Marten Buschman
Tussen revolutie en modernisme
Hoofdstuk 2
“En ziedaar hoe, in antwoord op een oproep mijnerzijds, op 9 Juli van dit jaar, zeven vakbonden in het gebouw ‘Constantia’ te Amsterdam bijeenkwamen (...). Deze eerste vergadering was voor mij onvergetelijk en toonde aan mij, hoe diep wij nog, wat de vakorganisatie betreft, met beide beenen in de verwarring en de vaagheid van wat men noemt de Oude beweging stonden.”
Het is 1893. Deze oproep was van Christiaan Cornelissen, redacteur van Recht voor Allen, het blad van de revolutionaire SDB. De oproep was bedoeld voor de oprichting van een Nederlandse vakcentrale. De eerste bijeenkomst was zo succesvol, dat Cornelissen direct statuten en een reglement opstelde.
In dit hoofdstuk behandel ik de directe voorgeschiedenis, de oprichtingsbijeenkomst en de eerste discussies over de doelstellingen van het NAS. De voorgeschiedenis is bepalend geweest voor de verdere ontwikkelingen van het NAS. De noodzaak van samenwerking werd nauwelijks ingezien. Cornelissen zal zelf tot einde 1896 in het NAS een belangrijke en stuwende rol spelen, eerst als secretaris en later als tweede secretaris. Doordat hij als redacteur veel reisde, kon hij spreekbeurten in geheel Nederland houden ten behoeve van de vakbeweging.
Cornelissen was op het congres van 1891 van de SDB benoemd tot ‘arbeidssecretaris’ vanwege een resolutie op het congres van de Socialistische Internationale te Brussel in augustus dat jaar. De Internationale en de SDB hebben aldus aan de wieg gestaan van het NAS of om het algemener te zeggen de Nederlandse en internationale socialisten hebben de vakbeweging gebakerd. Maar dit is slechts de helft van het verhaal – en niet eens de belangrijkste helft.
Het was niet de eerste maal dat socialisten zich zo nadrukkelijk met de vakbeweging bemoeiden. De SDB was in 1878 zelf voortgekomen uit de vakbeweging, het nationale Algemeen Nederlandsch Werklieden Verbond (ANWV). Dit ANWV was volgens de socialisten te gematigd. De jaren tachtig van de negentiende eeuw gaf een voortdurende strijd om de vakbeweging te zien. Er bestonden drie stromingen: de protestants-christelijke, de gematigde en de socialistische.
De SDB-leden hebben zich tot 1885 vooral gericht op de beweging voor algemeen kiesrecht. Over de rol van de vakbeweging bestonden wel ideeën, zoals bij de voorman F. Domela Nieuwenhuis, maar deze worden niet in een programmapunt uitgewerkt. Domela schrijft in het begin van de jaren tachtig dat de vakbonden bij de overgang naar het socialisme een taak hebben in het overnemen van bedrijven. Pas na 1885 zal de SDB haar aandacht richten op de vakverenigingen. Op de kiesrechtdemonstratie in september 1885 namen de socialisten het besluit om nooit meer kiesrechtuitbreiding van de regering te vragen, immers: al vele jaren lang vestigde de SDB de aandacht op de noodzaak voor algemeen kiesrecht. Daardoor richtte de aandacht van de socialisten zich op de vakverenigingen. Maar niet de vakbeweging van het ANWV-achtige type.
Vanaf 1885 is er een discussie in de SDB over de verhouding partij en vakbeweging en over welke soort vakbeweging. Eveneens vanaf 1885 worden socialistische vakverenigingen opgericht, waarvan sommige zich aansluiten bij de SDB. Die vakverenigingen nemen het socialistische programma over. De SDB neemt tevens de organisatie ter hand van beroepsgroepen die tot dan geen traditie kenden van organisatie: haven- en landarbeiders. Daarnaast wordt de structuur van de SDB veranderd. In 1887 wordt op het congres van de SDB besloten dat de vakverenigingen de basis van de partijorganisatie zullen gaan vormen. De uitvoering van dat besluit verliep niet alleen moeizaam en stroef, maar was door zijn onbedoelde gevolgen niet werkbaar. Anderhalf jaar later wordt de reorganisatie al weer teruggedraaid. Enkele maanden later breekt de grote stakingsgolf van 1889 uit.
