August Bebel
De vrouw en het socialisme
Hoofdstuk 2 - vervolg


De prostitutie, een noodzakelijke sociale instelling van de burgerlijke maatschappij

Zo de echt de ene zijde van het geslachtsleven vormt in de burgermaatschappij, de prostitutie vormt de andere. De echt is de bovenzijde, de prostitutie de keerzijde van de medaille. Wanneer de mannenwereld in de echt geen bevrediging vindt, grijpt zij meestal naar prostitutie. Wie uit de mannenwereld om de een of andere reden van het huwelijk afziet, zoekt bevrediging in prostitutie. Zo zijn voor de mannen, die vrijwillig of gedwongen in echteloosheid leven, evenals voor hen welke de echt niet datgene biedt wat zij verwacht hadden, de voorwaarden tot bevrediging van de geslachtsdrift buitengewoon gunstig.

De mannenwereld uit alle tijden en landstreken beschouwt de prostitutie als een haar - zoals van zelf spreekt - van rechtswege toekomend privilege.

Zo veel te harder en strenger waakt en oordeelt zij daarom over alle buiten de kringen van de prostitutie levende vrouwen. Dat de vrouw juist dezelfde aandrift voelt als de man, ja dat deze in zekere tijden van haar leven (ten tijde van stonden) zich veel heviger doen gelden, brengt de man niet in de war.

Uit kracht van zijn heerszucht dwingt hij haar, haar hevigste driften met geweld te onderdrukken en maakt van haar kuisheid het aanzien, dat zij in de maatschappij bezit, en het sluiten van een huwelijk afhankelijk. Door niets kan krachtiger maar ook op meer duidelijke wijze de afhankelijkheid van de vrouw van de man bewezen worden als door deze hemelsbreed verschillende opvatting en beoordeling der bevrediging van een en dezelfde natuurdrift bij beide geslachten.

Voor de ongehuwde man zijn deze verhoudingen al zeer gunstig. De natuur heeft de gevolgen van de geslachtelijke handelingen alleen aan de vrouw toegewezen. De man heeft behalve het genot, noch moeite noch verantwoording. Deze voordelige toestand tegenover de vrouw heeft in de loop van de ontwikkeling die teugelloosheid in de eisen van het geslachtsleven doen ontstaan, waardoor een groot gedeelte der mannenwereld zich onderscheidt. En daar er, zoals pas uiteengezet, honderd oorzaken bestaan die de wettelijke vorm van de bevrediging verhinderen of in onvoldoende mate bereikbaar stellen, zo vindt men uitgebreide bevrediging in het wilde.

Zo wordt de prostitutie een noodzakelijke sociale instelling, evenzeer als de politie, het staande leger, de kerk, handelsondernemingen, enz., enz. Dit is niet overdreven, de bewering wordt bewezen.

Hoe de oude wereld de prostitutie beschouwde, voor noodzakelijk hield en wettelijk regelde, is al uiteen gezet. Welke beschouwingen daarover in de middeleeuwen bestonden werd eveneens medegedeeld. Zelfs de heilige Augustinus, na Paulus de meest beduidende steunpilaar van het christendom, hoewel ijverig het geloof predikend, kon zich niet weerhouden uit te roepen: “Verbiedt het bestaan van publieke vrouwen, en het geweld der hartstochten zal alles ondersteboven werpen”. Ook het geestelijke provinciale concilie te Milaan in 1665 sprak zich in gelijke zin uit.

Horen wij nu wat de modernen zeggen.

Dr. F.S. Hügel verklaart in zijn Geschiedenis, statistiek en regeling der prostitutie te Wenen: “De voortschrijdende beschaving zal de prostitutie langzamerhand in aangenamer vormen hullen, maar slechts met de ondergang der wereld zal zij van de aarde verdelgd worden”. Dat is zeker veel gezegd, maar het is niet zeker dat voor wie zich niet over de burgerlijke vormen van de maatschappij heen denken kan, niet weet welke gewichtige verandering de maatschappij ondergaan moet om tot gezonde, natuurlijke maatschappelijke toestanden te komen, wil Dr. Hügel gelijk hebben.

