin de revolutie zich geopenbaard had, leek het alsof de hele wereld plotseling van aanzien veranderd was, alsof wat tot nu toe geweest was, naar een ver verleden terug week.

Het bericht van de gebeurtenissen op 9 januari bereikte Genève de volgende morgen. Vladimir Iljitsj en ik waren op weg naar de bibliotheek, toen we de Loenatsjarskis tegenkwamen, die juist naar ons toegingen. Ik zie Loenatsjarskis vrouw, Anna Alexandrovna nog voor me, zoals ze daar stond. Ze kon van opwinding geen woord zeggen en zwaaide maar onbeholpen met haar mof.

We gingen naar het eethuis van de emigranten, naar Lepeschinski, waar alle bolsjewieken, die bericht hadden ontvangen over de gebeurtenissen in Petersburg, zich instinctief heen spoedden. Allen hadden behoefte bij elkaar te zijn. Niemand zei wat. Iedereen trachtte zijn ontroering te bedwingen. We begonnen spontaan de treurmars; Als offers zijt gij gevallen... te zingen. Op de gezichten weerspiegelde zich de stemming, die de bijeenkomst beheerste. Allen waren doordrongen van het bewustzijn, dat de revolutie reeds was begonnen, dat het geloof in de tsaar was verdwenen, dat het tijdstip al heel nabij was, waarop “de willekeur breekt en het volk opstaat, het machtige, krachtige, vrije.”

Voor ons begon het eigenaardige leven, dat alle emigranten in Genève in die tijd leidden: wij leefden a.h.w. van het ene nummer van de plaatselijke krant “Tribunka” op het andere. Iljitsj was met heel zijn denken in Rusland.

Enige tijd later kwam Gapon in Genève. Hij kwam al dadelijk bij de sociaal-revolutionairen[45] terecht en die stelden de zaak voor alsof Gapon “hun” man was en alsof zij de hele arbeidersbeweging in Petersburg in het leven hadden geroepen. Ze maakten ontzaggelijk veel reclame voor Gapon en prezen hem tot in de wolken. Gapon stond toen in het middelpunt van de belangstelling. Het Engelse blad, de Times betaalde hem voor iedere regel fabelachtige sommen.

Enige tijd na Gapons aankomst in Genève kwam tegen de avond een dame bij ons, die Vladimir Iljitsj meedeelde dat Gapon hem graag eens wilde spreken. Als plaats van samenkomst werd neutrale bodem, nl. een café, gekozen. De avond brak aan. Iljitsj stak het licht niet op en ging de kamer op en neer. Gapon was een levend stuk van de in Rusland groeiende revolutie, nauw verbonden met de arbeidersmassa, een man die bovendien grote invloed op de massa had. Daarom wond de bijeenkomst Iljitsj zo op.

Kort geleden sprak een partijgenoot er nog zijn verontwaardiging over uit dat Vladimir Iljitsj zich met Gapon had willen inlaten.

Natuurlijk was het mogelijk geweest Gapon eenvoudig links te laten liggen en van te voren aan te nemen dat van een priester niets goeds te verwachten is. Zo was bv. de houding van Plechanov, die Gapon heel koel ontving. Maar Iljitsj’ kracht lag juist in het feit dat voor hem de revolutie een levende macht was, die hij in al haar veelvuldige uitingen trachtte te omvatten en dat hij wist en begreep wat de massa wilde. Men leert de massa echter pas kennen wanneer men met haar in aanraking komt. Hoe zou Vladimir Iljitsj een man kunnen voorbijgaan, die zo dicht bij de massa stond en zulk een macht op haar had, als Gapon.

Toen hij van de bespreking terug kwam, vertelde Vladimir Iljitsj welke indruk hij van Gapon gekregen had. Om Gapon zweefde nog de geest der revolutie. Als hij over de Petersburgse arbeiders vertelde, raakte hij in vuur en zijn woede en verontwaardiging over de tsaar en zijn handlangers kende geen grenzen. Deze verontwaardiging was niet weinig naïef, maar maakte daardoor des te meer indruk op de toehoorders. Zijn verontwaardiging was even groot als die der arbeidersmassa. “Alleen moet hij nog heel wat leren,” zei Vladimir Iljitsj, “ik heb tegen hem gezegd: ‘Luister niet naar vleierijen, vadertje! u moet nog veel leren, anders komt ge daar terecht,’ en ik wees onder de tafel.”

Op 8 februari schreef Vladimir Iljitsj in nr. 7 van de Vperjod: “Wij kunnen slechts de wens uitspreken dat het Georgi Gapon, die de overgang van de denkbeelden van het politiek onbewuste volk naar revolutionaire voorstellingen zo onverwacht heeft beleefd en mee heeft ondervonden, mag gelukken zich de klaarheid der revolutionaire wereldbeschouwing te verwerven, die voor de politicus noodzakelijk is.”

Gapon heeft het nooit tot die helderheid van denken gebracht. Hij was de zoon van een rijke boer uit de Oekraïne en is zijn leven lang aan zijn boerenfamilie en zijn geboortedorp gebonden gebleven. Hij kende de nood van de boeren goed. Zijn taal was eenvoudig en voor de grauwe arbeidersmassa begrijpelijk. Zijn afkomst en de band met het dorp zijn misschien wel het geheim geweest van zijn succes. Maar men kan zich moeilijk een mens voorstellen, die zo volkomen de priesterlijke mentaliteit in zich had opgenomen als Gapon. Hij had voordien nog nooit een revolutionair milieu gekend, terwijl hij ook van nature allesbehalve revolutionair was. Hij was een sluwe priester, steeds bereid tot alle mogelijke compromissen. Eens vertelde hij van een gebeurtenis, die zijn geestelijke ontwikkeling volkomen karakteriseert.

“Lange tijd werd ik door twijfel gekweld, mijn geloof begon te wankelen. Ik werd er ziek van en reisde daarom naar de Krim. Daar leefde toen ergens een kluizenaar, van wie gezegd werd dat hij een heilige was. Ik ging naar hem toe, om in mijn geloof versterkt te worden. Toen ik bij de kluizenaar kwam stond hij biddend aan een bron. Om hem had zich volk verzameld en hij leidde juist een godsdienstoefening. In de bron bevond zich een hoefijzervormige afdruk, die het paard van de overwinnende heilige Georgius daar zou hebben achtergelaten. “Dat is natuurlijk onzin, maar dat is ook niet het voornaamste – dacht ik – in ieder geval bezit de kluizenaar een vast geloof.” Dus ging ik na de godsdienstoefening naar hem toe en smeekte hem om zijn zegen. Toen legde hij zijn priesterkleed af en zei: “We hebben een winkel in kaarsen geopend en er heel aardig mee verdiend!”

Daar zat ik met mijn geloof!

Ik weet niet meer hoe ik nog levend ben thuis gekomen. Een vriend van mij, de schilder Veresjtsjagin, trachtte mij te overreden het priesterkleed af te leggen.

Ik dacht toen echter zo: Nu zijn mijn ouders gezien in het dorp, vader is dorpshoofd en staat bij iedereen in hoog aanzien. Leg ik mijn ambt neer, dan zal men hem verwijten: Jou zoon is een afvallige!

Daarom heb ik het priesterkleed niet afgelegd. -

Deze vertelling typeert de hele Gapon.