Wat deden nu die socialistische vakverenigingen? In hun reglement was de ‘afschaffing van het privaatbezit’ opgenomen of er was zoals bij de bakkersgezellenvereniging Loon naar Werk vermeld dat de vereniging zich verplichtte de eisen van de SDB te helpen verwezenlijken. De tactiek van deze verenigingen is door middel van propaganda, openbare vergaderingen en discussies de vakgenoten te bewegen zich aan te sluiten. De strategie is gericht op de socialistische eis: afschaffing van de ‘loonslavernij’. Looneisen zijn niet verwerpelijk, maar dienen meer ter propaganda voor het socialisme dan voor de verwerkelijking van die eisen. De bestuurders van die verenigingen waren geneigd een stakingsbeweging te organiseren of onrust onder de arbeiders te kanaliseren.
In 1889 kwamen grote groepen arbeiders tot acties en stakingen, onder andere havenarbeiders, veen- en landarbeiders en bakkersgezellen. Deze beweging werd in eerste instantie geleid door socialistische voorlieden. Maar later namen niet-socialisten het voortouw over: bij de staking van de havenarbeiders te Rotterdam moest de te hulp geroepen socialist W.P.G. Helsdingen zich al snel terugtrekken ten gunste van leden van een neutraal stakingscomité. En de socialistische bakkersgezellen van Loon naar Werk te Amsterdam werden al snel gedwongen samen te werken met de door hen zo verfoeide behoudende vereniging Ons Genoegen.
Precies op het moment dat veel arbeiders in beweging kwamen en naar de idee van de socialisten de tijd rijp was te oogsten, kozen de arbeiders niet voor de socialistische vakbeweging. Ze willen een organisatievorm, waarin voor een ieder ongeacht overtuiging plaats is. Bij elke beroepsgroep is de uitwerking anders: nieuwe algemene organisaties werden opgericht zoals bij de havenarbeiders of bestaande verenigingen fuseerden zoals bij de bakkersgezellen.
De bakkersgezellenorganisatie leidt de actie voor verbetering van het arbeidsloon. Deze actie wordt geen succes. De besturen hameren vooral op het zich aaneensluiten van de arbeiders: pas wanneer de organisatie stevig is, kan tot staking besloten worden. Vertrouwen tussen socialist en neutralen moest nog groeien. In mei 1890 wordt de volgende stap gezet: de Nederlandsche Bakkersgezellenbond wordt opgericht. En om de beide verenigingen te eren wordt de zinspreuk Ons Genoegen is Loon naar Werk toegevoegd. De statuten zijn zo opgesteld, dat een ieder zich kan aansluiten ongeacht politiek of religie. Rooms-katholieken en protestanten zullen zich echter slechts mondjesmaat aansluiten.
Bij andere vakverenigingen is een zelfde trend waarneembaar. Het gehele jaar 1891 woedt deze discussie in de vakverenigingen en in de SDB. ‘Algemeen of socialistisch’, ‘verdeeld of vereenigd’ zijn de onderwerpen en vragen op bijeenkomsten van socialisten en vaklieden. Vooral het feit dat er in een grote stad als Amsterdam soms vijf verenigingen zijn van één beroep en dat feit de daadkracht niet vergrootte zal een belangrijk argument worden voor hen die voor algemene organisaties zijn.
Vanuit de SDB wordt in eerste instantie negatief gereageerd op deze ontwikkeling: “Wij meenden den tijd der kleurloze verenigingen te boven te zijn (...) Het is treurig!”, schrijft F. Domela Nieuwenhuis in april 1891 in Recht voor Allen. Volgens hem beginnen de socialistische organisaties eindelijk succes te krijgen. En precies bij dat succes wil men van die socialistische verenigingen af. Bovendien geldt nog steeds het socialistische adagium dat de strijd der vakverenigingen in uiterste consequentie moet leiden tot het socialisme.
