Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

De gang naar Nürnberg

In juli 1867 werd na lange onderhandelingen tussen Noord-Duitsland en de Zuid-Duitse staten een verdrag gesloten, volgens hetwelk de regeling van de tol- en indirecte belastingen zou worden onderworpen aan de beraadslagingen van een zogenaamd tolparlement, bestaande uit leden van de Noord-Duitse Rijksdag en uitdrukkelijk daartoe gekozen vertegenwoordigers van de vier Zuid-Duitse staten. Bismarck had geweigerd, volgens de wens van de Badense regering zowel als van de Zuid-Duitse liberalen, om volledige opname in de Noord-Duitse Bond in te willigen. De Pruisische regering zou door de intrede van tachtig Zuid-Duitse afgevaardigden in de Rijksdag maar in verlegenheid geraken. Het stemrecht voor de vertegenwoordigers in het tolparlement was hetzelfde als voor de Noord-Duitse Rijksdag. Niettemin wees een groot deel van de Zuid-Duitse Volkspartij, voornamelijk in Württemberg, de deelname aan de verkiezing af, ofschoon Liebknecht en ik op een conferentie in Bamberg, in februari 1868, ons alle moeite gaven een zo onzinnig besluit te verhinderen, dat niets anders betekende dan vaandelvlucht voor de vijand. Ook een groot deel van de arbeidersverenigingen in Württemberg volgde het parool van de Volkspartij. Een ander deel nam aan de verkiezingen deel, en daar ook de Volkspartij verdeeld was, gelukte het verschillende democraten in het tolparlement te krijgen. Anders ging het in Hessen, dat toen politiek in twee verdeeld was. Opper-Hessen behoorde bij de Noorderbond, Rijn-Hessen en Starkenburg waren zelfstandig en verkozen in het tolparlement. Liebknecht en ik steunden de kandidaten in Zuid-Hessen in de verkiezingsstrijd en hielden bijeenkomsten voor hen. Op een van deze vergaderingen kwamen wij in Darmstadt ten huize van Louis Büchner (de Büchner van Kraft und Stoff), waar Liebknecht kennis maakte met zijn latere tweede vrouw. De eerste was het jaar daarvoor gestorven. Liebknechts enige verovering in deze verkiezingscampagne was zijn tweede vrouw; voor het overige gingen we verslagen naar huis. De democratische kandidaten in Mainz en Darmstadt werden verslagen.

In Beieren en Württemberg maakten toen een groot deel van de arbeidersverenigingen propaganda samen met de Volkspartij voor de invoering van het militiesysteem, daar in beide staten een nieuwe militaire organisatie aan de orde was. Er werd ook succes geboekt omdat de regering van Württemberg met de Kamer een dienstperiode van zeventien maanden overeenkwam. In Beieren had de commissie Militair Recht van de Kamer, onder de invloed van de bekende statisticus Kolb, zich uitgesproken voor een diensttijd van slechts negen maanden en besloten tot opheffing van vier cavalerieregimenten. Deze verworvenheden werden tenietgedaan door de Duits-Franse oorlog en de toetreding van de Zuid-Duitse staten tot het Rijk.

In Saksen, waar een nieuwe kieswet zou worden ingevoerd, hebben we geijverd voor hetzelfde stemrecht als voor de Rijksdag. Het hoofdbestuur moedigde de arbeidersverenigingen ook aan om stelling te nemen tegen het door Schulze-Delitzsch in de Noord-Duitse Rijksdag ingediende wetsontwerp betreffende de privaatrechtelijke status van coöperaties, dat ver achterbleef bij het in Saksen geldende coöperatierecht. Andere acties waren gericht tegen de in het tolparlement geplande tabak- en petroleumbelasting en tegen een hele reeks reactionaire bepalingen in het bij de Noord-Duitse Rijksdag ingediende wetsontwerp voor een handelswet, die ik in een artikel in de Arbeiterhalle heb belicht.

