Bron: De Nieuwe Tijd, 7e jaargang, 1902 - Via: kb.nl
Deze versie: spelling en minimale modernisering van het Nederlands
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Massastaking, partij en vakbonden • Het Belgische experiment • De algemene werkstaking |
In een vorig nummer gaven wij het oordeel van Rosa Luxemburg en een antwoord daarop van v.d. Velde en Vliegen. In de Sozialistische Monatshefte schreven nog Bernstein, maar niets zakelijks wat door v.d. Velde ook niet reeds gezegd was, en Anseele. Het artikel van deze laatste, evenals dat van v.d. Velde in de Mouvement Socialiste, zijn niet veel meer dan overzichten der gebeurtenissen. Wij kunnen dus hun inhoud als bekend veronderstellen.
De Neue Zeit gaf nog twee artikelen uit België. Het eerste is van Fritz Kummer uit Brussel; daaraan ontlenen wij het volgende over de houding der liberalen bij de laatste verkiezingen:
“Onze liberale vrienden, die op de sympathie der socialistische arbeiders aanspraak kunnen maken,” speelden met de klerikalen gelijk spel. Zij presenteerden zich als de “enige partij der orde”, als “ware patriotten” en stelden de arbeiderspartij voor het verleden en de toekomst verantwoordelijk. Voor hen waren de socialisten alleen aan het bestaan der klerikale regering en het meervoudig stemrecht schuldig.
De liberalen, tenminste hun rechter vleugel, hebben met de Duitse Nationaalliberalen alles gelijk. Zij drijven dezelfde windhaanpolitiek en werpen dezelfde smachtende liefdesblikken naar de ministerszetels als hun partijgenoten in Duitsland.
En de linkervleugel der liberalen is Eugen Richter in het Belgisch vertaald, met republikeinse en collectivistische spreekwijzen (niet ideeën) koketterend.
Na deze beschrijving der “bondgenoten” van de arbeiders in hun strijd voor het eenvoudig algemeen kiesrecht, geeft de schrijver de uitslag van de verkiezingen. “Het opmerkelijkst is de ruk naar rechts: de reusachtige toename van de klerikalen, die in de 15 districten alleen op de oude zetels 48064 bedroeg. De klerikale partij heeft niet alleen al haar mandaten gehouden, maar de liberalen er een in Dinant afgenomen... De liberalen wonnen 3904 stemmen...
Van groter betekenis voor ons is de nederlaag van de arbeiderspartij. Hun verlies bedraagt in de eerste 15 districten 3029 stemmen, waarvan bijna 2000 op Brussel alleen...
Vergelijkt men het aantal met dat van 1900, dan schijnt het verlies niet groot. Het verschijnt in somberder licht wanneer men de regelmatig plaatsvindende stemmengroei, de toename der bevolking in aanmerking neemt en de met uiterste inspanning gedreven agitatie niet vergeet.
Bovendien is de offensieve kracht der arbeiders door hun laatste misslagen iets verzwakt.
Desniettemin moet men de situatie niet al te pessimistisch bekijken. De klassenstrijd van het proletariaat is te diep in de verhoudingen zelf gegrond, dan dat een mislukken hun drang voorwaarts lang kan tegenhouden. Onze Belgische broeders hebben slechts uit de nederlaag te leren en de begane fouten te vermijden en ze zullen weer, als vroeger, van zege tot zege voorwaarts gaan. Verbetering van de organisatie, vooral van de vakvereniging, intensieve propaganda, niet alleen met het doel aanhangers tot zich te trekken die het ogenblikkelijk succes nalopen en even snel te verliezen als te winnen zijn, maar principiële propaganda, om overtuigde socialisten te maken, die alleen de nodige waarborg geven, dat zij ook in tijden van tegenspoed het vaandel trouw blijven; een voor het proletariaat verstaanbare, klare en onverzoenlijke oppositietactiek, dat zijn de middelen die de vooruitgang weer in een zegetocht zullen veranderen.
Het tweede artikel was van Emilio, de redacteur van de Peuple in Brussel.