Het is het strategisch inzicht van Christiaan Cornelissen, die in 1892 het beslissende parool verkondigt ‘vakbeweging los van de SDB’. Hij geeft daarmee richting aan een algemene vakbeweging, die waarschijnlijk zonder zijn ingrijpen veel neutraler zou zijn geworden. Zelf schrijft hij in zijn memoires dat “de zaak der ‘algemeene vakbeweging’ te ver gerijpt (was) in het land, en vooral te Amsterdam, dan dat tegenstand nog had kunnen baten”. Op 3 april 1892, slechts enkele maanden nadat hij tot arbeidssecretaris van de SDB gekozen is, verdedigt hij in een vergadering van de afdeling Amsterdam van de SDB het bestaan van algemene vakverenigingen. Socialistische verenigingen kunnen de ondernemers hun wil niet opleggen. Hij beschouwt ze als clubs van partijgenoten, die een zelfde vak beoefenen. Zij hebben zich niet te beschouwen als dé vakbeweging. Deze harde taal van de tweede man naast Domela Nieuwenhuis viel slecht bij socialistische vaklui. Ze waren gegriefd, omdat hun jarenlange overtuiging hiermee ondergraven werd, een overtuiging die het toch al zwaar te verduren had. In het debat viel de metselaar Jan van Zomeren Cornelissen aan. De latere NAS-voorzitter hekelde vooral de scheiding van partij en vakbeweging, die Cornelissen voorstond. Bovendien zag Van Zomeren daarnaast veel praktische problemen met de samenwerking met niet-socialisten. Zo komen de rooms-katholieken volgens hem immers ‘direct met de encycliek aanzetten’. De encycliek Rerum novarum – daar ging het hier om – was van 1891. Deze vormde het antwoord van het hoofd van de Rooms-Katholieke Kerk op de sociale misstanden. Een reorganisatie van de maatschappij was nodig om aan de religieuze behoeften van de arbeiders tegemoet te komen. Maar tegelijkertijd was de encycliek een heftige aanval op het socialisme.
Hoewel vele socialisten het concept van socialistische vakorganisaties op dat moment niet wilden verlaten, is het duidelijk dat zij een verloren strijd streden. In begin november schrijft Cornelissen in Recht voor Allen het hoofdartikel over deze problematiek: “Wij hebben in Nederland gebrek aan ‘algemeene vereenigingen’, waarin plaats is voor arbeiders van alle gezindten en politieke overtuigingen, maar die dan ook tegenover de patroons in den strijd onzer dagen iets kunnen uitvoeren en niet zooals thans machteloos staan en elkander afbreuk doen.” En een week later is het Domela Nieuwenhuis zelf die Cornelissen steunt. Het verzet is hiermee gebroken. Op het congres van de SDB op de beide kerstdagen van 1892 wordt besloten vakverenigingen niet meer als lid van de partij toe te laten. En Cornelissen krijgt de opdracht aan te sturen op een overkoepelend ‘lichaam’ van vakorganisaties.
Inmiddels hadden verschillende vakbonden al initiatieven ontplooid om tot een vakcentrale te komen. Op 11 december 1892 hebben de Nederlandsche Timmerliedenbond, de Bakkersgezellenbond Ons Genoegen is Loon naar Werken en de Nederlandsche Sigarenmakers- en Tabaksbewerkersbond vergaderd over de oprichting van een vakcentrale en een manifest ten behoeve van de vereniging van alle Nederlandse vakorganisaties. Dat manifest zou opgesteld en rondgestuurd worden door de sigarenmakers, zo was besloten op een eerdere bijeenkomst.
Wanneer deze gehouden is, is niet bekend. Vakbonden van metaal-bewerkers en kalk- en steenbewerkers waren ook aanwezig. De sigarenmakers konden de kosten niet alleen dragen, zodat een tweede bijeenkomst noodzakelijk was. Daar bediscussiëren de afgevaardigden opnieuw de inhoud van het manifest. De timmerlieden vinden dat een neutrale organisatie niet aan klassenstrijd kan doen. Op voorstel van de sigarenmakers wordt een resolutie aangenomen, die tot basis van het manifest dient: “De vergadering, overwegende, dat de strijd tot de vrijmaking der arbeid een klassenstrijd is en dat er voor nodig is:
a. samenwerking aller georganiseerde werklieden,
b. de organisatie in den best mogelijke vorm te brengen, waardoor zonder aan ‘t beginsel der klassenstrijd wordt te kort gedaan, zoveel mogelijk werklieden kunnen toetreden, overwegende, dat de vakorganisatie de beste vorm is voor de klassenstrijd als voor de regeling der arbeid der toekomst, besluit dat het samenwerken noodzakelijk is.”