Daarom verklaart dan ook Dr. Wichern, de bekende vrome directeur van het Rauhe Haus bij Hamburg, benevens Dr. Patton te Lyon, Dr. William Tait in Edenburg en Dr. Parent-Duchatelet, die door zijn onderzoekingen over de prostitutie en geslachtsziekten zeer beroemd geworden is, in overeenstemming met Dr. Hügel: “De prostitutie is onuitroeibaar, omdat zij met de maatschappelijke instellingen is samen geweven”, en zij verlangen gezamenlijk haar wettelijke regeling. Dat men de staatkundige inrichtingen veranderen moet, daar deze de oorzaak der prostitutie zijn, daaraan denkt geen van deze mannen, omdat hun gebrek aan economische studies en de vooroordelen waarin zij zijn opgevoed, hun dit als iets onmogelijk toeschijnen doet. Het Weense geneeskundig weekblad, Jaargang 1863, Nr. 35, vraagt: “Wat blijft het groot aantal vrijwillige en gedwongen celibatairs anders over om deze natuurdrang te bevredigen, dan de verboden vrucht van de Venus Pandernos?” en het besluit: “dat wanneer alzo de prostitutie noodzakelijk is, zij ook een recht op bestaan en op steun en straffeloosheid vanwege de staat heeft”, en de bovengenoemde Dr. Hügel verklaart, in het door ons aangehaalde werk, het daarmee volkomen eens te zijn.

De Leipziger politiegeneesheer Dr. J. Kühn, zegt in een van zijn werken: De prostitutie in de 19e eeuw van het standpunt der gezondheidspolitie: “De prostitutie is niet alleen een kwaad dat verdragen moet worden, het is een noodzakelijk kwaad, want het behoedt de vrouwen voor ontrouw (welke de mannen slechts begaan mogen NvdV) en de deugd (natuurlijk de vrouwelijke, de mannen behoeven zo iets niet. NvdV) voor aanvallen (sic?) en daarmee voor de val”. Men ziet, deze weinige woorden, aangehaald uit Dr. Kühn, karakteriseren het geweldige egoïsme der mannen op de meest onverholen wijze. Dit is het juiste standpunt voor een politiearts, die zich opoffert bij de bewaking der prostitutie, ten einde de mannen voor onaangename ziekten te behoeden.

In dezelfde geest als Dr. Kühn sprak zijn opvolger als politiearts in Leipzig, Dr. med. Eckstein op de twaalfde algemene vergadering van de huis en stedelijke grondbezittersverenigingen van Duitsland te Maagdenburg, in de zomer van 1890. De eerzame huiseigenaars wilden weten hoe zij over de vaak in hun huizen wonende prostituees de baas konden spelen. Dr. med. Eckstein toonde hen eveneens aan dat de prostitutie een ‘noodzakelijk kwaad’ is, en dat zij bij geen enkel volk en in geen enkele eredienst ooit ontbroken heeft. Een heel interessante mijnheer is Dr. Fock, die in een artikel in het Deutsche Vierteljahrsschrift für öffentliche Gesundheitsplege, XX Band, 1e aflevering, onder de titel: De prostitutie uit een oogpunt van ethiek [70] en gezondheid, de prostitutie als een ‘noodzakelijk aanhangsel (correlaat), van onze beschaafde instellingen’ beschouwt. Hij vreest overproductie van mensen wanneer allen na het verkrijgen van het voortbrengingsvermogen ook huwen, en daarom acht hij het van groot gewicht dat de staat de prostitutie ‘regelt’.