Hij kon niet studeren. Hij heeft niet weinig tijd verknoeid met schijfschieten en rijden, maar voor boeken had hij niet veel over. Wel begon hij op aanraden van Iljitsj de opstellen van Plechanov te bestuderen, maar hij deed het als een hem opgelegde plicht. Gapon wist uit boeken niet te leren. Maar uit het leven leren kon hij evenmin. De priestermentaliteit had zijn blik geheel verduisterd. Hij keerde naar Rusland terug, waar het reeds spoedig bergafwaarts met hem ging. -

Van af de eerste dagen der revolutie voorzag Iljitsj reeds duidelijk de ontwikkeling. Hij begreep: de beweging moest als een lawine aangroeien. Het revolutionaire volk zou niet halverwege blijven staan. Het zou niet tegen te houden zijn. De arbeiders zouden de strijd met de autocratie (alleenheerschappij) aanbinden. Of de arbeiders daarbij de zege zouden behalen of verslagen zouden worden, zou uit het resultaat van de strijd blijken. In elk geval kwam het er op aan zo goed mogelijk toegerust te zijn.

Iljitsj had steeds een bijzonder instinct, een helder begrip ervan, wat de arbeidersklasse in een gegeven ogenblik in beweging bracht.

De mensjewieken oriënteerden zich op de liberale bourgeoisie. Zij waren van mening, men moest deze in beweging brengen, men moest de revolutie “ontketenen”. – Iljitsj wist echter dat de arbeidersklasse reeds besloten had de strijd tot het einde te voeren. En hij was aan hun zijde. Het was zijn overtuiging dat men niet halverwege mocht blijven staan. Dat zou zulk een demoralisering hebben betekend, zou de strijdkracht der arbeidersklasse zo hebben verminderd en de zaak zo’n schade hebben toegebracht, dat men dit onder geen enkele omstandigheid mocht doen. En de geschiedenis heeft het bewezen. De arbeidersklasse leed in de revolutie van 1905 weliswaar de nederlaag, maar zij werd niet overwonnen, haar strijdlust werd niet gebroken. Zij, die Lenin wegens zijn onverzoenlijkheid aanvielen en die na de nederlaag niets anders wisten te zeggen, dan dat men “niet naar de wapens had moeten grijpen”, begrepen zulks niet. Wie trouw aan zijn klasse wilde blijven kon niet anders doen dan naar de wapens grijpen. De voorhoede mocht haar strijdende klasse niet in de steek laten.

En daarom riep Iljitsj onvermoeid deze voorhoede der arbeidersklasse, de partij, op tot de strijd, tot de organisatie, tot het werk voor de bewapening der massa. Daarover schreef hij in de Vperjod en in zijn brieven naar Rusland.

“De 9e januari 1905 heeft alles wat aan geweldige revolutionaire energie in het proletariaat leeft, maar tegelijker tijd ook al de gebreken in de organisatie van onze partij, aan de dag gebracht.”

Schreef Vladimir Iljitsj begin februari in het artikel: Moeten wij de revolutie organiseren? waarin iedere regel een oproep is, van woorden tot daden over te gaan. Iljitsj had niet alleen alles gelezen en zorgvuldig doordacht, wat Marx en Engels over de revolutie en de opstand hebben geschreven. Hij had zelf menig krijgskundig werk bestudeerd en de techniek en organisatie van de gewapende opstand naar alle zijden overwogen. Veel meer dan men weet, hield hij zich met deze zaak bezig en zijn opmerkingen over de stoottroepen gedurende de partizanenoorlog, over vijf- en tienmans groepen waren geen lekengezwam, maar een naar alle zijden doordacht voorstel.

De beambte van de “Société de Lecture” was er getuige van hoe dag aan dag ’s morgens vroeg een Russische revolutionair in de leeszaal kwam. Hij had, naar Zwitserse gewoonte, de pijpen van zijn goedkope broek omgeslagen om ze te beschermen tegen de modder van de straat en vergat ze na het binnentreden terug te slaan. Hij nam het boek over barricadegevechten, over de techniek van de aanval, dat van de vorige dag was blijven liggen ter hand, zette zich op de gewone plaats aan het tafeltje naast het venster, streek naar gewoonte het dunne haar op de kale schedel terecht en verdiepte zich in de lectuur. Maar dikwijls stond hij op om een groot woordenboek van de stelling te nemen, daar de verklaring van een onbekende technische uitdrukking op te zoeken. Daarna ging hij op en neer, zette zich weer aan tafel en schreef snel in klein schrift zijn notities op het papier.

De bolsjewieken bedachten alle mogelijke middelen en wegen om wapens naar Rusland te transporteren. Maar wat er gedaan kon worden, was slechts een druppel in de zee. In Petersburg werd een strijdcomité gevormd, maar dit maakte slechts geringe vorderingen. Iljitsj schreef naar Petersburg:

“Bij zo’n gelegenheid zijn schema’s, strijd en besprekingen over de fracties van het strijdcomité en over zijn rechten wel allerminst geoorloofd. Hier is onstuimige energie en nog eens energie nodig. Ik zie met ontsteltenis, ja waarachtig met ontsteltenis, dat men reeds meer dan een half jaar over bommen praat en nog geen enkele heeft gemaakt. En dat bespreken nu de verstandigste mensen. Gaat naar de jeugd, mijne heren! Dat is het enige middel dat nog kan helpen; anders komt gij werkelijk te laat (ik zie dat aan alles) en het blijft bij uw “geleerde” notities, plannen, tekeningen, schema’s en uitstekende voorschriften, maar zonder organisatie, zonder de levende daad! ... Stoort u toch niet aan formaliteiten! Bekommer u niet om schema’s! Naar de hel met alle functies, rechten en privilegies...”

De bolsjewieken hebben geen gering aandeel gehad in de voorbereiding van de gewapende opstand, zij hebben dikwijls een prachtige heldenmoed aan de dag gelegd en ieder ogenblik hun leven op het spel gezet. Voorbereiding tot de bewapende opstand – dat was de leuze der bolsjewieken.

Ook Gapon sprak van de gewapende opstand. Reeds spoedig na zijn aankomst kwam hij met de voorslag van een strijdverbond tussen de revolutionaire partijen. Vladimir Iljitsj sprak zich in nr. 7 van de Vperjod (van 8 februari 1905) waarderend over dit voorstel uit en schreef uitvoerig over het vraagstuk van het strijdverbond.

Gapon nam op zich de Petersburger arbeiders van wapens te voorzien. Hij beschikte over een menigte giften, die hem werden gezonden. Daarmee kocht hij in Engeland wapens. Eindelijk was de zaak zover. Men wist een schip, de “Grafton” te vinden, de kapitein was bereid wapens mee te nemen en deze op een der eilanden, in de nabijheid van de Russische grens te lossen.