Deze resolutie is typerend voor de verdere geschiedenis van het NAS. Dat geldt vooral voor de eenvoud tot oproep voor samenwerking en de wat tegenstrijdig geformuleerde overwegingen over de taak van de vakbeweging in heden en toekomst. Immers zoveel mogelijk werklieden organiseren met het klassenstrijdbeginsel, dat door velen als een socialistisch idee wordt beschouwd, is een praktische tegenstrijdigheid. Want niet iedere arbeider ziet het beginsel van klassenstrijd (socialisme) als noodzakelijk voor de vakbeweging. Het manifest is tussen half december 1892 en begin januari 1893 verspreid. Op 22 januari 1893 was de volgende bijeenkomst gepland, waar de reacties van de aangeschrevenen besproken zouden worden. Die vergadering heeft niet plaatsgevonden, omdat de SDB het initiatief overneemt als gevolg van het besluit van het congres met Kerstmis. Op 9 juli vindt dan de eerste verkennende bespreking plaats. De resolutie van december 1892 is dan al verlaten: immers ook algemene arbeidersverenigingen – lees politieke organisaties – kunnen zich aansluiten. Naast de doelstelling om vakbonden met elkaar in verbinding te brengen, omschreef het reglement als doel het verstrekken van statistische gegevens en inlichtingen tussen aangesloten organisaties èn het onderhouden van contacten met buitenlandse vakcentrales of in de woorden van de negentiende eeuw: ‘arbeidssecretariaten van andere landen’.
Een poging wordt gedaan alle verenigingen van arbeiders te betrekken bij de oprichtingsvergadering op 27 augustus, zoals de christelijke, liberale en roomse organisaties. Zij waren echter niet aanwezig. Slechts acht afgevaardigden van vakbonden kwamen bijeen. Zij richtten het Nationaal Arbeids-Secretariaat in Nederland op, nadat ook nog eens de vertegenwoordiger van de Algemeene Nederlandsche Timmerlieden Bond (de opvolger van de Nederlandsche Timmerliedenbond) vertrokken was, omdat hij het niet eens was met de aansluiting van de politieke organisatie als de socialistische SDB.
De aanwezige acht bestuurders zagen nauwelijks in wat er door de vakcentrale gedaan kon worden. Cornelissen tekende over de eerste bijeenkomst op: “Ik herinner mij nog levendig, hoe op de eerste bestuursvergadering één der hoofdbestuurders zitting nam zeggende: ‘Nu zal het mij toch verwonderen, wat wij eigenlijk kunnen ondernemen saam, en welk werk er hier aan den winkel zal komen, dat niet reeds door de vakbonden in eigen kring wordt gedaan’.” Hij noemt dan onder andere propaganda voor ongeorganiseerden en 1 Mei vieringen: “‘Binnen de tijd van zes maanden’, voegde ik er aan toe, ‘zal het Secretariaat ternauwernood raad weten met al het voorhanden werk.’ Cornelissen stond als doel voor oogen, de opkweeking en ontwikkeling van een nationale vakbeweging, die het richtsnoer van geen enkele politieke organisatie zou hebben te volgen – zoomin dat van de anarchistische groepen”. Een vakbeweging zonder onderscheid in politiek en geloof.
Doordat de SDB het initiatief genomen had, zich uitgesproken had voor een onafhankelijke positie van de vakbeweging, maar zich tóch bij het NAS aansloot, was in feite een werkelijke doorbraak naar een algemene vakbeweging niet mogelijk. Het NAS kan op dat moment om die reden niet algemeen genoemd worden.
De ontwikkeling van het NAS in haar eerste twintig jaar is voor een groot deel bepaald door haar voorgeschiedenis. Daarbij speelt de SDB een sleutelrol in dubbel opzicht. Propagandisten van deze socialistische organisatie hebben daadwerkelijk de tot dan toe vooral tot spontane, op onderlinge solidariteit gebaseerde acties geneigde groepen als haven- en veenarbeiders, land- en industriearbeiders en grote delen van het lompenproletariaat tot het opzetten van formele organisaties aangespoord. Tegelijkertijd zijn de groepen van geschoolde werklieden als timmerlieden, typografen en meubelmakers met hun traditie van een verenigingsorganisatie door dezelfde propagandisten geradicaliseerd tot hardere stellingnames tegenover de patroons en bazen. Behalve met de jarenlange propaganda van SDB-activisten is tevens de invloed van de veranderende productie- en arbeidsverhoudingen in fabrieken en werkplaatsen voelbaar. Timmer- en broodfabrieken, technologische vernieuwing in het drukkerijvak aan de ene kant en schaalvergroting bij de havens, de landbouwcrisis in geheel Europa aan de andere zijde laten zien dat er voor de ongeschoolde arbeiders en ambachts- of werklieden enorme veranderingen onderweg of al gearriveerd zijn.
