Jan Cap
In naam van mijn klasse
Hoofdstuk 15


15. Wat kan men in de klassenstrijd leren?

Misschien stellen sommigen zich de vraag: ‘Is die man niet wat al te zeker over de vakbondsbasis, over de arbeider aan de basis. Is het niet allemaal wat mooi voorgesteld?’ Na meer dan 30 jaar vakbondswerk, moet ik de vaststelling doen, dat ik zelf meestal verrast werd door die arbeider aan de basis. Zeker in die maanden durende staking tegen de afdankingen in ’81. Maar ook bij de kleinste acties. Het is onvoorstelbaar wat een potentieel aan denkvermogen, aan verscheidenheid er aanwezig is in de arbeidersgroep. Of het nu bij een staking is, een actie, de lock-out, steeds kwam die ongelooflijke creativiteit naar boven, eens de arbeidersgroep zijn angst, zijn onmacht en woede heeft omgezet in actie en verzet. In een staking wordt een arbeider in een andere positie gedwongen tegenover de patroon. Ik heb arbeiders tijdens een staking het woord zien nemen tegen de baas, terwijl hij dat in een normale periode nooit zou doen. Zo’n man is dan zo diep bewogen, de uitbuiting heeft zo diep gesneden. Anders had hij nooit zo’n glashelder betoog kunnen geven. Ik ben zelf niet zo geschikt om veel papieren te klasseren, om goed te noteren tijdens een vergadering, om een secretariaat open te houden. Telkens weer komen er arbeiders onder een actie naar je toe die zeggen: ‘Dat wil ik best doen’. Ik schaam me niet te zeggen dat we met onze militantengroep altijd positief verrast werden over de creativiteit en de inzet van onze arbeiders. Als dat op Boel zo is, dan zie ik geen enkele reden waarom dat op andere plaatsen ook niet zo zou zijn. Zo ook met radio Solidariteit. We wilden met die radio onze eigen mensen op de hoogte houden. De mannen die dat ineen gestoken hebben, pakten dat zeer goed aan. Uit die Boelgroep kwamen ‘journalisten’ naar voor. Radio Solidariteit was eerst kwaliteit. Uit al die keren dat ik zo positief verrast werd door de arbeiders, besluit ik: dat is nu in het klein, met 2.000 man en hun gezinnen. Maar als je dat op grotere schaal bekijkt, dan geloof ik dat in die arbeidersklasse alles aanwezig is om een maatschappij te besturen. Daar ben ik 100 % van overtuigd. Meer nog. Ze zullen het beter besturen als vandaag gebeurt. Het zal beter zijn omdat er andere principes achter zullen steken dan bij diegenen die vandaag de macht hebben. Daar geloof ik in: niet alleen in die afzonderlijke mens, maar in het collectieve. In de een die de andere aanvult en zo een gehele klasse wordt, die bekwaam is om een maatschappij te leiden.

Verzet maakt vrij

In de arbeidersgroep zitten drie componenten: angst, machteloosheid en woede. De eerste stap moet zijn: je angst overwinnen, je vrij vechten. De angst moet gekeerd worden tot durf, de onwetendheid naar weten. Ik denk dat het klassebewustzijn van een arbeidersgroep niet kan verhogen als er niets gebeurt. Als er iets revolteert bij de klasse, als er iets in opstand komt, dan ben je verplicht om dieper na te denken dan in het gewone, dagelijkse leven. Je bent ontvankelijker omdat je in een actie en zelfs in een noodsituatie zit. Ontvankelijker voor ideeën en begrippen. Zo leer je uit de feiten en het klassenbewustzijn gaat er op vooruit. Als de situatie opstandig en moeilijk is, dan moet iedereen zich al vragen: ‘Wat denk ik erover?’ Want van buiten de werf zal die vraag hem gesteld worden en dan moet hij kunnen antwoorden. Dat klassenbewustzijn groeit zo bij iedere actie, als je geconfronteerd wordt met feiten en moeilijkheden die je niet individueel op kunt lossen. Dan besef je dat de enige oplossing ligt in een collectief gebeuren.