Gapon had geen idee van illegale transportaangelegenheden en stelde zich de zaak veel eenvoudiger voor, dan zij in werkelijkheid was. Hij verschafte zich door onze bemiddeling een illegale pas en verbindingen en vertrok naar Petersburg om daar de zaak verder te leiden. Vladimir Iljitsj zag daarin het overgaan van woorden tot daden. De arbeiders hadden dringend wapens nodig. De hele onderneming liep echter op een mislukking uit. De “Grafton” liep op een zandbank en het bleek ook overigens onmogelijk op het betreffende eiland te landen. Maar ook in Petersburg kon Gapon niets uitrichten. Hij was gedwongen zich in schamele arbeiderswoningen verborgen te houden en onder valse namen te leven. Alle verkeer was enorm veel moeilijker. De adressen der sociaal-revolutionairen, met wie hij de regeling over de ontvangst van het wapentransport zou treffen, bleken niet te bestaan. De bolsjewieken waren de enigen die hun mensen naar het eiland zonden. Dat alles maakte op Gapon een vernietigende indruk. Illegaal te moeten leven en zich ontberingen te moeten getroosten, zonder zich ergens te kunnen tonen – dat is heel wat anders, dan zonder enige risico in massavergaderingen op te treden. Een illegaal wapentransport kon slechts door mannen worden georganiseerd, die een geheel andere revolutionaire school hadden doorlopen dan Gapon, mannen, die tot elk offer, zelfs het grootste bereid waren...

De andere leuze door Iljitsj uitgegeven, luidde: Ondersteuning van de strijd der boeren om grond en bodem. Daardoor zou de arbeidersklasse de mogelijkheid worden gegeven bij haar strijd op de boerenklasse te steunen.

Vladimir Iljitsj heeft steeds het boerenvraagstuk de grootste aandacht geschonken, ofschoon hij slechts het proletariaat als de consequent revolutionaire klasse beschouwde. Bij de besprekingen van het partijprogram voor het tweede congres had hij destijds de leuze opgesteld en met alle kracht verdedigd, de boeren de grond terug te geven die zij bij de hervorming in 1861 hadden verloren.[46]

Om de boeren te winnen, achtte hij het nodig, een voor hen begrijpelijke concrete eis op te stellen. Destijds hadden de sociaaldemocraten de actie onder de arbeiders met de strijd voor warm theewater, voor verkorting van de arbeidstijd en voor tijdige uitbetaling van het loon ingezet. Evenzo moesten ook de boeren onder een concrete leuze worden georganiseerd.

Het jaar 1905 gaf Iljitsj aanleiding dit vraagstuk te herzien. De gesprekken met Gapon, een man van boerenafkomst, die nog met het dorp was verbonden, met Matjusjenko, een matroos van de Potemkin, gesprekken eindelijk met een groot aantal arbeiders, die uit Rusland waren gekomen en die een goede kijk hadden op de verhoudingen op het land, brachten Iljitsj tot de overtuiging dat de leuze van de teruggave van de afgenomen landerijen niet voldoende was en dat men een verderstrekkende leuze moest opstellen: de eis van confiscatie van het gehele grootgrondbezit met inbegrip van de kroon- en kerkelijke landerijen. Iljitsj had destijds de statistieken niet tevergeefs zo ijverig bestudeerd en zich een scherp beeld gevormd van de samenhang tussen stad en land, tussen groot- en kleinindustrie, tussen de arbeidersklasse en de boeren. Hij achtte de tijd gekomen dat deze economische samenhang de basis voor de machtige politieke invloed van het proletariaat op de boerenklasse zou vormen.

De volgende scène herinner ik me nog: Gapon had eens een oproep ontworpen en verzocht Vladimir Iljitsj deze aan te horen. Hij begon de oproep met veel pathos voor te lezen. De oproep stond vol verwensingen tegen de tsaar: “Waarvoor hebben wij een tsaar nodig” – stond er o.a. - “moet onze aarde niet één landheer hebben, onze lieve Heer en gij allen zult zijne pachters zijn!” (De strijd om de vermindering der pachten stond nl. nog in het middelpunt der boerenbeweging). Vladimir Iljitsj lachte bij deze beeldspraak, die werkelijk zeer naïef was. Maar anderzijds bleek hieruit duidelijk waardoor Gapon bij de massa zoveel bijval vond. Zelf een boer, wist hij bij de nog half met het dorp verbonden arbeiders de van oudsher ingewortelde landhonger aan te wakkeren.

Gapon werd verlegen toen hij Vladimir Iljitsj zag lachen. “Is er soms iets niet goed?” vroeg hij, “zeg het mij als je blieft en ik zal het verbeteren.” Vladimir Iljitsj werd onmiddellijk weer ernstig. “Neen,” zei hij, “dat zou toch geen zin hebben! Ik heb een totaal verschillende wijze van denken. Schrijf echter in je eigen taal en op je eigen wijze!”

Ook een ander voorval schiet me nog te binnen. Het was na het derde congres, na de opstand op de Potemkin. De bemanning van de Potemkin was in Roemenië geïnterneerd en in de diepste ellende geraakt. Gapon had toen veel geld voor zijn “Herinneringen” ontvangen en ook anders kwamen vele giften voor de zaak der revolutie bij hem binnen. Hij was dagenlang bezig met het inkopen van kleren voor de Potemkin bemanning. Een van de meest geziene deelnemers aan de opstand, de matroos Matjusjenko, kwam naar Genève en werd dikke vrienden met Gapon; zij werden bijna onafscheidelijk.

Destijds ontvingen we bezoek van een jong partijgenoot uit Moskou (zijn schuilnaam is me ontgaan), een jonge man met rode wangen, verkoper in een boekhandel, die pas kort geleden lid van de partij was geworden. Hij had een opdracht uit Moskou. Hij vertelde hoe en waarom hij sociaaldemocraat was geworden, sprak lang en breed erover, waarom het program van de sociaaldemocratische partij juist was en begon het met de ijver van een pas bekeerde punt voor punt te bespreken. Vladimir Iljitsj verveelde zich een weinig, ging naar de bibliotheek en liet mij met de jongeman alleen. Ik nodigde hem op de thee en trachtte uit hem te halen wat er uit te halen was. De jonge man ging voort met het program voor te dragen. Op dit ogenblik kwamen Gapon en Matjusjenko binnen. Ik zette ook voor hen thee, terwijl onze jonge vriend bezig was de theorie van de “afgenomen landerijen” duidelijk te maken. Maar toen hij nu begon te bewijzen dat de boeren niet verder mochten gaan dan de strijd voor de “weggenomen landerijen” vlogen Matjusjenko en Gapon op met de woorden: “Al het land behoort het volk!”

Het is moeilijk te zeggen welk einde de zaak zou hebben genomen als Iljitsj niet erbij was gekomen. Hij begreep onmiddellijk wat de kern van de strijd was, ging er echter niet op in, maar nam Matjusjenko en Gapon mee in zijn kamer. Spoedig daarop vertrok de jongeman.

Op de Decemberconferentie in Tammerfors diende Iljitsj dan het voorstel in, het punt van de “weggenomen landerijen” geheel uit het program te nemen.

In de plaats daarvan werd een punt opgenomen over de ondersteuning van de revolutionaire maatregelen der boeren met inbegrip van de confiscatie van het grootgrondbezit, en van de kroon-, klooster- en apanagelanderijen.

De sociaaldemocraat Kautsky, die destijds zeer grote invloed had, zag de zaak anders. Hij schreef in de Neue Zeit dat de revolutionaire beweging in de steden in Rusland in het vraagstuk van de verhouding tussen de boeren en de grootgrondbezitters neutraal moest blijven.