Na gewezen te hebben op vóór- en achteruitgang in stemmen van arbeiderskandidaten, op de vooruitgang in Vlaanderen, op vooruitgang in die plaatsen waar slachtoffers gevallen waren, schrijft Emilio: “wij verwachtten groter succes, dat het niet kwam ligt aan de fouten die de arbeiderspartij beging en die zij in de toekomst vermijden moet. . .
Nog andere leringen knopen zich vast aan deze strijd.
Zoals Kautsky op het internationaal socialistisch congres te Parijs zei, zal de bevrijding der arbeiders het langzame en moeite volle werk van organisatie en opvoeding van het proletariaat zijn.
De dwaling van de Belgische socialisten was een jaar lang dit, dat zij geloofden op het punt te zijn met één slag de politieke gelijkheid te veroveren; dat zij zich met woorden lieten voederen, een bepaalde termijn voor de herziening der grondwet en de invoering van het algemeen stemrecht vaststelden en vergaten dat de tijd der barricadegevechten voorbij is en de arbeidersklasse nog niet sterk genoeg is om met geweld het geweld van de burgerlijke regering te breken. De revolutionaire beweging was sterk genoeg geweest aan het ministerie in ’93 en ’99 enige stukjes van recht te ontrukken, die het grondvoorrecht der heersende klassen niet raakten. Nu evenwel ging het om een dodelijke slag. Het algemeen stemrecht verlenen, betekende voor de reactie aan hun tegenstanders de macht geven. Daardoor was de tegenstand zo hardnekkig en heftig.
Wij waren niet verziende genoeg en gingen in de strijd met een vertrouwen, dat wel noodzakelijk is, maar te zeer uit sentimentele overwegingen en overdreven verwachtingen van onze burgerlijke bondgenoten uitging. Deze stemming vond men zowel bij de afgevaardigden en leiders als bij de massa der arbeiders. Onze veldtocht leed onder de onzekerheid, waarin wij ons over de houding der liberalen bevonden: zullen zij met ons blijven, – zullen ze lafhartig op de loop gaan en ons in de steek laten? Daarbij kwam, dat in de Kamer het systeem van bedreigingen, waarop geen overeenkomstige daad volgde, evenals de tactiek, nu eens obstructie aan te wenden, dan na te laten, van de uiterste heftigheid tot de tamste gematigdheid over te gaan, slechts der meerderheid van nut was, die dan ook de overwinning wegdroeg...
Toen greep de arbeidersklasse naar de algemene staking, bij welke ze in enige dagen 350.000 man op de been bracht. Maar zij was niet voorbereid en ze kwam te laat, om ook maar enige invloed op de beslissing der Kamer te kunnen uitoefenen. Ook daar ontbrak het de socialisten aan vooruitzien.
De algemene raad der arbeiderspartij had met toestemming van het partijcongres tot algemene staking besloten om alle strijdmiddelen aan te wenden. Hij deed haar ophouden toen de parlementaire slag reeds verloren was en iedere hoop op zege moest opgegeven worden, tegenover de slachtingen der weerloze arbeiders, en tegenover het feit dat de vakverenigingen (behalve de schoenmakers van Brussel en de bergwerkers van Charleroi, het Centre, de Borinage en Luik) zich gereedmaakten de arbeid te hervatten. Het was duidelijk geworden dat de arbeidersklasse niet klaar was tot een geweldige revolutie, dat een algemene staking, die alleen de bergarbeiders omvatte, niet overwinnen kon.
Nog een gewichtig element van de strijd komt hier in aanmerking. De werkzaamheid der arbeiderspartij in de kamer en op de straat werd voortdurend verlamd door de tactiek der liberale partij, die wel voor de herziening, maar geenszins eenstemmig voor het algemeen kiesrecht was... Zij heeft de arbeiders in de steek gelaten...
Bij de voortzetting van de strijd voor het algemeen kiesrecht zullen wij weer met de liberalen en radicalen te maken hebben; maar de arbeiderspartij zal ditmaal op haar hoede zijn, zij zal zich slechts op haar eigen kracht verlaten en tegenover haar tegenstanders een klare stelling innemen. In ongeschokte eenheid bereidt de arbeiderspartij van België zich tot nieuwe strijd, terwijl zij haar economische organisaties versterkt en de ideeën van het socialisme verdiept en verwijdt.