Die twee zaken zijn van belang: iedereen die zich bekent én het besef dat men zich collectief op moet stellen. Ook voor de agitatie, zoals men dat noemt, zijn die twee zaken van belang. Ze drijven het bewustzijnspeil van de mensen naar omhoog. De feiten die gebeurd zijn op Boel en het geluk dat elke arbeider gekend heeft om dat alles te mogen meemaken. Ik geloof er 100 % in dat dat de graad van bewustzijn verhoogd heeft. In sommige andere bedrijven stel je vast dat je de arbeiders veel minder bij kunt brengen, precies omdat alles er veel rustiger verloopt. Zonder de feiten, zonder de acties, kun je moeilijk tot dat klassenbewustzijn komen. Ik zou zelf niet bezig zijn met wat ik nu doe, als ik die school van de klassenstrijd geen 30 jaar lang doorlopen had.

De revue van de machten

Ik zie de revue van de machten, die we als arbeider allemaal tegen ons op zien treden, voor mij passeren. Onze strijd begint als een strijd tussen baas en knecht. Als arbeider heb je met je patroon te maken. Maar onderweg hebben we veel meer gezien dan alleen maar de patroon. Tegen wie hebben we het allemaal op moeten nemen? Dat is een tijd een moeilijke zaak geweest voor mij. Er waren een aantal knopen moeilijk te ontwarren. Wie is wie en wat is wat? Daar kwam echter een duidelijke, klare lijn in. De arbeiders hebben als klasse een heel kapitalistisch systeem tegen zich. Wat doe je met dat gegeven als arbeider, als syndicalist met een verantwoordelijkheid tegenover de arbeiders? Iedere syndicalist zal weten waarover ik het hier heb. Ik zie die revue der machten en dan komt de vraag: wat een opgave, is dat wel te doen? Ik wil de feiten die we hebben meegemaakt en mijn bedenkingen daarbij hier aanhalen. En tegelijk een uitnodiging doen: we moeten onze ervaringen bundelen, samen een weg vinden om de arbeidersstrijd zo efficiënt en bewust mogelijk te voeren.

Als arbeider denk je: ik kom in actie tegen mijn patroon, mijn rechtstreekse baas, hij die de fabriek of de werf bezit. OK, ik ga in actie, ik laat me niet altijd uitbuiten. In het begin denk je: als ik maar vaak genoeg in actie ga, en mijn hele klasse doet dit over heel het land en telkens als het nodig is, dan zullen we dat kapitalisme toch wel weg krijgen zeker. Zo begin je er aan. Maar opgepast. Als je een principiële, harde strijd voert voor veiligheid, tegen afdankingen of voor loonsverhoging, dan krijg je met veel meer te maken als met je baas alleen.

De wacht van de rijken

Je vormt een serieus stakerspiket om de ratten tegen te houden want er is toch stakingsrecht. Er daar verschijnt de rijkswacht. Eerst de rijkswachters van de streek, maar als die niet voldoen, dan staan er een paar honderd bij uit Gent. De ware aard van die mannen zullen wij niet gemakkelijk vergeten. Eerst rustig aan het piket. Je kunt er uren mee praten, niets aan de hand. Het zijn mensen zoals jij en ik. Ze zullen je zelfs vertellen dat hun vader ‘ook een arbeider’ is, dat ze best begrijpen dat je staakt. Maar als het fluitje gaat, dan slaan die mannen voor dood, een vader die arbeider is of niet. ‘Bevel is bevel’. Het is een ervaring waaruit je leert dat je beter niet met hen praat. Elke arbeider zal bij zijn eerste ervaring met de rijkswacht wel denken: ‘Dat komt hier wel in orde. We zijn hier toch niet in Chili’. Of de bedenking maken dat ‘de oorlog voorbij is.’ Maar als de arbeider strijdt, dan blijkt toch dat er een ‘kleine oorlog’ aan de gang is. Dan blijkt dat de patroon een legertje rijkswachters in dienst heeft. Staken wordt dan niet enkel een gevecht tegen de patroon, maar ook tegen zijn wacht: de wacht van de rijken. Dan begin je je vragen te stellen over stellingen als: ‘Er is democratie in onze samenleving. Alleen stopt die democratie aan de poort van de fabrieken’. Wij hebben ondervonden dat dat niet waar is. Als een arbeider opkomt voor zijn recht en voor zijn werk, dan wordt er op geslagen.