In de jaren van 1889 tot 1892 hebben de beide groepen van de arbeidende klasse, de arbeiders en de werklieden, in grote acties en stakingen nader met elkaar kennisgemaakt: voor “het eerst is er sprake van een echte arbeidersbeweging in Nederland, waarbij alle lagen van de arbeidende klasse betrokken zijn.” (Giele-these). Het NAS is het resultaat van deze beweging onder de gehele arbeidende klasse. Het zal de eenheid tussen deze verschillende groepen moeten gaan vormen. Door het enorme verschil in cultureel-historisch, sociaal en politiek opzicht tussen werklieden en arbeiders zal dat een proces van decennia worden. Deze verschillen spelen in alles wat met het NAS te maken heeft een niet te onderschatten rol. De SDB heeft de ontwikkeling naar een werkelijke vakcentrale gefrustreerd doordat zij wel de ideologische en organisatorische zelfstandigheid van de vakbeweging bepleitte, maar de consequentie uit de weg ging en zich aansloot bij het NAS.
Het wegvallen van de organisatorische kracht van de SDB met betrekking tot vakbewegingszaken heeft de wens naar een overkoepelende vakorganisatie los van de socialistische partij dwars gezeten. De SDB wilde zo’n belangrijke organisatie niet loslaten en vulde dit machtsvacuüm op. Het heeft daardoor enkele jaren geduurd voordat er sprake was van een overkoepeling van louter vakverenigingen. Op het moment (in 1895) dat de SDAP zich bij het NAS aansloot, wordt het er voor het NAS niet eenvoudiger op. Twee rivaliserende politieke partijen vochten hun strijd ook in het NAS uit. Discussies, ruzies en zelfs vechtpartijen binnen het NAS over de tactische en strategische geschilpunten tussen SDAP en SDB zijn constant aan de orde. Ook nadat de politieke partijen uit het NAS verdwenen, hebben deze meningsverschillen jarenlang de sfeer bepaald.
De wens voor aansluiting van confessionele en liberale verenigingen lag geheel in de lijn om elke arbeider in één organisatie te krijgen. Het mislukte: de confessionele beweging – voor zover zij bestond – ging haar eigen weg. Het ANWV – voor zover zij na 1889 nog invloed had – kwijnde weg. Ná 1903 zal de confessionele vakorganisatie sterk groeien. De neutrale verenigingen zullen zich vooral ná 1910 gaan ontplooien: hun geschiedenis zal lange tijd een onderstroom in de vakbeweging zijn.
Het NAS is vanaf zijn oprichting tot ongeveer 1904 het kristallisatiepunt van de discussies over vakbeweging en aanverwante zaken. De oprichting van het NAS markeert ook een verandering in de Nederlandse samenleving. De schok bij de publicatie van de parlementaire enquête naar de arbeidsomstandigheden had in 1887 tot gevolg dat de ‘sociale quaestie’ haar intrede deed in Nederland. Politiek leverde dat de schamele Arbeidswet 1889 op, maatschappelijk echter was de winst groter. Vanaf de jaren negentig werd de druk vanuit vele groeperingen in Nederland op het politieke stelsel opgevoerd ten behoeve van arbeidsbescherming en van het recht van de arbeidende klasse op deelname aan het maatschappelijk verkeer. Echt snel ging dat echter niet. De geschiedenis met het feest van de kroning en huldiging van Koningin Wilhelmina bewijst dat.