De lezer zal opgemerkt hebben dat wat Kummer en Emilio hier zeggen, in grote gedeelten overeenstemt met wat Rosa Luxemburg tegen de tactiek der Belgen had ingebracht.
Wij geven nu nog het antwoord van haar zelf op Vanderveldes artikel (dat de lezer in ons juninummer vindt). Het zeer leerrijke gedeelte over de algemene werkstaking moeten wij door plaatsgebrek tot een latere aflevering uitstellen.
Onze partijgenote schrijft:
Wanneer wij met onze kritische opmerkingen over de laatste kiesrechtcampagne der Belgische partijgenoten niet gewacht hebben, tot de aanvallen der burgerlijke tegenstanders in België op de sociaaldemocratie ophouden, dan heeft dat twee goede redenen: ten eerste, omdat wij weten dat onze Belgische broederpartij als echte strijdpartij nooit ophoudt, het doelwit der vijandige aanvallen te zijn, ten tweede, omdat wij gewoon zijn dat partijgenoot Vandervelde en zijn vrienden zich nooit bijzonder door deze aanvallen geraakt voelden, maar steeds met enige welgerichte slagen naar hun tegenstanders onbekommerd hun weegs gingen... Vandervelde verwijt mij nu een geheel verkeerde voorstelling der dingen in België. De liberalen zouden in het geheel geen invloed op de houding der socialistische leiders uitgeoefend, en de tactiek der leiders zou haar eigen gronden voor iedere der getroffen maatregelen gehad hebben.
Niemand zou zeker blijer zijn dan wij zelf, van een kant die daartoe als geroepen is, door de uitstekendste leider van onze Belgische partijgenoten over onze dwaling te worden onderricht. Maar helaas, de uiteenzettingen van onze partijgenoot schijnen ons toe de vraag slechts nog donkerder en verwarder te maken.
De liberalen trekken zelf voordeel uit het bestaande kiesonrecht, zij werden in de kiesrechtcampagne als naar de slachtbank gesleept zij zijn in de grond niet bondgenoten, maar tegenstanders der socialisten geweest, – hoe rijmt het zich echter daarmee, dat de arbeiderspartij toch uit liefde voor deze voorgewende vrienden het kiesrecht tot de mannen beperkte, van iedere openlijke vaststelling van het kiesrecht (het 21ste jaar) afzag en de Belgische partijgenoten op zich zelf weinig sympathieke proportionele vertegenwoordiging tot grondwetsartikel verhief?
Hoe rijmt het zich verder daarmee, dat de Belgische arbeidersleiders gedurende de gehele campagne hun wapenbroederschap met de liberalen hoog prezen, ja, dat hun eerste roep na de geleden nederlaag in de Kamer, zowel als daarbuiten was: ons verbond met de liberalen is vaster dan ooit!
Vandervelde heeft volkomen gelijk, de Belgische liberalen zijn en tonen zich tegenstanders en geen vrienden van de kiesrechtbeweging. Dat weerlegt evenwel niet het feit dat de Belgische partijgenoten met hen in de laatste strijd wapenbroederschap hielden, maar verklaart slechts waarom deze strijd onder zulke omstandigheden tot een eclatante nederlaag moest voeren. En dat bevestigen alle verdere uiteenzettingen van Vandervelde. Zodra de liberalen dadelijk aan het begin der campagne de arbeiderspartij hadden verraden moest het naar onze mening duidelijk zijn dat de parlementaire actie hopeloos was en alleen de buitenparlementaire, de straatactie, iets kon uitrichten.