De sociale bemiddelaar

Niet alleen de patroon en de rijkswacht zijn onze tegenstanders. In verschillende stakingen hebben we een sociale bemiddelaar gekend, een ambtenaar van de staat. De staat, het woord is gevallen. Als ik terugdenk aan Rerum Novarum, waarin ze ons voorhielden dat de staat optreedt als een goede huisvader, de staat die geen partij kiest, die begrip voor alle partijen nastreeft, ... Dan hebben wij het toch anders ervaren. In 1971 kregen we voor het eerst met een sociale bemiddelaar te maken. In het begin ben je nog wat naïef daarin. De waakzaamheid tegenover zo’n bemiddelaar is wat kleiner dan tegenover je patroon. Hij heeft ons toen echt bedrogen, precies door het feit dat hij ons liet geloven dat hij onpartijdig was. In de latere actie was die naïviteit dan ook weg. In 1976 heeft de sociale bemiddelaar mij persoonlijk onder druk gezet. Maar ik zou dus niet ingaan op zijn voorstellen. En toen toonde hij zijn ware gelaat. Van de vriendelijke man bleef niets meer over. Hij werd grof en razend omdat ik niets wenste te tekenen zonder de arbeiders erover te hebben geraadpleegd. De staat is partijdig, dat was een van de volgende ervaringen die je opdoet in de klassenstrijd. Ook in de sociale wetgeving moet dat ‘sociaal’ met een korreltje zout genomen worden. Het komt er op neer dat die sociale wetgeving een voortdurend bevechten en beknibbelen is van het stakingsrecht. Patroon, rijkswacht, sociale wetgeving, allemaal tegenmachten. En de revue gaat door.

En dan de Ali’s

Maar in onze strijd hebben we nog meer meegemaakt. We hebben ondervonden hoe Turkse arbeiders zoveel meer moesten verduren van hun patroons. Zonder rechten zijn zij, de Ali’s. Daar hebben wij zo onze ervaringen mee gehad en we dachten toen: waarom moet men nog eens een meer onderdrukte laag creëren binnen de werkende klasse? De meest verworpenen der aarde als het ware. Het is schandalig hoe de regering daar niets aan doet, hoe de regering de patroons niet straft voor die dubbele diefstal op arbeiders. Is dat de democratie? Waar zijn de mensenrechten? Huizen waar geen Belg in zou willen wonen. Verdachtmakingen over al dat kindergeld en zo meer. Het is niet alleen de VMO die daaraan meedoet. De koppelbazen zijn er even schuldig aan. Ook dat zijn we tegen gekomen in onze strijd. De discriminatie omwille van de huidskleur, ook dat is een verdelingsmechanisme van de baas. En racisme is dus ook een tegenmacht.

Vrouwe Justitia

Het gerecht: al haar gebouwen en gevangenissen. Als kind en als jonge arbeider wordt het je voorgesteld alsof het gerecht alleen maar dient om boeven te pakken en op te sluiten en zo de bevolking te beschermen. Als arbeider ben je gevoelig aan dat argument. Meer dan wie anders, staat een arbeider op het standpunt dat je je geld en je brood door arbeid moet verdienen. Dieven en schurken, daar dient het gerecht voor. Onze eigen ervaring met het gerecht heeft ons wijzer gemaakt. Vanaf 1981 zijn we met 12 délégués voor de rechtbank moeten verschijnen. We moesten in kortgeding komen en werden verplicht een schokactie stop te zetten. Die rechter willigde de klacht van Saverijs in. Daarna zijn er nog andere gerechtszaken gevolgd. We hebben aan den lijve ondervonden dat vrouwe Justitia haar balans sterk naar rechts doet overslaan. Het duidelijkste voorbeeld was toen Patrick Mertens en Danny Pauwels voor een vakbondsactie opgepakt werden en in de gevangenis gestopt. Opgesloten in afzondering. Alsof ze de grootste dieven en moordenaars waren, mochten ze de eerste uren geen enkel contact hebben met de buitenwereld. Niet met een advocaat, niet met hun vrouw of hun familie. Dat houdt het gerecht in petto voor de werkende klasse. Neem nu onze ex-eerste minister Vanden Boeynants. Een eerste klasse schurk. Veroordeeld, maar slechts voorwaardelijk. Hij heeft nog geen gevangenis van binnen gezien. En hij zal het ook nooit zien. Hij komt er van af met een ‘blaam van de rechter’ en de verwittiging dat hij toch wat minder opvallend moet bedriegen. Dat het toch zo de ogen van de gewone mens niet uit mag steken als hij steelt. Zo sluit het gerecht aan bij de revue van de machten.