Dat de politieke tweeslachtigheid in de bond van arbeidersverenigingen op den duur geen stand zou kunnen houden, was ons in het hoofdbestuur duidelijk. Nadat wij in Gera het heft in handen hadden gekregen, moest de situatie worden benut. Er moest een degelijk program worden gemaakt, ongeacht de gevolgen voor de bond. De Arbeiders Onderwijs Vereniging in Dresden, waarvan Vahlteich sinds september 1867 voorzitter was, kwam ons tegemoet door een motie van die strekking in te dienen. Uit Zuid-Duitsland opperde Eichelsdörfer hetzelfde idee.

Ik antwoordde hem op 18 april 1868, dat de programmakwestie door ons was bediscussieerd en ermee instemden, maar dat het daarbij tot een breuk in de bond zou komen. Om te beginnen werd Sonnemann gevraagd of hij een ontwerpprogramma wilde indienen; hij weigerde. Daarop vroegen wij Robert Schweichel, die uit Hannover naar Leipzig verhuisd was en Liebknecht hielp in de redactie van het Demokratisches Wochenblatt, een ontwerp te maken en te presenteren op de eerstvolgende bondsdag. Wij kozen Schweichel in overleg met Liebknecht. Schweichels conciliante natuur was in dit geval beter dan het strijdlustige karakter van Liebknecht, omdat het nodig was de nog steeds aarzelende vertegenwoordigers van de verenigingen over de streep te trekken.

Zodra bekend werd dat het hoofdbestuur de volgende bondsdag een programma wilde voorleggen, kwam er in de door de liberalen geleide verenigingen een geweldig tumult. De liberale pers hakte in noord en zuid op ons in en trachtte de verenigingen tegen ons op te hitsen. Ik kreeg verschillende protestbrieven en waarschuwingen. De voorzitter van de Nürnbergse arbeidersvereniging, een zekere hoofdonderwijzer Rögner, insinueerde allerlei motieven voor onze acties. Wij wilden onze “mislukking” in de Rijksdag en het tolparlement met ons optreden op de Bondsdag compenseren, Pruisenhaat leidde ons handelen, enz. Wij zouden ons echter vergissen, wij zouden een nederlaag lijden. Ik antwoordde dat juist de onderhandelingen in de Noord-Duitse Rijksdag en het tolparlement aantoonden dat de arbeiders grote waarde moesten hechten aan nadrukkelijke deelname aan de politiek op een manier die overeenkwam met hun belangen. Sociale en politieke bemoeiing lieten zich niet van elkaar scheiden, het ene vulde het andere aan ... De arbeiders moeten democratisch zijn vanuit het oogpunt van hun belangen ... De onduidelijkheid, die dusver in de bond had geheerst, kon niet langer voortduren ... Hij (Rögner) zei dat het verkeerd was om er nu een nieuwe twistappel van te maken, nu de scherpe tegenstellingen tussen staatssteun en zelfhulp vervaagden en er een toenadering tussen de twee partijen had plaatsgevonden. Ik antwoordde dat het doel van het programma juist is om uitdrukking te geven aan deze toenadering ... De tegenstellingen werden niet door doodzwijgen maar door openlijke uitspraken beslecht ... Mogelijk leden wij op de partijdag een nederlaag, maar dat kon mij niet van de voorgenomen stap afhouden. Het was niet de eerste keer dat ik in de minderheid was, en na vernieuwde pogingen in de meerderheid kwam. Ik herinnerde slechts aan mijn voorstel over de directe verkiezing van de voorzitter en van een hoofdbestuur, dat sinds 1865 bestreden, in 1867 overwon ... Ook met de voorzitter van de Oldenburgse arbeidersvereniging had ik een lang debat. Ik legde hem uit dat wij een programma voor noodzakelijk hielden, opdat iedereen zou weten waar de Bond stond, en vooral hoofdbestuur en redactie zouden weten hoe de meerderheid bestuurd wilde worden. We hadden vaak het gevoel dat we geen duidelijke positie hadden. Voor de ene kant gingen we te ver, voor de andere niet ver genoeg. Ik wil echter toegeven dat als de meerderheid van de verenigingen een sociaaldemocratisch programma zou afwijzen, het hoofdbestuur en de meerderheid van de Saksische verenigingen zich dan zouden afvragen of zij nog wel bij de bond konden blijven.