Vandervelde besluit omgekeerd dat, zodra de liberalen zich tegen de socialisten hadden gewend, de straatactie geen kans meer had. De voortzetting van de algemene staking had dan nog alleen het doel de Koning te bewegen tot Kamerontbinding, zodra ook de Koning weigerde, bleef er niets over dan naar huis te gaan. Daarmee zou echter niet alleen over de algemene staking in het laatste geval, maar over het gebruik van dit wapen in België in het algemeen het doodvonnis uitgesproken zijn. Want het is dan genoeg dat de liberalen zich tegen een beweging der massa verklaren, dat Leopold er zich geen duivel over bekommert – en op beide kan men ook voortaan met alle zekerheid te rekenen – om aldus de actie van de arbeidersmassa’s voor doelloos te verklaren. Ons ontbreekt nu alleen nog de verklaring van partijgenoot Vandervelde, waartoe de algemene staking eigenlijk is geproclameerd, behalve om aan de wereld het wondervolle schouwspel van een eensgezinde neerlegging van de arbeid en een even eensgezinde terugkeer tot de arbeid te geven.
Wat echter in deze redenering het belangrijkste is, dat is het onafwijsbare besluit dat een overwinning van het algemeen kiesrecht in het algemeen slechts nog langs parlementaire weg, en wel door een heldhaftige zelfoverwinning der klerikalen te verwachten is. Partijgenoot Vandervelde beroept zich immers in volle ernst op een uiting van de leider der Belgische rechterzijde, de heer Woeste, die in deze uiting zijn bereidwilligheid – tot ieder nieuw kiesrechtbedrog verklaart, met uitsluiting alleen van het onvervalste algemene kiesrecht, waarom het juist gaat...
Volledige ontgoocheling in de actie der massa en de enige hoop op parlementaire actie, het streven de vijand in te praten, dat hij eigenlijk de overwonnene is, terwijl men juist zo-even door hem op de kop geslagen is, het zoeken naar voorwendsels voor de nederlaag gedurende de strijd en het zich troosten direct na de nederlaag met het onbepaalde uitzicht op verdere overwinningen, het geloof aan allerlei reddende politieke wonderen, zoals het ingrijpen van een Koning, zoals de politieke zelfmoord der tegenstanders – dat is alles zo typisch voor de kleinburgerlijk-liberale tactiek, dat wij, ook zonder aan een notarieel bezegeld verbond tussen de socialisten en de liberalen te denken, door de argumentatie van Vandervelde in onze mening over de geestelijke leiding der liberalen gedurende de laatste campagne slechts worden versterkt.
Hadden wij overigens nog twijfel, of onze uit de verte gevormde voorstelling der gebeurtenissen in België zakelijk juist is, dan zouden zij door het zo-even gehouden buitengewoon congres van de Belgische partij zijn bevestigd. De voorstellen der socialisten van Charleroi, waarin het besluit van de algemene raad betreffend de wederopname van de arbeid betreurd en ieder compromis met burgerlijke partijen veroordeeld wordt, de redevoeringen der vertegenwoordigers der grote massa’s bergwerkers, deze oudste en belangrijkste bataljons van het Belgische arbeidersleger, bewijzen dat men ook uit de naaste nabijheid tot de zelfde slotsom komen kan als wij ze hebben uitgesproken.
Het congres eindigde met een votum van vertrouwen voor de Alg. Raad der Arbeiderspartij, en dat bewijst dat de discipline en het vertrouwen in de leiders van de Belgische partij gelukkig nog niet ernstig zijn geschokt. Toch heeft reeds de eerste proef met het acht geven op de liberale tactiek tot heftige debatten geleid; de proef moet de laatste blijven als het niet tot erger komen zal.
Wij willen dit overzicht over het belangrijkste wat in de tijdschriften over de grote Belgische beweging is gezegd niet eindigen zonder Vliegen in enige punten te weerleggen. Het voornaamste is wel door Rosa Luxemburg gezegd in haar antwoord aan Vandervelde: waartoe het toegeven aan alle eisen, waartoe het aanprijzen der liberalen in en buiten de kamer, als gij zelf zegt dat gij allen wist dat zij uw tegenstanders waren, enz. enz.; ook door Emilio wordt rechtuit erkend dat men teveel naar de liberalen heeft gekeken en dat daardoor de twijfel is gekomen en algemeen is nu het zeggen dat men zich meer dan vroeger van de liberalen moet afwenden – maar er blijven enkele kleinere dingen in Vliegens stuk over die niet onweerlegd moeten blijven.