Heden ten dage is Kautsky een van de ergste verraders van de arbeidersklasse, maar toen gold hij nog voor een revolutionair sociaaldemocraat. Toen een andere sociaaldemocraat, Bernstein, tegen het einde der negentiger jaren, zijn strijd tegen het marxisme begon en aanving te bewijzen dat men de theorie van Marx moest herzien, dat in deze leer veel verouderd – en uit de tijd was geraakt, dat het doel (het socialisme) niets, de beweging alles was, trad Kautsky openlijk tegen Bernstein op, om de leer van Marx te verdedigen. Potressov had destijds Vladimir Iljitsj, toen in de verbanning, de Duitse uitgave van Kautsky’s brochure tegen Bernstein (“Anti-Bernstein”) toegezonden. Vladimir Iljitsj was het er geheel mee eens. Wij begonnen het toen voor de partijgenoten in de verbanning te vertalen en waren daar in twee weken mee klaar; Kautsky gold toentertijd als de revolutionaire consequente volgeling van Marx. Zijn bewering had Iljitsj daarom verwonderd en tot nadenken gebracht. Desondanks verdedigde hij Kautsky nog door toe te geven dat diens bewering wellicht voor West-Europese verhoudingen juist was, maar de Russische revolutie kon slechts overwinnen door te steunen op de boerenmassa.

Kautsky’s geschrift was echter voor Iljitsj aanleiding om na te gaan of Kautsky het standpunt van Marx en Engels juist had weergegeven, Vladimir Iljitsj bestudeerde hoe Marx zich in het jaar 1846 tot de agrarische beweging in Amerika en hoe Engels zich in 1885 tot Henry George had verhouden. In april schreef Vladimir Iljitsj reeds zijn artikel Marx over de “zwarte herverdeling” in Amerika.

Dit artikel eindigt met de woorden:

“Men zal moeilijk een tweede land op de wereld vinden, waar de boeren zoveel leed, zulk een onderdrukking en vernedering hebben te dulden gehad als in Rusland. Hoe hopelozer deze onderdrukking was, des te machtiger zal nu het ontwaken zijn, des te onoverwinnelijker zijn revolutionaire aanval. Het is zaak van het bewuste revolutionaire proletariaat deze aanval met alle kracht te ondersteunen, opdat in het oude, vervloekte feodale-tsaristische slaven-Rusland geen steen op de andere wordt gelaten, opdat een nieuw generatie van vrije en moedige mensen ontstaat, een nieuw republikeins land, waarin zich onze proletarische strijd voor het socialisme in volle vrijheid kan ontplooien.”

Het bolsjewistische centrum bevond zich in Genève op de hoek van de beroemde, door Russische emigranten bewoonde Rue de Carouge en de oevers van de Arve. Hier waren de lokalen van de redactie en de expeditie van de Vperjod, hier was het bolsjewistische eethuis van Lepeschinski, hier woonden Bontsj-Broejevitsj, Ljadov (Mandelstamms) en Iljins. Bij de Bontsj-Broejevitsj gingen Orlovski en anderen geregeld in en uit.

Bij zijn terugkeer naar Rusland had Bogdanov een onderhoud met Loenatsjarski, waarop deze eveneens naar Genève verhuisde en in de redactie van de Vperjod werd opgenomen. Loenatsjarski bleek een uitstekend spreker te zijn en droeg veel bij tot de versterking van de invloed der bolsjewieken. Sedert die tijd voelde Vladimir Iljitsj zich zeer tot Loenatsjarski aangetrokken, verheugde zich steeds als hij kwam en had zelfs nog tijdens de geschillen met de groep Vperjod grote sympathie voor hem. Ook Anatolij Vassiljevitsj (Loenatsjarski) was in Iljitsj’ tegenwoordigheid steeds zeer opgewekt en geestig. Ik herinner me nog hoe Anatolij Vassiljevitsj eens na zijn terugkeer van het front, het was meen ik 1919 of 1920, Vladimir IIjitsj zijn indrukken beschreef en hoe deze hem met schitterende ogen aanhoorde.

Loenatsjarski, Vorovski en Olminski – wat een steun was dat voor de Vperjod! – De gehele zakelijke leiding berustte bij Vladimir Dimitrijevitsj Bontsj-Broejevitsj, een man van onverstoorbare blijheid, die allerhande grootscheepse plannen ontwierp; hij beheerde de drukkerij.

Bijna iedere avond kwamen de bolsjewieken in het café Landold tezamen en zaten daar tot in de nacht bij een glas bier, de gebeurtenissen in Rusland te bespreken en plannen te maken. Velen vertrokken en anderen maakten zich voor de reis gereed. In Rusland werd de actie voor het derde congres gevoerd. Sedert het tweede congres was zoveel veranderd, het leven had zoveel nieuwe vragen opgeworpen dat een nieuw congres absoluut noodzakelijk was. De meerderheid der comités sprak zich voor een congres uit. Er werd een “bureau van comités der meerderheid” gesticht. Het CC had een aantal nieuwe leden, waaronder ook mensjewieken, in zich opgenomen. De meerderheid was verzoeningsgezind en remde op allerlei manieren het bijeenroepen van het derde congres. Na het gevangen nemen van het CC in de woning van de schrijver Leonid Andrejev in Moskou, gaven de vrij gebleven leden van het CC hun toestemming tot het bijeenroepen van het congres. Dit zou in Londen worden gehouden. Het was duidelijk dat de bolsjewieken op dit congres in de meerderheid zouden zijn. Daarom bleven de mensjewieken weg en riepen hun gedelegeerden naar een conferentie in Genève op.

Van de leden van het CC kwamen de partijgenoten Sommer (ook wel Mark of Ljubimov genoemd) en Winter (Krassin) op het congres. De gezichten stonden somber, Krassin daarentegen maakte de indruk alsof er niets was gebeurd. De afgevaardigden vielen het CC wegens zijn verzoeningsgezinde houding heftig aan. Mark hulde zich in een somber stilzwijgen, ook Krassin, het hoofd in de handen, hield zich stil; maar zijn gelaat bleef zo onbewogen, alsof hem al die giftige redevoeringen in het geheel niet aangingen. Toen de beurt aan hem kwam, hield hij op kalme toon een redevoering, zonder op de geuite beschuldigingen ook maar iets te antwoorden – en een ieder werd het daarbij duidelijk dat men over de verzoeningsgezindheid van Krassin geen woord meer behoefde te verliezen, dat dit voorgoed voorbij was en dat hij zich van nu af aan in de rijen der bolsjewieken zou scharen en tot het einde met hen zou gaan.

Heden kennen de partijleden de veelomvattende en verantwoordelijke arbeid, die Krassin tijdens de revolutie van 1905 bij de bewapening van de arbeidersstrijdkorpsen, bij het gereedmaken van geschut, e.d. heeft verricht. Dat alles ging in het geheim en zonder opzien te baren, maar het kostte een enorme inspanning. Vladimir Iljitsj was beter dan iemand anders op de hoogte van het werk van Krassin en achtte hem sedert die tijd zeer.

Uit de Kaukasus kwamen vier gedelegeerden: Micha Zchakaja, Aljoscha Dshaparidse, Lehmann en Kamenev. Er waren echter slechts drie mandaten. Vladimir Iljitsj vroeg daarom: “Wie van jullie heeft een mandaat? Je hebt toch slechts drie mandaten, bent echter met je vieren. Wie van jullie heeft de meeste stemmen bekomen?”