‘Onze’ regering

In 1981 zijn we met onze toenmalige eerste minister Eyskens gaan praten om de zaak van de scheepsbouw te bepleiten. Die man luisterde naar ons, deed alsof hij een en al begrip was. Maar uiteindelijk heeft hij niets voor de arbeiders gedaan. Wat hij wel gedaan heeft, zal ik eens uitleggen. Eyskens, en niet alleen hij, maar alle opeenvolgende regeringen, hebben de miljarden naar Boelpatroon Saverijs doen stromen. Miljarden van het belastingsgeld zijn er naar Saverijs gegaan. Vandaag is het geld op. Gedaan met de miljardendans en met het leegroven van de visput die de werf was. Eerst heeft de regering Saverijs geholpen om zich serieus te verrijken aan de scheepsbouw, om hem daarna, in meer winstgevende sectoren te helpen. En wij, de arbeiders, het volk, dat deze regeringen zogezegd vertegenwoordigen? Wij kunnen onze thermos inruilen voor een dopkaart. Voor het patronaat de miljardendans en voor de arbeiders een dopkaart. Zo is het met de regering gesteld. Dat is kleur bekennen. Dat is duidelijke politieke taal tegen de werkende klasse. En toch? Kiezen wij die regering niet zelf? Vertel toch geen sprookjes over sprookjes. Welke burgerlijke partij er ook aan de macht is, in dit systeem blijft een regering de waterdrager van de economische machten. De beloften en de daden van de regering waren altijd in ons belang. Ze dienden om werk te creëren, om de industrie gezond te maken. Werk voor wie? Er is geen werk want het kapitalisme ontmantelt zichzelf. Als Saverijs de staat heeft leeg geroofd, stopt hij met de scheepsbouw. Zo simpel ligt dat. Dan zeg ik vandaag: we hadden gelijk om de loonstop te verwerpen. En de rij is niet af...

Vijf man in een halfrond: het parlement

Ook met het parlement hebben we zo onze ervaringen gehad. Met een bus vol Boelarbeiders trokken we naar het parlement. Miet Smet van de CVP zou een interpellatie doen over de scheepsbouw. We hebben daar gezeten, gewacht. Toen Miet Smet eindelijk haar vraag mocht stellen, zat daar nog 5 man te luisteren. Vijf man... over het lot van meer dan 2000 arbeiders en hun gezinnen. Op de terugweg naar St. Niklaas was het in de bus heel wat stiller als toen we vertrokken. Dat is dan de parlementaire democratie: eens de kans geven aan een politieker om ‘een vraag te stellen over zijn of haar streek’. Om op die manier de politieke achterban wat te sussen. ‘Zij kan er toch ook niets aan doen dat daar maar vijf man meer zit’, ik ben er zeker van dat vele arbeidersgroepen in ons land gelijkaardige ervaringen hebben met het parlement.