Ondertussen pleitte Moritz Müller in Pforzheim voor de oprichting van vakbonden en beval hij aan het beheer van de verenigingen door artsen en professoren af te schaffen. Ik antwoordde hem op 16 juli dat ik het eens was met zijn ideeën over beroepsorganisaties. De boekdrukkers en sigarenmakers van Duitsland hadden al het voorbeeld van de Engelse arbeiders gevolgd, nu volgden de schoenmakers in Leipzig en de boekbinders in Dresden. Ook was ik met hem van mening, dat de arbeidersverenigingen hun leiders uit hun eigen rijen moesten kiezen. De doctoren- en professoren-leiding deugde in de regel niet, dat wisten wij uit eigen ervaring.

Zoals verwacht was de bondsdag, waarvoor de overgrote meerderheid van de verenigingen Nürnberg als vergaderplaats hadden gekozen, buitengewoon goed bezocht. Er waren 93 organisaties vertegenwoordigd door 115 afgevaardigden. Bovendien bevonden zich onder de uitgenodigde gasten Eccarius van Londen, als vertegenwoordiger van de Generale Raad van de Internationale. Oberwinder en Harting als vertegenwoordigers van de Weense Arbeiders Onderwijs Vereniging, Quick en Greulich als vertegenwoordigers van de Duitse arbeidersverenigingen van Zwitserland, Dr. Ladendorf van Zürich, de voormalige Berlijnse tuchthuisboef, als vertegenwoordiger van de Duits-republikeinse Vereniging in Zürich, Dr. Heger van Bamberg als vertegenwoordiger van de Duitse afdeling van de Internationale in Genève, Bütter als vertegenwoordiger van de Franse afdeling van de Internationale in Genève, Brückmann en Riethammer van Stuttgart als vertegenwoordigers van het comité van de Duitse Volkspartij. Onder de bondsdag-gedelegeerden bevond zich als vertegenwoordiger van een Badense vereniging Jakob Venedey, die door Heinrich Heine als Kobes van Keulen een zekere beroemdheid gekregen had. Ook was een lid van de Algemene Duitse Arbeidersvereniging, Dr. Kirchner, aanwezig, die een mandaat van de Hildesheimer Weversvereniging had. Kirchner was, om zo te zeggen, de eerste zwaluw die het waagde uit de Algemene Duitse Arbeidersvereniging naar ons over te vliegen. Dat was in de ogen van J.B. v. Schweitzer een misdaad. Kirchner werd naderhand ook als vertrouwensman gekozen. De voornaamste beraadslagingen van de bondslag vonden plaats in de grote historische raadhuiszaal, die de Nürnberger magistraat had afgestaan in de hoop dat de liberale richting zou zegevieren. Die hoop vervloog in rook. Met een begroeting van de buitenlandse vertegenwoordigers opende ik de vergadering en liet het presidium verkiezen. Van de 94 uitgebrachte stemmen gingen er 69 naar mij en 21 naar Rögner van Nürnberg, 4 stemmen werden gedeeld. Daarmee was de beslissing over de strekking die de bondsdag zou beheersen, gevallen. Tot eerste vicevoorzitter werd Löwenstein van Fürth met 62 stemmen, en tot tweede vicevoorzitter Bürger van Göppingen met 59 stemmen gekozen. De tegenpartij verloor over de ganse lijn. Bij het opstellen van de agenda zocht zij nu te redden, wat nog te redden was; zij eiste het afvoeren van de programmakwestie van de agenda. Daarover kwam het tot scherpe discussies. “Geen compromissen!” werd van verschillende kanten geroepen, en zo werd met grote meerderheid de agenda en bloc aanvaard.