In 1898 gaf de redactie van het dagblad Het Nieuws van de Dag een groot gedenkboek uit met de titel Een halve eeuw (1848 – 1898). Het bezong de lof van 50 jaar constitutionele monarchie, maar de schrijver had alles in Nederland beschreven behalve de arbeidende klasse. In een magistraal pamflet Een Vergeten Hoofdstuk, met de ondertitel ‘blanke slaven’ alleen op de binnenpagina, beschreef Domela Nieuwenhuis anoniem de toestand van de arbeidende klasse. De tekeningen waren van Jan de Weerdt. Domela bracht de brochure uit als aanvulling op Een Halve Eeuw. Een Vergeten Hoofdstuk lag overal te koop en verkreeg goede recensies totdat men ontdekte dat socialisten er achter zaten. De uitgever stuurde het ter kennisneming aan ‘hare Majesteit de Koningin’, de zojuist meerderjarig geworden Wilhelmina. “Hoe leeft mijn volk? ziedaar de vraag die wel eens bij u moet oprijzen en als gij die twee dikke boeken hebt doorgelezen, dan zult gij wel niet in staat zijn die vraag te beantwoorden.” En dat is in ongeveer 80 pagina’s aan de hand van officiële overheidsverslagen en rapporten van inspecteurs en artsen de inhoud van het pamflet. De arbeiders in de glasfabriek van Regout te Maastricht, de vergiftigde arbeiders in de loodwitindustrie, de tabaksbewerkers, de bakkers, de arbeiders in de suikerindustrie, de landarbeiders, de confectiewerksters, de spoorwegarbeiders komen allen aan bod. Maar ook de woonomstandigheden en het armzalige voedsel van het volk worden besproken.
Dit fraai uitgevoerde pamflet is een uitmuntend voorbeeld van het belang dat de socialistische beweging hechtte aan het bekend maken van de slechte arbeids- en levensomstandigheden om de ernst van de situatie aan het Nederlandse volk te tonen. Het gehele volk zou zich dan direct inzetten voor het verbeteren van die arbeidsomstandigheden. Domela eindigt – na uitgebreid uit de Vorstenschool van Multatuli geciteerd te hebben – met een oproep aan Koningin Wilhelmina: “Wanneer allen u vleien, bewierooken, huldigen maar u de waarheid onthouden, toch is er althans een stem tot u gekomen die u heeft ingelicht, en ook van schrijver dezes geldt, dat als het slagen niet in zijn macht staat, het pogen op zichzelf hem ’t bewustzijn schenkt zijn plicht te hebben volbracht.” Die oproep kreeg Wilhelmina pas onder ogen na haar troonsafstand in 1948: zij was “fel verontwaardigd. Waarom had men haar dat destijds niet gegeven?”
Er kwamen ook vele leden uit de burgerklasse in de eerste jaren van het laatste decennium van de negentiende eeuw tot inzicht dat het lot van werklieden en arbeiders verbeterd diende te worden. Zij steunden de opkomende arbeidersbeweging met raad en daad. Reeds in 1894 bemiddelden de heren P.L. Tak en F.M. Wibaut voor een uitgave van een arbeidersblad, dat De Arbeid, Dagblad der gecombineerde arbeiders-vereenigingen in Nederland zou gaan heten. Een proefnummer verscheen in juli en een tweede oplage in augustus 1894. Doordat het plan ervan uitging dat de bladen van de afzonderlijke vakbonden opgeheven zouden worden ten gunste van het nieuwe blad mislukte de poging. Een jaar later op 7 oktober 1895 werd Het Volksdagblad opgericht. Het was het eerste arbeidersdagblad in Nederland. De eis tot opheffing van de vakbondsbladen werd niet gesteld. De initiatiefnemers waren drie revolutionairen. Twee van hen hadden hun sporen in de SDB en in de vakbeweging van typografen reeds verdiend: A. Rot en P. Hols.
Veel werk besteedde men in het begin binnen het NAS aan het opzetten van een netwerk van aangesloten verenigingen. Het eerste verslag van de werkzaamheden van het NAS ademt de sfeer van de eerste stappen naar een zelfstandig bestaan. Zelfstandigheid betekent immers ook zelf beslissingen nemen, zelf strategie uitzetten en tactiek bepalen. Want de verwachting van Cornelissen kwam uit: een standpunt van het NAS werd al snel verwacht over vele onderwerpen. Hoe moesten de internationale contacten geregeld worden en op welke wijze konden ongeorganiseerde arbeiders bereikt worden. Aandacht was nodig voor de organisatie van stakingen en de steunverlening van de stakers en uitgeslotenen, het standpunt van het NAS tegenover de sociale wetgeving, de verhouding met de twee concurrerende socialistische partijen, de strijd voor de verkorting van de arbeidsdag, de 1 Mei vieringen en de verbetering van de arbeidsomstandigheden. Allemaal zaken die op een goede wijze bediscussieerd en waarover standpunten geformuleerd dienden te worden.
De opbouw van het ‘Nationaal Arbeids-Secretariaat in Nederland’ kon beginnen.