Radio, tv en pers

Doet de pers aan objectieve berichtgeving? Laten de media alle partijen die in een staking betrokken zijn evenredig aan het woord? Als er een goede Panorama-uitzending gemaakt wordt, wordt de BRT gedoodverfd als ‘links’ en ‘gemanipuleerd door radicalen’. De pers, de media, ook zij zijn niet onafhankelijk. Daarom hebben we tijdens de staking van ’81 onze eigen radio gehad, en onze eigen film over de staking. Om het arbeidersstandpunt te kunnen laten horen over onze staking en de publieke opinie in lichten over de ware toedracht van onze strijd. Op de markt van Sint Niklaas of Temse kon je al eens de slagers, achter hun kraam, bezig horen tegen de vrouwen van de Boelarbeiders: ‘Wat zal het zijn vandaag? Voor de mannen van Boel weer pensen zeker? Want die staken om het minste, ...’ Wel, het niveau van de berichtgeving over onze strijd was vaak niet hoger als de wijsheid van die slager die zijn biefstuk niet kwijt raakte. Pers en media zijn niet bepaald arbeidersgericht. Ze sluiten aan bij de revue van de machten. Patroon, rijkswacht, sociale wetgeving, gerecht, regering, parlement en pers. Zo is de revue voorbij. En ik stip hier alleen maar aan waar wij ervaringen mee hadden.

Wat doe je nu met dit gegeven? Doe je gewoon verder of sta je er even bij stil? Het heeft mij in elk geval aangezet tot veel nadenken en tot een aantal serieuze en klare conclusies. In de arbeidersstrijd, die begint als een strijd tussen arbeider en patroon, bots je op een waaier van tegenmachten. In die tegenmachten zit een samenhang, dat vormt een apparaat. De ene keer bots je op het ene deel van het apparaat dat de patroon ter zijner beschikking heeft, de andere keer op het andere. Met andere woorden: de arbeiders botsen in de klassenstrijd op de patroons, die de economische macht vormen, maar ook op de staat, die de politieke macht vormt. De staat is een apparaat tegen de werkende klasse. Dat leren inzien is een moeilijke maar belangrijke taak.

Als ik dat allemaal overdenk, die vervlechting tussen patroons en regering, dat begrip ‘staat’, dan weet ik dat dit alles mij heel veel moeilijkheden geleverd heeft. Vooral ook om dit alles op een eenvoudige, overdraagbare manier aan de arbeiders uit te leggen. Die kapitalistische staat moet weg. Dat volgt op een natuurlijke wijze uit al het vorige. Als je met die idee ‘De staat moet vernietigd worden’ afkomt in een strijd, gaat dat sommige arbeiders wel eens boven hun petje. En toch is het de kern van het kapitalisme. ‘De staat’, dat zijn niet de brave ambtenaren in Brussel die op het ministerie van onderwijs zitten en er voor zorgen dat onze kinderen een goede opvoeding krijgen of zorgen voor een goed pensioen voor onze ouders of verantwoordelijk zijn voor het openbaar vervoer. ‘De staat’, dat is het geheel van elementen waarmee de bezittende klasse in ons land de macht uitoefent. De vakbeweging botst in haar strijd op elementen van die staat. Maar is de vakbeweging de aangewezen organisatie om daar het antwoord op te zoeken en te vinden? Ik denk vandaag van niet. Uitpluizen hoe het mechanisme van het kapitalisme in mekaar zit, dat is aan politiek doen. Ik vind dat moeilijk maar uit mijn ervaringen ben ik tot het besluit gekomen dat het een noodzaak is. Dat heeft me trouwens al vele jaren geleden aangetrokken tot de Partij van de Arbeid: het overdrachtelijke uitleggen aan de arbeiders hoe de staat in mekaar zit, en dat die weg moet. Uitleggen dat het kapitaal niet enkel aan uitbuiting doet in de fabriek, de mijn, de werf. Nee, de kapitalist doet aan politiek. Onze democratische welvaartsstaat is een vrijheidsstaat voor de rijken, met democratie voor de ondernemers en de kapitalisten. En die hebben elk zo hun politieke formatie. De ene kapitalist is voor het echte, blauwe en liberale kapitalisme. De andere voor het roomse, nog een ander voor het roze. Ze hebben allemaal een klare politiek, die door verschillende partijen vertegenwoordigd worden.