Mijn uitnodigingsbrief aan de Generale Raad luidde:

Aan de Generale Raad van de Internationale Arbeidersassociatie te Londen.

Geachte Heren! Een gewichtige gebeurtenis, die in een groot deel van de Duitse arbeidersverenigingen op til is, geeft mij aanleiding deze regels tot u te richten.

Op 5, 6 en 7 september houdt de Bond van Duitse Arbeidersverenigingen te Nürnberg zijn bondsdag. Onder de gewichtige kwesties op de agenda, staat “De programmakwestie” als de gewichtigste bovenaan, dat wil zeggen, er moet besloten worden of de bond moet doorgaan met haar huidige begingselloze en lukrake werk of dat ze moet werken volgens vaste principes en in een bepaalde richting. Wij hebben gekozen voor het laatste en zijn van plan het programma van de Internationale Arbeidersassociatie, zoals opgenomen in het eerste nummer van de Vorbote, ter goedkeuring voor te stellen, respectievelijk aansluiting te vragen bij de Internationale Arbeidersassociatie. De meerderheid voor dit voorstel is reeds verzekerd, de uitslag dus ook. Wij menen echter dat het een zeer goede indruk zou maken indien de Internationale Arbeidersassociatie bij deze onderhandelingen, die voor u van het grootste belang zijn, door een afgevaardigde zou worden vertegenwoordigd, en wij hebben dan ook de eer u de wens en de dringende uitnodiging te kennen te geven een of meer afgevaardigden als vertegenwoordigers van de Internationale Arbeidersassociatie naar de bondsdag te Nürnberg te sturen.

Wij geven ons over aan de aangename hoop dat u aan ons verzoek zult voldoen en ons spoedig een gunstig antwoord zult sturen. Uw afgevaardigden kunnen verzekerd zijn van een vriendelijke ontvangst.
Met een groet en een handdruk,
Het Hoofdbestuur van de Bond van Duitse Arbeidersverenigingen:
Leipzig, 23 juli 1868.

Aug. Bebel, voorzitter

Het overleg van de bondsdag had een voortreffelijk verloop. Het Nürnberger congres was een van de schoonste die ik heb bijgewoond. Als rapporteur van het verslag van het hoofdbestuur kon ik meedelen dat de nieuwe organisatie voortreffelijk de proef had doorstaan en de bond er in vergelijking met vroeger glansrijk voorstond. De tot de bond behorende verenigingen telden circa 13.000 leden. Een poging van Venedey, om de programmakwestie door een gemotiveerde dagorde te elimineren, mislukte. Het programdebat werd met algemene belangstelling gevolgd. Het eindresultaat was dat het programma werd aangenomen met 69 stemmen, waarvan 61 verenigingen achter het programma stonden, tegen 46 stemmen, die 32 verenigingen vertegenwoordigden. De minderheid protesteerde tegen dit besluit, ze verlieten de zaal en namen niet langer deel aan de debatten. Hun poging om een nieuwe organisatie op te richten onder de naam Deutscher Arbeiterbund mislukte. De verenigingen in kwestie verloren alle politieke betekenis en functioneerden voortaan alleen nog als aanhangsels van de verschillende liberale partijen.

Het aangenomen programma luidde:
De te Nürnberg vergaderde vijfde Bondsdag van Duitse arbeidersverenigingen verklaart ten aanzien van de volgende punten zijn overeenstemming met het programma van de Internationale Arbeidersassociatie:
1. De emancipatie (bevrijding) van de arbeidende klassen moet door de arbeidende klassen zelf veroverd worden. De strijd voor de emancipatie van de arbeidende klassen is niet een strijd voor klasseprivileges en monopolies, maar voor gelijke rechten en gelijke plichten en voor de afschaffing van alle klasseheerschappij.
2. De economische afhankelijkheid van de arbeid van de monopolisten (de alleenbezitters) van de arbeidsmiddelen vormt de grondslag van knechtschap in iedere vorm, van de sociale ellende, van de geestelijke vernedering en van de politieke afhankelijkheid.
3. De politieke vrijheid is het onontbeerlijke hulpmiddel tot de economische bevrijding van de arbeidende klasse. De sociale kwestie is derhalve onscheidbaar van de politieke, de oplossing van deze laatste is afhankelijk en alleen mogelijk in de democratische staat.