Micha Zchakaja was zeer verontwaardigd: “Meen je dan dat wij in de Kaukasus stemmen? Bij ons worden alle aangelegenheden kameraadschappelijk afgehandeld. Men heeft ons met z’n vieren hierheen gezonden en het komt er niet op aan hoeveel mandaten ons toegedacht zijn.”

Micha was het oudste partijlid; hij was destijds 50 jaar. De opening van het congres werd hem deswege opgedragen. Voor het comité van het Polessjegebied[47] was Ljova Vladimirov aanwezig. Meerdere malen hadden wij hem in verband met de scheuring naar Rusland geschreven, maar daarop nooit een antwoord ontvangen. Op onze brieven, waarin wij hem over het optreden van de Martovgroep berichtten, ontvingen wij als antwoord slechts mededelingen, hoeveel en welke vlugschriften verspreid waren, waar het in Polessje tot stakingen en demonstraties was gekomen. enz. Op het congres bewees Ljova een oprecht bolsjewiek te zijn.

Uit Rusland waren nog Bogdanov, Postalovski (Vladim), P.P. Rumjanzev, Rykov, Sammer, Semljatschka. Litvinov, Skrypnik, Bur, Schklovski, Kramolnikov en anderen verschenen. Allen op het congres was het duidelijk dat de arbeidersbeweging in Rusland zich naar alle zijden ontwikkelde. Er werden resoluties aangenomen over de gewapende opstand, over de provisorische revolutionaire regering, over de houding tot de tactiek der regering aan de vooravond der revolutie, over het openlijke optreden der SDAPR, over de houding tot de boerenbeweging, tot de liberalen, tot de nationale sociaaldemocratische organisaties, over de propaganda en agitatie, over het afgescheiden deel van de partij, enz.

Op voorstel van Vladimir Iljitsj, die een referaat over de agrarische kwestie hield, werd het punt over de “weggenomen landerijen” in de toelichting ingevoegd en het vraagstuk van de confiscatie van het grootgrondbezit, met inbegrip van de kroon- en kerkelijke goederen, op de voorgrond geplaatst.

Nog twee vraagstukken waren karakteristiek voor het derde congres – het vraagstuk van de dubbele leiding en het vraagstuk van de verhouding tussen arbeiders en intellectuelen. Op het tweede congres waren overwegend literaten en de praktische werkers, die op de een of andere wijze veel voor de partij hadden gedaan, maar die met de pas in opkomst zijnde Russische organisaties slechts door zeer zwakke banden waren verbonden.

Het derde congres zag er reeds geheel anders uit. De organisaties in Rusland hadden intussen reeds vastere vormen aangenomen. Er waren illegale comités die onder uiterst moeilijke omstandigheden, als samenzweerders, werkten. Dientengevolge namen bijna nergens arbeiders aan deze comités deel. En toch oefenden de comités op de arbeidersbeweging grote invloed uit. De vlugschriften, de “handleidingen” der comités, pasten zich geheel bij de stemming der arbeidersmassa’s aan. De comités waren daardoor zeer populair, waarbij hun handelingen voor de meeste arbeiders in een geheimzinnig waas waren gehuld. Niet zelden kwamen de arbeiders ter bespreking van principiële vraagstukken der beweging, afzonderlijk, zonder de intellectuelen, bijeen. Zo zonden 50 Odesser arbeiders een verklaring aan het derde congres over de principiële vragen, waarin mensjewieken en bolsjewieken verschillen, met de opmerking dat op de vergadering, waarin deze vragen waren besproken, geen enkele intellectueel aanwezig was geweest.

De comitéleden waren gewoonlijk zeer zelfbewuste mensen. Zij zagen zeer goed de grote invloed die de arbeid der comités op de massa uitoefende. In de partij erkenden zij als regel geen democratie. “De democratie leidt maar tot voortdurende tegenvallers en met de beweging zijn wij ook zo verbonden” – was hun mening. Op het “buitenland” keken ze steeds min of meer verachtelijk neer. “Die steekt de haver, daarom maken ze slechts ruzie! Ze moesten maar eens onder de Russische verhoudingen leven!” Het overwicht van het buitenland was hun zeer ongewenst. Maar tegelijkertijd wilden ze ook geen wijziging. Zich de snel wisselende omstandigheden aan te passen, dat wilden en konden de comitéleden niet.

Gedurende het tijdperk van 1904/5 had de arbeid als een zware last op de schouders der comitéleden gedrukt, maar velen van hen konden zich slechts met grote moeite aanpassen bij de gewijzigde toestanden, door de toenemende wettelijke mogelijkheden en de openlijke strijd, in het leven geroepen.

Op het congres waren geen arbeiders, in elk geval geen op de een of andere wijze boven anderen uitblinkende arbeiders aanwezig. Voor zo ver ik mij kan herinneren figureerde als “Babuschkin” niet de arbeider Babuschkin, – die was toentertijd in Siberië – maar partijgenoot Schklovski. In plaats daarvan waren op het congres zeer vele comitéleden. Zonder op dit karakter van het derde congres te letten, moet veel van het congresprotocol onbegrijpelijk blijven.

Echter niet alleen de comitéleden, maar ook andere geziene medewerkers wierpen de vraag op hoe men “het buitenland de teugels zou kunnen aanleggen”. Aan het hoofd van de oppositie tegen het buitenland stond Bogdanov.

Veel, wat niet ter zake deed, werd er besproken, maar Vladimir Iljitsj trok zich daar niet veel van aan. Hij ook was van mening dat de betekenis van de mensen in het buitenland ten gevolge van de zich ontwikkelende revolutie als het ware van uur tot uur minder werd. Hij wist dat hij zelf ook niet lang meer in het buitenland zou blijven. Hij achtte het bovenal van buitengewoon belang dat het CC het partijorgaan geregeld op de hoogte hield. (Het partijorgaan zou van nu af “Proletarij” heten en voorlopig nog in het buitenland verschijnen). Hij stelde ook voor dat tussen het buitenlandse en het Russische deel van het CC op geregelde tijden samenkomsten zouden worden georganiseerd.

Heftiger was de strijd over het vraagstuk van het lid worden van arbeiders van de comités.

Vladimir Iljitsj sprak met buitengewone warmte voor de opname van arbeiders in de comités. Ook Bogdanov, de “buitenlanders” en de geletterden waren er voor. Maar de comitéleden waren er tegen. Vladimir Iljitsj wond zich op, de comitéleden insgelijks. Deze zetten het ten slotte door, dat betreffende dit punt geen beslissing werd genomen: men kon inderdaad ook niet een besluit nemen, dat men geen arbeiders in de comités mocht opnemen. Bij de discussie bracht Vladimir Iljitsj o.m. naar voren:

“Ik geloof, dat men de zaak meer in het groot moet bezien. Het opnemen van arbeiders in de comités is niet alleen een opvoedkundige, maar ook een politieke taak. De arbeiders hebben zoveel klasseninstinct, dat zij reeds bij geringe politieke scholing zeer spoedig consequente sociaaldemocraten zullen worden. Ik zou er zeer voor zijn dat in onze comités op iedere twee intellectuelen acht arbeiders kwamen. Als het mocht blijken dat de door onze tijdschriften gegeven raad, zoveel mogelijk arbeiders in de comités op te nemen, niet het gewenste succes heeft gehad, zou het beter tot het doel voeren deze raad in naam van het congres uit te spreken. In een duidelijke en besliste uitspraak van het congres zou je het beste argument tegen elke vorm van demagogie vinden: “Dit is de duidelijk uitgesproken wil van het congres!”