Antwoorden met een arbeiderspolitiek

Daar volgt voor mij de klare conclusie uit dat de arbeiders aan politiek moeten doen, en niet zomaar de eerste de beste soort. De arbeiders moeten tegen dat kapitalisme een arbeiderspartij zetten. Met een klare visie over hoe ze naar een andere maatschappij gaan. Welke de opeenvolgende stappen zijn van nu af aan, om tot die strijd voor een andere maatschappij te komen. Dat is aan politiek doen, en daar geloof ik in.

Er moet een partij zijn die dit alles leidt en die kan de arbeidersstrijd en de vakbeweging in die strijd voor een andere maatschappij enthousiasmeren, begeleiden en omkaderen. Want het is niet omdat die partij de politieke strijd moet leiden, dat de vakbeweging niet aan politiek moet doen. Honderden syndicalisten vragen zich af waar de arbeidersstrijd naar toe moet. Daarom vind ik het van zo’n levensgroot belang dat er over vragen die naar de kern van het kapitalisme gaan, gediscussieerd wordt. Ieder met zijn ervaringen en zijn achtergrond. Dit boek wil een bijdrage zijn om dat debat aan te gaan.

Vakbond en partij: twee organisaties, twee niveaus

Vroeger zag ik de vakbeweging als het enige wat wij, arbeiders, nodig hadden. Met een bewuste massabeweging zouden we het echte socialisme bereiken. Vandaag ken ik de beperkingen van dat denken. De vakbondsstrijd is een verdedigingsstrijd: voor werk, voor betere omstandigheden op het werk. Vaak moesten we strijd voeren omdat de patroon ons aanviel. Niet omdat wij iets eisten. Ze danken af, ze sluiten de fabriek, ze breken ons loon af, ... Als vakbeweging ben je verplicht die handschoen op te nemen en te antwoorden op de aanvallen van de patroon en dus de arbeidersbelangen zo goed mogelijk te verdedigen. Als je zo’n strijd verliest, is dat natuurlijk erg. Ik kon zelf zo van die momenten hebben dat de ontgoocheling me overviel, zoals na die vijf maanden staking tegen de afdankingen. Maar het heeft mij toch nooit zo diep aangevreten dat ik wou afhaken omdat iets verloren was. Ik bekeek de zaak toch enigszins anders, omdat ik vond dat we niets konden verliezen. Omdat ik zeer goed wist dat we de hele akker om moesten ploegen. Die hele akker omleggen, dat doe je met vele tienduizenden arbeiders en werkers. Dat moet een bewuste politieke revolte zijn, met een groot politiek bewustzijn. Dat is naar het definitieve gevecht gaan waarin we zeggen: ‘De oorzaak van al die sluitingen, dat is het systeem zelf, en dat moet weg’. Dat is voor mij de revolutie. Die strijd komt er pas als er duizenden mensen zich politiek bewust zijn van dit systeem. En ook dat gevecht aandurven en de strijd, in de echte zin van het woord. Die strijd, dat is de revolutie en die komt er niet vanzelf maar enkel met de arbeiders met een klaar en volledig politiek bewustzijn. Met een politieke partij die leiding geeft aan dat gevecht en er de middelen voor creëert. Ik veronderstel dat iedereen het met me eens is als ik zeg dat dat een andere strijd is dan morgen de arbeiders oproepen voor het ‘gevecht voor loonsverhoging’. Dat zijn twee duidelijke niveaus van denken en ook van handelen. Zo hebben wij als werkende klasse, zowel een antikapitalistische partij als een antikapitalistische vakbond nodig. Beide vinden hun oorsprong in het bestaan van klassen en in de klassenstrijd van de arbeiders zelf. Mijn besluit uit de arbeidersstrijd is dat wij, arbeiders, aan politiek moeten doen. Ik heb een weg afgelegd om tot deze standpunten te komen. Ik heb de zaken geleerd vanuit de praktijk, niet vanuit de theorie. Ik ben niet van theorie naar praktijk gegaan want dat is ook een weg, een weg die ik zeker niet wens in twijfel te trekken. Maar ik zelf heb alles moeten leren door het klappen van de zweep. Dat is mijn ervaring, mijn wetenschap.