R. Luxemburg had gezegd: “Eerst zien wij hen de strijd tot de kamer beperken”. Vliegen verstaat dat alsof L. niet weet dat er ook buiten de kamer is geageerd. Dit wist zij natuurlijk ook wel; maar haar bedoeling was: tegelijk met de kameractie had de werkstaking moeten uitbreken. Dat verstaat zij hier onder actie buiten de kamer, niet de redevoeringen, vlugschriften enz. Zij is uitgebroken, zegt ook Emilio, toen de kameractie feitelijk reeds verloren was. Zij verwijt juist aan de Kamerfractie dat zij niets gedaan heeft met de massa’s, dat zij gewacht heeft op de spontane uiting der arbeiders, dat het juiste ogenblik van pressie is voorbijgegaan. Dat juist is voor haar het gebrek aan consequente tactiek, in haar redenering volkomen logisch.
En nadat dit eenmaal was gebeurd, nadat men de parlementaire actie alleen had gewild, hierdoor alleen reeds aantonende dat men de liberalen, die men niet vertrouwde, toch als bondgenoten wilde gebruiken, en NB als de enige bondgenoten, toen moest alles wat men daarna deed inconsequent worden. Toen moest de algemene staking te laat komen, toen moest de regering, reeds tot volhouden besloten, moreel nog sterker zijn geworden, en tot het uiterste durven gaan, toen durfde men de revisie verwerpen, enz. De Kamerfractie wilde met parlementarisme alléén, met tactiek, met concessie en verbond werken, zij vroeg, zij eiste de steun de massa’s niet; toen kwam de spontane staking, maar te laat, Toen moest de fractie en de algemene raad wel inconsequent gaan handelen, de staking, die zij niet had gewild toch steunen, de staking die niet meer helpen kon, toch weer opheffen enz.
Wat R.L. aan de Belgische leiders verwijt is dit: Gij hebt met parlementaire actie alleen willen winnen. Gij hebt de steun der massa niet als noodzakelijk gevraagd. En wie dat doet in uw tegenwoordige politieke omstandigheden moet de liberalen naar de ogen zien. En wie dat doet, faalt. Want er is van geen burgerlijke partij echte steun te verwachten, en als gij niet op de arbeidersmassa’s steunt, staat gij alleen en verliest gij uw slag.
Men kan deze zaak bespreken en in het midden laten of de algemene staking zelfs al was zij direct en te rechter tijd aangewend, voorbereid geweest en met volle bewustheid uitgevoerd, geslaagd zou zijn of niet. Emilio schijnt het laatste te denken, R.L. het eerste waarschijnlijk te achten. Dat is hier evenwel de zaak niet. De Belgische leiders hadden zelf jarenlang haar gepropageerd en voor haar geagiteerd. Zij moest komen. Maar als zij komen moest, dan zegt R.L., dan moest zij komen tegelijk met uw actie, Kamerleden, als onontbeerlijke steun voor u, en niet zoals nu, eerst door u verwaarloosd en daarna aan u opgedrongen. En zonder concessie aan de liberalen. Want in de strijd, hier niet alleen om de vette baantjes, maar om de heerschappij der bezittende klasse zelf, staat zij bij de klerikalen.
Wat ligt er voor bewijs, vraagt Vliegen, van gebrek aan consequente tactiek in het feit dat de staking buiten de invloed der leiders uitbrak, als de fractie nooit mines heeft gewacht om algemene staking uit te roepen?
Dit, antwoordt R.L., dat de enige consequente tactiek in dit geval was, actie binnen en buiten de Kamer. Juist dat de staking buiten invloed der leiders is uitgebroken, dat heeft de klerikalen van het begin af dapper gemaakt. Men had de weifelende houding der leiders reeds gezien.