Vladimir Iljitsj had reeds vroeger herhaaldelijk op de noodzakelijkheid gewezen, naar mogelijkheid veel arbeiders in de comités op te nemen. Reeds in zijn Brief aan een Petersburger partijgenoot, dus in 1903, had hij hierover geschreven. Daar hij dit standpunt op het congres innam, geraakte hij in vuur en interrumpeerde de spreker. Toen Michailov (Postalovski) tegenwierp: In de praktijk zullen dus aan de intellectuelen slechts geringe eisen gesteld worden, aan de arbeiders echter bovenmatig hoge”, riep Vladimir Iljitsj daartussen: “Zeer juist”. En zijn interruptie werd door de comitéleden in koor overstemd met “absoluut onjuist”.

Toen Rumjanzev meedeelde: “In het Petersburger comité zit slechts één arbeider, ofschoon wij daar reeds sedert 15 jaar werken.” Riep Vladimir Iljitsj: “Dat is schandelijk!” En later aan het slot der debatten zei Vladimir Iljitsj:

“Ik kon het niet rustig aanhoren, toen men er van sprak dat er geen arbeiders zouden zijn, die als leden van het comité op kunnen treden. Dat betekent het vraagstuk op de lange baan schuiven! Klaarblijkelijk is dat een ziekte in de partij. Onder alle omstandigheden moeten er arbeiders in de comités worden opgenomen.”

Dat Iljitsj het zich niet al te veel aantrok, dat zijn standpunt op het congres met zo’n heftigheid werd verworpen, kwam doordat hij overtuigd was dat de nader komende revolutie de partij radicaal zou genezen van de ongeschiktheid de comités te proletariseren.

Nog een belangrijk punt werd op het congres behandeld: het vraagstuk van de propaganda en agitatie.

Ik herinner mij, hoe eens een jonge Odesser partijgenote bij ons kwam met de klacht: “De arbeiders stellen onmogelijke eisen aan de comités. Nu moeten wij propaganda onder hen voeren. Maar is dat mogelijk? Wij kunnen onder hen slechts agitatie voeren!”[48]

De mededeling van de Odesser partijgenote maakte diepe indruk op Iljitsj. Zij werd, om zo te zeggen, aanleiding tot de discussie over de propaganda. Het bleek – en dat brachten zowel Semljatschka, als Micha Zchakaja en ook Desnitzki tot uitdrukking – dat de oude vormen der propaganda zich overleefd hadden. De propaganda was in agitatie omgeslagen. Bij de enorme groei der arbeidersbeweging konden de mondelinge propaganda en zelfs de agitatie op geen stukken na meer aan de eisen der beweging voldoen. Men had populaire brochures nodig, een populair blad, geschriften voor de boeren, voor de vreemde door Rusland onderdrukte volksstammen.

Het leven bracht honderden nieuwe vragen naar voren, die in het raam der tot dan illegale organisatie niet konden worden opgelost. De enige oplossing was het uitgeven van een dagblad in Rusland zelf en door een breed opgezette activiteit van een legale uitgeverszaak. Voorlopig bestond er echter nog geen vrijheid van drukpers. Er werd besloten in Rusland een illegaal blad uit te geven en daar een groep van schrijvers te vormen, die de taak hadden voor populaire literatuur te zorgen. Maar dat alles kon natuurlijk slechts noodhulp zijn.

Op het congres werd de opvlammende revolutionaire strijd grondig besproken. Resoluties over de gebeurtenissen in Polen en in de Kaukasus werden aangenomen.

“De beweging breidt zich meer en meer uit,” berichtte de afgevaardigde uit de Oeral, “de tijden dat de Oeral als een achterlijk gebied, zonder enig leven moest worden beschouwd, niet in staat zich te roeren, zijn lang voorbij. De politieke staking in Lysjva, de talrijke stakingen in verschillende bedrijven, de veelvuldige tekenen van revolutionaire stemming, de boeren en fabrieksterreur, de meest verschillende vormen van kleine spontane demonstratie – dat alles zijn tekenen dat de Oeral aan de vooravond van een grote revolutionaire beweging staat. Zeer waarschijnlijk zal de beweging in de Oeral de vorm van de gewapende opstand aannemen. In de Oeral hebben de arbeiders de eerste bommen geworpen en in de Wotkinfabrieken zelfs kanonnen opgesteld. Partijgenoten, vergeet de Oeral niet!” Zoals vanzelf spreekt, onderhield Vladimir Iljitsj zich lange tijd met de afgevaardigden uit de Oeral.

Het derde congres had de strijdfronten in de hoofdzaken op de juiste wijze aangewezen. De mensjewieken hadden voor dezelfde vraagstukken een andere oplossing. Vladimir Iljitsj gaf een verklaring van het principiële onderscheid tussen de resoluties van het derde congres en die der mensjewistische conferentie in zijn brochure Tweeërlei tactiek der sociaaldemocratie in de democratische revolutie.

Wij keerden naar Genève terug. Tezamen met Kamski en Orlovski werd ik in de commissie van redactie van de congresnotulen gekozen. Kamski vertrok echter spoedig daarop en Orlovski was met werk overladen. In Genève, waarheen een groot aantal der afgevaardigden na het congres reisde, werden de verslagen nagezien. Stenotypisten waren er toen nog niet en ook geen extra secretarissen. De verslagen werden de rij langs door twee congresafgevaardigden opgeschreven. Niet alle congresafgevaardigden waren even goede verslagschrijvers. Op het congres kwam men er natuurlijk niet toe de verslagen voor te lezen. In Genève werden de verslagen tezamen met de afgevaardigden aan tafel bij Lepeschinski nagezien. Zoals vanzelf spreekt vond iedere afgevaardigde dat zijn gedachten niet goed waren weergegeven en wenste iets bij te voegen. Dat was echter niet toegestaan. Verbeteringen mochten alleen dan worden aangebracht als de andere afgevaardigden het er mee eens waren. Het werk was zeer moeilijk en het liep ook niet zonder incidenten af. Skrypnik (Schtsjensky) verlangde dat hij de verslagen mee naar huis mocht nemen. En toen hem er op werd gewezen dat men dan de verslagen aan alle afgevaardigden zou moeten meegeven en er ten slotte niets van zou overblijven, diende Skrypnik vol van verontwaardiging een met drukletters geschreven protest bij het CC in tegen de weigering de verslagen af te staan.

Toen het werk in grote lijnen gereed was, duurde het nog geruime tijd tot Orlovski de eindredactie afgewerkt had.

In juli kwamen de eerste verslagen over de zittingen van het nieuwe CC binnen. Daarin heette het: de mensjewieken in Rusland waren het niet met de Iskra[49] eens en wilden eveneens het blad boycotten. Het vraagstuk van de ondersteuning der boerenbeweging had het CC wel besproken, maar voorlopig nog niets daarin gedaan; het wilde eerst de zaak met de agrarische deskundigen bespreken.