Voorts overwegende dat alle inspanningen voor de economische bevrijding van de arbeiders tot dusverre zijn mislukt wegens het gebrek aan solidariteit tussen de verschillende bedrijfstakken van elk land en het ontbreken van een broederlijke band van eenheid tussen de arbeidersklassen van de verschillende landen; dat de bevrijding van de arbeid noch een plaatselijk, noch een nationaal, maar een sociaal probleem (taak) is, dat alle landen betreft waar een moderne maatschappij bestaat, en waarvan de oplossing afhangt van de praktische en theoretische samenwerking van de meest ontwikkelde landen, besluit de vijfde Duitse Arbeidersbondsdag tot aansluiting bij het streven van de Internationale Arbeidersassociatie.

*

De besluiten van de Nürnbergse Arbeidersbondsdag over het programma lieten er geen twijfel over, in welk kamp de verenigingen voortaan stonden. Toch deed de meerderheid op de algemene vergadering van de Volkspartij op 19 en 20 september te Stuttgart, alsof er in de wederzijdse verhouding geen verandering was gekomen; zij verklaarden zelfs het eens te zijn met de te Nürnberg genomen besluiten over het programma, waarbij zij opmerkten dat de staatkundige en maatschappelijke kwesties onscheidbaar waren en dat met name de economische bevrijding van de arbeidende klassen en de verwezenlijking van de politieke vrijheid elkaars voorwaarde waren. Ook met de door Johann Jacoby op 24 mei 1868 te Berlijn gehouden programmatoespraak waren zij het eens.

Dat was een mate van inzicht dat naderhand verloren ging bij de opvolgers van de Volkspartij-leiding van 1868. Het was met name de advocaat Niethammer van Stuttgart, die in Nürnberg aanwezig was geweest, die zich inzette voor een verdere fusie. Hij was van mening dat de democratie het niveau van de sociaaldemocratie moest bereiken, wilde zij haar taak kunnen vervullen. Hij zou later waarschijnlijk tot ons zijn toegetreden, had niet een plotselinge dood (hartaanval) vroegtijdig een einde aan zijn leven gemaakt.

Naast Niethammer was het vooral Sonnemann die zich voor deze besluiten inzette. Sonnemann, die tot geen enkele prijs een oplossing wilde voor de verhouding tussen de arbeidersverenigingen en de Volkspartij, had ingestemd met het programma in Nürnberg, waar hij niet enthousiast over was. Hij moest nu alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de Algemene Vergadering van de Volkspartij zijn zet in Nürnberg zou goedkeuren.

Het uittreden van de minderheid had de agenda van de bondsdag in de war gebracht, want voor verschillende kwesties waren er meerdere inleiders onder de uittreders. Een inleiding van Sonnemann over de oprichting van een pensioenfonds, dat onder staatstoezicht moest staan, stuitte op tegenspraak, omdat alle sprekers, vooral Vahlteich, ervoor pleitten dat het gehele stelsel van arbeidsverzekering beheerd zou moeten worden door de in gecentraliseerde vakverenigingen verenigde arbeiders.