Dat men na het uitbreken van de staking is mee gaan doen, dat op zich zelf keurt R.L. niet af. Zij keurt het af als gevolg van de eerste weifeling en toont aan dat het nu geen kracht meer hebben kon. Zo leidt zij ook de opheffing der staking af uit de eerste weifeling, uit de oorzaak der gehele mislukking, het niet durven steunen op de massa, het (in de aanvang) alleen steunen op de parlementaire tactiek.
Dat is ook hier weer het hoofdpunt waarop R.L. wijst: het ontbreken van directe, welbewuste, voorbereide samenwerking tussen de arbeidersmassa’s en de Kamerleden, het aarzelen der Kamerleden de massa in beweging te brengen, het rekenen op parlementair geredekavel en parlementaire invloed alleen. Daaruit leidt zij alle volgende weifelingen af, en in die afleiding redeneert zij volkomen logisch. Maar Vliegen die die eerste, die hoofdfout der Kamerleden niet ziet, vindt het gehele verloop heel gewoon en geregeld, en de gehele redenering van R.L., die juist op dat eerste baseert, gekkenpraat. Maar dit verkeerde oordeel komt alleen daarvandaan, dat Vliegen zelf in die eerste weifeling, in dat eerste alleen parlementair handelen toestemt.
Maar moest het dan tot bloedige botsing komen, vraagt Vliegen, en hij verwijt R.L. dat zij die verantwoordelijkheid op de schouders der Belgische Kamerleden wilde laden. Wij zouden Vliegen kunnen vragen: wie hebben met werkstaking desnoods met geweld gedreigd, jarenlang? Wie hebben jarenlang daarvoor geagiteerd en op het beslissend ogenblik geweifeld? Maar het is niet nodig dit te vragen, want R.L. zegt uitdrukkelijk dat zij van mening is, dat had men eensgezind en direct binnen en buiten de kamer geageerd, met alle kracht, met staking en bedreiging met revolutie, dan kans had bestaan op overwinning.
En wat, vraagt onze partijgenote, bewijst die eerste weifeling om zelf de algemene staking uit te roepen anders dan dat men door de liberalen beïnvloed werd. Wat is dat alleen parlementair willen handelen anders dan samen met de liberalen willen overwinnen. En dat dit onmogelijk was en leiden moest tot twijfel, tot morele desorganisatie op het beslissend ogenblik, dat alleen in het volkomen en met geheel het hart steunen op de arbeiders en op hen alleen, nu en altijd in beslissende ogenblikken de enige hoop ligt op overwinning, dat bedoelt Rosa Luxemburg.
Het is de grote verdienste van dit artikel (en dit is de reden waarom wij het opnamen) dit weer duidelijk aan het licht te hebben gesteld.
Deze hele zaak, zoals alle geschillen over theorie en beweging, opportunisme en dogmatiek, marxisme en revisionisme, enz., die op dit ogenblik de internationale partij in beweging brengen, hebben voor de Hollandse partij nog een bijzondere betekenis. In alle landen is een sterke beweging om door middel van het parlementarisme alleen, door bondgenootschappen, concessies, afwijkingen van het program, tactiek enz., de zege te behalen. Zoals Jaurès het uitdrukt:
“Het is mogelijk van het kapitalisme tot het communisme door een rij van sociale vormen, juridische en economische inrichtingen over te gaan”, “de enige methode die voor het proletariaat overblijft, is die van wettelijke organisatie en wettelijke actie.”
En evenals nu de marxisten vroeger tot de anarchisten hebben gezegd: geen prediking van de revolutie alleen, zo zeggen zij nu tot de revisionisten: geen parlementarisme alleen. Beide moeten en kunnen samengaan. Schitterend toont R.L. in haar artikel aan dat dit ook nu mogelijk was geweest als de Belgische Kamerfractie terstond had willen steunen op de arbeidersmassa’s, in plaats van door parlementaire-tactiek-alleen op de laffe kapitalistische liberalen en kleinburgerlijke radicalen. Zo legt zij in de rest van haar artikel in een heldere en uitvoerige beschouwing over de algemene staking de noodzakelijkheid van eenheid van en verband tussen wettelijke en gewelddadige actie bloot. Dat gedeelte geven wij in de volgende aflevering.