Het schrijven zei opvallend weinig.

De volgende brief over het werk van het CC bevatte nog minder. Iljitsj werd zenuwachtig. Nadat wij op het congres de Russische atmosfeer hadden geademd, was de isolering van het werk in Rusland nog moeilijker te dragen.

Midden augustus verzocht Vladimir Iljitsj het CC in een brief “niet langer stom te blijven” en zich niet te beperken tot het onderling bespreken der vraagstukken. “Het CC heeft een innerlijk gebrek,” schrijft hij aan de Russische CC leden. In de volgende brief verwijt hij op heftige toon dat de besluiten over de geregelde inlichtingen aan het centrale orgaan niet worden uitgevoerd.

In de aan “August” gerichte brief in september schrijft Iljitsj:

“Het is een utopie, volle overeenstemming in het CC of onder zijn afgevaardigden te verwachten. Wij zijn geen cirkel meer, waarde vriend, maar een partij.”

En in dezelfde brief schrijft hij als antwoord op de verontwaardigde mededeling, dat onze mensen vlugschriften van Trotski hadden gedrukt:

“ ... zij drukken vlugschriften van Trotski ... Dat is niet erg, als die vlugschriften in onze lijn vallen en gecorrigeerd zijn.”

In een schrijven van Gussev van 13 oktober 1905 wijst hij op de noodzakelijkheid, naast de voorbereidingen voor de gewapende opstand ook de vakbewegingsstrijd te voeren, maar in bolsjewistische zin en ook op dit gebied tegen de mensjewieken op te treden.

Aan de Geneefse horizon doken reeds de voorboden der vrijheid van drukpers op. Er kwamen uitgevers bij ons, die er als het ware om vochten de in het buitenland illegaal verschenen brochures legaal te mogen uitgeven. De “Burevestnik” in Odessa, de uitgeverszaak “Malych” en anderen – zij allen stelden zich ter beschikking.

Het CC raadde het af zich door contracten te binden, het koesterde het voornemen een eigen uitgeverszaak te stichten. Begin oktober zou Iljitsj naar de vergadering van het CC in Finland reizen, maar de politieke gebeurtenissen doorkruisten zijn plan. Vladimir Iljitsj bereidde zich op zijn afreis naar Rusland voor. Ik zou nog enige weken in Genève blijven en alle zaken regelen.

Tezamen met Iljitsj ordende ik zijn papieren en brieven, wij deden ze in enveloppen, Iljitsj schreef eigenhandig op iedere enveloppe een opschrift en dan werd alles in een koffer gepakt en partijgenoot Karpinski, meen ik, ter bewaring gegeven. Deze koffer is behouden gebleven en werd na Iljitsj’ dood aan het Lenininstituut afgeleverd. Ze bevatte een groot aantal documenten en brieven, die op de geschiedenis der partij een helder licht werpen.

In september schreef Iljitsj aan het CC:

“Ter informatie deel ik de in omloop zijnde geruchten over Plechanov mede. Hij is klaarblijkelijk tegen ons verbitterd wegens de ontmaskering voor het Internationale Bureau. Hij scheldt in nr. 2 van het Dagboek van een sociaaldemocraat als een voerman. De ene keer heet het, dat hij een eigen blad wil uitgeven, dan weer dat hij bij de Iskra wil terugkomen. Het gevolg is dat het wantrouwen tegen hem sterker moet worden.”

En op de 8ste oktober gaat Vladimir Iljitsj voort:

“Ik verzoek dringend de gedachte aan Plechanov te laten varen en een afgevaardigde der bolsjewieken te kiezen. Het zou goed zijn Orlovski aan te wijzen.”

Toen echter het bericht werd ontvangen dat de mogelijkheid bestond in Rusland een dagblad uit te geven, schreef Vladimir Iljitsj, reeds op het punt af te reizen, een hartelijke brief aan Plechanov, waarin hij hem tot medewerking aan het blad uitnodigde.

“De tactische verschilpunten worden door onze revolutie zelf met verwonderlijke snelheid weggevaagd. De grondslag vormt zich reeds, waarop het de minste moeite zal kosten het verleden te vergeten en het werk voor de levende zaak tezamen uit te voeren...”

Aan het slot verzocht Iljitsj Plechanov om een samenkomst. Ik weet niet of deze tot stand is gekomen, waarschijnlijk echter niet, want dat zou wel niet in vergetelheid zijn geraakt. Plechanov reisde in 1905 niet naar Rusland.

De 26ste oktober maakt Iljitsj reeds per brief nauwkeurige afspraken over zijn terugkeer naar Rusland.

“Een goede revolutie hebben we in Rusland, dat moet men erkennen!” heet het dan. En als antwoord op de vraag van het tijdstip voor de opstand, schrijft hij:

“Ik zou de opstand tot het voorjaar willen uitstellen. Maar we worden daar bovendien niet naar gevraagd”.