De resolutie hiervoor, die Vahlteich en H. Greulich voorstelden en met algemene stemmen werd aangenomen, luidde:

“Overwegende dat het toevertrouwen van het beheer van een algemeen pensioenfonds voor arbeiders aan de bestaande staat de arbeider onbewust leidt tot een conservatief belang in de bestaande staatsvormen, waarin hij absoluut geen vertrouwen kan hebben;

Overwegende, dat kassen voor steun bij ziekte en overlijden, zowel als pensioenfondsen volgens de ervaring het best door vakverenigingen in het leven geroepen en onderhouden kunnen worden, besluit de vijfde bondsdag, de leden van de bond en speciaal het hoofdbestuur op te dragen, daadkrachtig te werken voor de organisatie van de arbeiders in gecentraliseerde vakverenigingen.”
[Veel later verklaarde ook Bismarck, dat kleine pensioenen ook voor de arbeiders het beste middel waren, om hen gunstig te stemmen voor de bestaande Staatsorde, vandaar het idee van een invaliditeits- en ouderdomsverzekering.]

Germann van Leipzig sprak over ziekenfondsen; zijn inleiding vatte hij samen in de volgende resolutie:
De bondsdag beveelt de bondsleden aan om een college te vormen door middel van plaatselijke afgevaardigden, dat in de eerste plaats moet zorgen voor een goede organisatie van de fondsen, volledig zelfbestuur, eenmaking van de fondsen volgens beroepen in verenigingen en bespreking van de belangen van de fondsen in een geschikt orgaan;
Ten tweede vrijheid van verkeer binnen de vakbondsfondsen en exploitatie van het kapitaal van de ziekenkassen op de wijze van een bank, bovendien, ten derde, het bevorderen van zulke kassen voor dienstboden en arbeidsters, waaraan tot nu toe een gebrek is.

In het verdere verloop van de beraadslagingen hield Schweichel een inleiding over indirecte belastingen, Liebknecht over de militaire kwestie. De commissie benoemd tot controle van de boeken en de kas van het hoofdbestuur, prees het hoog. Boeken en dossiers waren perfect in orde, ofschoon de last van het werk aanmerkelijk was toegenomen; het hoofdbestuur verdiende de grootste waardering. De materiële schadeloosstelling voor het verrichte werk bedroeg voor het verenigingsjaar 57 taler 4 Neugroschen. Bij de verkiezing voor het voorzitterschap kreeg ik 57 van de 59 uitgebrachte stemmen. Leipzig had dus weer de leiding voor het volgende jaar.

Tot vertrouwensmannen werden gekozen: Bürger van Göppingen, Notz van Stuttgart, Eichelsdörfer van Mannheim, Günzel van Speier, Sonnemann van Frankfurt a.M., Stuttmann van Rüffelsheim, Dr. Kirchner van Hildesheim, Heymann van Koburg, Motteler van Crimmitschau, Krause van Mülsen (St. Jakob), Bremer van Magdeburg, Vahlteich van Maxen (bij Dresden), Kobitsch van Dresden, Oberwinder van Wenen, Löwenstein van Furth. De geringe vertegenwoordiging van Noord-Duitsland onder de vertrouwensmannen werd veroorzaakt doordat de vertegenwoordigers van de Noord-Duitse Verenigingen op enkele uitzonderingen na, tot de oppositie behoorden en hadden verklaard dat hun verenigingen uit de bond traden.

Na haar oprichting publiceerde de Arbeidersbond een oproep, waarin zij felle aanklachten tegen de Nürnbergse bondsdag aanhief en het niet ontbrak aan onwaarheden en vervalsingen. Ik antwoordde daarop in nr. 46 van het Demokratischen Wochenblatt, van 23 september 1868, in een lange verklaring waarin ik de aanvallen afwees. Onder andere was in de oproep van de tegenpartij gezegd dat wij de arbeiders op een “sociaal-communistisch” standpunt wilden lokken. Ik merkte op: Een wonderlijk standpunt, het “sociaal-communistische”; het zijn maar twee woorden en toch bevatten ze ten eerste een domheid, ten tweede een leugen en ten derde een valse aanklacht. Dat laatste zag ik in feit dat men door het woord communisme niet slechts de bezitters, maar ook de arbeiders, wantrouwend wilde maken. De woorden “socialist” en “socialisme” waren niet meer voldoende, daaraan waren arbeiders en ondernemers al gewend. Zij vonden steeds meer dat het socialisme niet verschrikkelijk was, daarom moest het woord communisme een handje helpen om de filisters bang te maken.