_______________
[1] Ochtâ. Stadsdeel in Petersburg.
[2] Narodnaja Volja. “Volkswil”. Een revolutionaire partij, die in 1879 ontstond. Haar strijdmethode was de terreur, die door een gecentraliseerde, conspiratief werkende organisatie, aan welker hoofd een uitvoerend comité stond, werd doorgevoerd. Haar doel was de omverwerping der regering, wat door samenzweringen en opstand moest worden bereikt. Deze strijd, door middel van de terreur, werd echter niet gedragen door een massabeweging, waardoor de regering de mogelijkheid kreeg haar geheel te vernietigen. De laatste groep der “Narodnaja Volja”, aan welks hoofd Lenins broeder Alexander Oeljanov stond, organiseerde een aanslag op Alexander III, welke evenwel werd ontdekt: de actieve deelnemers werden terechtgesteld in 1887. Hierop doelen de even verder volgende regels.
[3] De volledige titel luidt: Wat zijn de volksvrienden en hoe strijden zij tegen de sociaaldemocraten?
[4] Gorochovaja. Straat, waarin zich het gebouw der Ochrana bevond.
[5] Economisme. Opportunistische stroming onder de Russische sociaaldemocratie, die de beweging wilde beperken tot een strijd voor zuiver economische eisen.
[6] Djetskoje-Ssjelo. “Kinderdorp.” Vroeger Zarskoje Ssjelo, tsarendorp, zomerverblijfplaats der tsarenfamilie.
[7] Bevrijding van de arbeid, was een sociaaldemocratische organisatie, in 1883 door Plechanov, Axelrod, Vera Zasulitch, Leo Deutsch en Ignatov gesticht. Zij bestond tot het tweede congres (1903), waarop de groep, in verband met het stichten van een eigen partij, haar zelfstandig bestaan opgaf. Deze groep heeft in de geschiedenis der Russische sociaaldemocratie, voor welker actie zij de theoretische grondslag legde, een buitengewoon belangrijke rol gespeeld.
[8] Cserny Pereulok. Straat in Petersburg, vertaald “Zeestraat”.
[9] Adresbureau. Instelling der Russische politieadministratie; iets als ons bevolkingsregister.
[10] Rabotsjeje Djelo. “Arbeidersbelang”.
[11] Decabristen. Naam voor deelnemers aan een opstand tegen het tsarisme in december 1825. Schertsend noemde men nu ook de kameraden, die in december gevangen waren genomen, “decabristen”.
[12] Novoje Slovo. “Het nieuwe woord.” Legaal marxistisch tijdschrift, waaraan ook Lenin een tijdlang heeft meegewerkt.
[13] Fet. Lyrisch dichter, leefde van 1812-1892.
[14] Boshi Mir. De wereld Gods.
[15] Narodopravez. “Man van de eerste maart”. Zo noemde men de revolutionairen, die aan de bomaanslag op tsaar Alexander II op 1 maart 1881 hadden deelgenomen.
[16] Pervomartovez. “Strijder voor volksrechten”.
[17] Ludo roboczy, poznajsvoje sily. Vertaald “Arbeidend volk besef uw macht”.
[18] Piervszy maj. Vertaald “De eerste mei”.
[19] Schanjegas. Een Siberisch gebak, een soort pannenkoek.
[20] Poesjkin, Lermontov, Nekrassov. Beroemde Russische schrijvers in de 19e eeuw. Vooral Poesjkin is zeer geliefd.
[21] Ivan Turgenjev (1818-1893). Beroemd romanschrijver o.a. Vaders en zonen, “Het adelaarsnest.
Leo Tolstoj (1828-1910). Schrijver o.a. van Opstanding, Oorlog en vrede, Het levende lijk.
Nicolai Tsjernysjevski (1828-1889). Beroemd Russisch schrijver en criticus. Door Marx zeer geliefd. Werken: Kapitaal en arbeid,” de roman Wat te doen.
[22] Emile Zola (1840-1902). Beroemd Frans romanschrijver die moedig voor Dreyfus optrad.
Alexander Herzen (1812-1870). Revolutionair schrijver. Uitgever van de tijdschriften De klok en De poolster.
[23] Credo. Een programgeschrift van de legale marxisten, waarin de gedachte was ontwikkeld de arbeiders moeten zich niet in de politieke strijd mengen, dat is het werk van de intellectuelen.
[24] Bond. Joodse sociaaldemocratische organisatie.
[25] Rabotschaja Mysl. “De Arbeidersgedachte”. Illegaal orgaan der economisten.
[26] Doscha. Siberische pels, met het haar naar buiten. Wordt over een andere pels gedragen.
[27] Iskra. De Vonk.
[28] Sarja. Morgenrood, illegaal marxistisch tijdschrift.
[29] Kiesjenev. Hoofdstad van Bessarabië.
[30] Noordelijk Verbond was de naam voor de sociaaldemocratische vereniging van arbeiders in noordelijk Rusland.
[31] Rabotsjeje Djelo. “Arbeidersbelang”, orgaan van de “Bond van Russische sociaaldemocraten” in het buitenland.
[32] Rabotschaja Mysl. “De Arbeidersgedachte”, illegale krant van zuiver economische richting.
[33] Kustarnitsjestvo. “Huisindustrie”. Zo noemde men in de partij het werk, van op zich zelf staande cirkels en groepen, die los waren van alle organisaties, zich om de organisaties der partij niet bekommerden en alles slechts uit eigen kracht wilden doen. N. K.
[34] Grashdanin. De burger.
[35] Jushnij Rabotschij. De arbeider van het zuiden.
[36] CC Centraal Comité.
[37] Strijdersbond voor de bevrijding der arbeidersklasse. Het eerste gouvernementscomité der beweging, in 1895 in Petersburg door Lenin opgericht. Daartoe behoorden Lenin, Kroepskaja, Radtsjenko, Krshishanovski, Vanjejev, e.a.
[38] SDAPR Sociaal democratische arbeiderspartij Rusland.
[39] Constituante. Het wetgevend lichaam dat na een revolutie wordt bijeengeroepen voor het maken van de grondwet. Na de Februarirevolutie van 1917 in Rusland, werd het bijeenroepen van deze constituante door de Voorlopige Regering, gevormd door vertegenwoordigers van bourgeoisie en rechtse elementen (Kerenski e.a.) voortdurend gesaboteerd.
[40] § 1 der Statuten. Lenin: “Lid van de partij is, die aan een organisatie der partij deelneemt” Martov: “ ... die onder de controle der partij arbeidt.”
[41] De Scheuring. Dat wil dus zeggen: scheiding in bolsjewieken (leden der meerderheid) en mensjewieken (leden der minderheid).
[42] Narodopravez. Strijder voor volksrechten.
[43] Vperjod. “Voorwaarts”.
[44] De 9e januari 1905. Vreedzame opmars van de arbeiders van Petersburg onder leiding van de priester Gapon naar het tsarenpaleis voor het aanbieden van een verzoekschrift. Bij het paleis gekomen, werd de demonstratie plotseling door soldaten en Kozakken onder kruisvuur genomen, waarbij honderden mensen werden gedood. Dit bloedige verraad aan eigen onderdanen was het sein voor de opstand, eerst in Petersburg en vervolgens in het gehele Russische rijk. In de hierop volgende periode valt ook het gebeurde met de kruiser Potemkin: de matrozen hezen de rode vlag en sloten zich bij de opstand aan.
[45] Sociaal-Revolutionairen. Een “kleinburgerlijk-democratische richting met sociaal-revolutionair uithangbord” naar Lenins treffende woorden. Haar program, 1905 gepubliceerd, is een mengsel van marxisme en narodnikisme. Na de Oktoberrevolutie in 1917 werd zij een contrarevolutionaire partij.
[46] De hervorming van 1861 bestond uit de opheffing van de lijfeigenschap. De boeren kregen de vrijheid, maar tegelijkertijd werd hun een belangrijk en wel het beste deel van het voor hun bedrijf benodigde bos en weiland ontnomen en de grootgrondbezitters toegewezen.
[47] Die Neue Zeit. Eertijds beroemd marxistisch tijdschrift, onder redactie van Kautsky e.a.
[48] Poleasjegebied. Bosrijke streek zuidelijk van Grodno en Minsk.
[49] De agitatie bestond destijds voornamelijk uit oproepen, die de gebeurtenissen tamelijk primitief verklaarden. Zij was er minder op uit te overtuigen, dan wel op het gevoel te werken. Propaganda eist echter dat men iemand overtuigt; propaganda maakt het noodzakelijk een vraagstuk logisch te bewijzen en te verklaren. De arbeiders wilden de vraagstukken begrijpelijk gemaakt en van alle zijden belicht hebben. De daarvoor nodige geschriften had men toen nog niet; deze waren verboden. Wat er uitgegeven werd, bv. over werkstakingen, over de bourgeoisie enz. verscheen illegaal. Illegale geschriften waren er slechts weinig. “Cursussen” waren er natuurlijk eerst recht niet. De arbeiders mochten geen vergaderingen houden, noch mochten de propagandisten tot hun spreken, men werd daarvoor gevangen genomen. N.K.
[50] De Iskra was intussen een mensjewistisch orgaan geworden.



een rode leeszetel Lezen
Marxistisch Internet Archief
Algemeen Archief
Selectie marxisten
Documenten
Filosofie
Thema’s
Arbeidersbeweging
Woordenboek
Wat ?
Wat is marxisme
Over ons
Andere talen
Auteurswet
Citeren
Disclaimer
Doen
Zoeken
Nieuwe teksten
Werk mee
Contact
Reclame

RSS