De besluiten van de Nürnbergse Bondsdag creëerden een nieuwe situatie voor de beweging. Nu was het niet langer mogelijk om te spreken van een kleinburgerlijke bourgeoispartij, zoals Schweitzer herhaaldelijk had verkondigd aan de leden van de Algemene Duitse Arbeidersvereniging in zijn moniteur, de Sozial-demokrat, hoewel hij heel goed wist dat de burgerlijke elementen daarin een verdwijnende minderheid waren. In ieder geval waren ze niet sterker dan in de Algemene Duitse Arbeidersvereniging, zoals Liebknecht hem de volgende lente op de algemene Vergadering van de Algemene Duitse Arbeidersvereniging in Elberfeld recht in zijn gezicht zei, wat hij bevestigde door instemmend te knikken. De agitatoren die hij een paar maanden later naar Saksen stuurde om tegen ons te strijden, leerden dit ook. Een van hen – L. Sch., die zich later bij de gilden aansloot en nu een goedgeplaatste gildedeken van een schoenmakersgilde is – zei later: “Schweitzer heeft ons lelijk er in laten lopen; in de overvolle vergaderingen die we hielden, hebben wij niets dan arbeiders en nog eens arbeiders gezien.” Hij had kunnen toevoegen: en ons succes was nul. Liebknecht en ik volgden hen naar bijna alle vergaderingen die ze hielden en brachten hen de ene nederlaag na de andere toe.

Nu kon ook niet meer ontkend worden dat in de Saksische Volkspartij en de bond van de arbeidersverenigingen er een socialistische partij was, op de basis van de Internationale. Het Nürnbergse congres en zijn resultaten maakten daarom ook indruk op de Algemene Duitse Arbeidersvereniging, waar reeds een diep wantrouwen in Schweitzer bestond. Het effect toonde zich in de loop van het volgende jaar. Had toen aan het hoofd van de Algemene Duitse Arbeidersvereniging de juiste man gestaan, dan was de vereniging van socialistisch denkende arbeiders nu een feit. De beweging zou zeven jaar schadelijke onderlinge strijd bespaard zijn gebleven.

Kort na de Nürnbergse bondsdag ontstonden er heftige ruzies in de Berlijnse arbeidersvereniging, waarvan voorzitter Krebs een dubbelzinnig standpunt had ingenomen in het hele geschil in de bond, dat eindigde met een sterke minderheid die de bond verliet en een democratische arbeidersvereniging oprichtte die zich uitsprak voor het Nürnbergse programma. Onder de oprichters van de nieuwe vereniging bevonden zich onder anderen G. Boas, Havenith, Karl Hirsch, Jonas, Paul Singer, O. Wenzel. Later traden Th. Metzner, Milke en Heinrich Vogel toe, die de Algemene Duitse Arbeidersvereniging hadden verlaten of, zoals Vogel, uitgesloten waren. De vereniging had in Berlijn tegen de lassalleanen een harde dobber; zij hoonden dat het een vereniging was van officieren zonder leger, wat niet helemaal fout was. Maar de officieren deden wat en schiepen langzamerhand de ontbrekende troepen.

De achilleshiel van de arbeidersverenigingen was haar zwakke financiën. De jaarlijkse groschen-contributie liet niet veel toe, ofschoon de bond 10.000 leden had. Met het oog op de bijdragen voor lokale doeleinden, werden de grotere offers voor de bond over het hoofd gezien. Hierin was de Algemene Duitse Arbeidersvereniging ons ver vooruit. Wij in het hoofdbestuur dachten daarom ernstig aan een verandering van de organisatie. De toestand werd voor ons onaangenamer toen Schweitzer grote propagandareizen door Saksen en Zuid-Duitsland aankondigde, waarvoor hij een aantal propagandisten had aangesteld. Voor onze verdediging was vooral geld nodig, dat we niet hadden. Veel geld was ook vereist voor het Demokratischen Wochenblatt, dat van december 1868 af bondsorgaan werd. Wij hadden het opgericht met 10 taler op zak, waar dan nog kleinere bijdragen bijkwamen. Op dezelfde “financiële basis” werden later meermaals partijorganen opgericht. Rekenkundig waren zij al met het eerste nummer bankroet. Maar de offervaardigheid en de geestdrift voor een blad kende haast geen grenzen. De leidende personen moesten zich waarlijk met belachelijk kleine bedragen voor het geleverde werk vergenoegen, en zij deden het. De huidige generatie in de partij heeft geen idee van de armoedigheid van de omstandigheden in die tijd en van de onbetaalde diensten. Zo kreeg bv. Liebknecht als redacteur van het Demokratischen Wochenblatt maar 40 taler per maand, later als redacteur van de Volksstaat 65 taler per maand. Hepner werd in 1869 tegen 25 taler per maand aangesteld; de arbeidersrubriek in het Demokratischen Wochenblatt schreef ik kosteloos, voor de leiding van de verzending kreeg ik 12 taler per, maand, waarvoor ik ook de vertrekken moest afstaan. Toen in 1870 de oorlog uitbrak, deed ik afstand van dit verschrikkelijke salaris. Salarisverhogingen kende men destijds niet. Toen bijvoorbeeld in 1878 de Vorwärts, de opvolger van de Volksstaat, op grond van de socialistenwet kapot gemaakt werd, had Liebknecht nog hetzelfde salaris als negen jaar tevoren. Ondertussen echter had hij uit zijn tweede huwelijk nog vijf kinderen, waarvan toen de oudste nog geen tien jaar was. Financieel gezien zijn wij in vergelijking met vroeger een bourgeoispartij geworden – want wat ik hier zeg over de Bond van Arbeidersverenigingen gold ook voor de Algemene Duitse Arbeidersvereniging.

Maar de partij heeft altijd een “zwijntje” gehad. Ik heb daarom menigmaal schertsend tot mijn vrienden gezegd: als er een God is, dan moet hij de sociaaldemocratie wel zeer lief hebben, want als de nood het hoogst is, is de hulp het meest nabij. In het bewuste geval kwam de hulp van een kant, vanwaar wij ze niet konden verwachten. Zonet klaagde ik tegen een van onze buitenlandse vertrouwensmannen, toen de postbode een aangetekende brief bracht. Afzender was Dr. Ladendorf in Zürich, die ik in 1866 in Frankfurt had leren kennen en met wie ik op de Nürnbergse partijdag opnieuw kennis had gemaakt. Hij schreef dat hij mij uit een aan hem en zijn vriend toevertrouwd fonds, dat hij beheerde, het zogenaamde revolutiefonds, 3.000 francs ter beschikking stelde, die ik in drie termijnen zou ontvangen en waarvoor ik hem rekenschap moest afleggen over de besteding ervan. Wie was gelukkiger dan ik? Ik sprong in de lucht van plezier en deelde mijn verbijsterd toekijkende vriend de goede boodschap mee. Het revolutiefonds, dat later ook in het Leipziger hoogverraadproces een rol speelde, en waarover het ontstaan in de handelingen van dat proces het nodige kan worden gelezen, hielp ons nog meermaals uit de brand. Maar toen we in conflict kwamen met Ladendorf en kameraden vanwege ons standpunt over de besluiten van het Internationale Arbeiderscongres van Bazel over het landvraagstuk en over de oorlogszuchtige gebeurtenissen van 1870, droogde deze bron op.

De door Schweitzer op touw gezette propaganda tegen ons in Saksen bleef zonder succes; in Zuid-Duitsland had zij slechts gering succes. Tegen de verwachting in waren ook in Zuid-Duitsland krachten gevonden in onze verenigingen die de propagandisten de leiding gaven. Het was intussen duidelijk dat door deze onderlinge strijd de stemming in beide partijen steeds bitterder werd.