Hij vindt het zeer natuurlijk dat de staat de prostitutie bewaakt en reglementeert, en daarmee de zorg voor de levering van syfilis vrije vrouwen overneemt. Hij verklaart zich voor de strengste bewaking “van alle vrouwspersonen, wie een liederlijke levenswandel ten laste kan gelegd worden”. Ook de rijken? Dat men ook de mannen onder toezicht stelt, die de prostituees onderhouden en hun bestaan mogelijk maken, daaraan denkt hij natuurlijk niet. Verder verlangt de heer Fock belasting van de geprostitueerden, en de samentrekking (concentratie) van de prostitutie in bepaalde straten. Waarom zou ook in onze tijd de prostitutie niet weer wettelijk georganiseerd worden?

Had ik ongelijk, toen ik zeide: De prostitutie is heden een noodzakelijke maatschappelijke instelling, evenals politie, staande leger, kerk, enz., enz.?

In het Duitse rijk wordt de prostitutie, in tegenstelling met Frankrijk, niet wettelijk toegelaten, georganiseerd en bewaakt, maar slechts geduld. De officiële publieke huizen zijn, waar zij bestonden, bij Bondsraadsbesluit opgeheven geworden. Ten gevolge hiervan werden er in het vorige tiental jaren talrijke verzoekschriften in de Rijksdag aangeboden, waarin gevraagd werd de publieke huizen weer toe te laten, daar het kwaad zoveel te meer in het geheim voortwoekerde en een vreselijke toe name van syfilis ziekten daarvan het gevolg was. Een voor deze aangelegenheid gekozen commissie uit de Rijksdag, waarin ook artsen zitting hadden, kwam tot het besluit de verzoekschriften aan de Rijkskanselier ter inzage te zenden, daar het verbieden van publieke huizen de gevaarlijkste gevolgen voor de zedelijkheid en gezondheid van de samenleving en in het bijzonder van het familieleven hebben kan.

Deze bewijzen mogen volstaan. Zij tonen aan dat ook voor de moderne maatschappij de afschaffing der prostitutie een sfinx [71] is, waarvan zij het raadsel niet oplossen kan. Zij acht het noodzakelijk haar wettelijk te dulden, te bewaken, om groter kwaad te voorkomen. Onze beschaving, pralende met haar zedelijkheid, haar godsdienst, haar beschaving en ontwikkeling moet alzo dulden dat zedeloosheid en bederf als sluipend gif haar lichaam doorwoelen. Maar daaruit vloeit nog iets anders voort. De christelijke staat verklaart officieel dat de bestaande vorm van het huwelijk onvoldoende is, en dat de man het recht heeft de onwettelijke bevrediging der geslachtsdrift te smaken. De ongehuwde vrouw telt bij die zelfde staat slechts in zoverre als geslachtswezen, als zij zich aan de onwettelijke begeerten van de mannen wil overgeven: d.w.z. prostituee worden wil. En de van regeringswege veelal uitgeoefende bewaking en controle der prostitutie treft niet de man, wat toch, wanneer de controle vanwege de politieartsen enige zin en ook maar het minste gevolg zouden hebben, vanzelf moest spreken — waarbij wij nog over de gelijke uitoefening der wet voor beide geslachten als daad van rechtvaardigheid maar niet eens zullen spreken - maar zij treft alleen de vrouw.

Deze bescherming van de man tegenover de vrouw door de staat legt de ware aard der verhoudingen duidelijk bloot. Het heeft de schijn alsof de mannen het zwakkere geslacht vormen, de vrouwen het sterkere, als ware de vrouw de verleidster en de arme zwakke man de verleide.

De verleidingsmythe tussen Adam en Eva in het paradijs werkt nog voort in onze beschouwingen en wetten en geeft het christendom het recht te zeggen: “De vrouw is de grote, verleidster, het vat vol zonden”. Dat de mannenwereld zich niet over zulk een treurige en onwaardige rol schaamt!

Feit is het dat de mannenwereld zich in deze rol van de ‘zwakke’ en de ‘verleide’ zeer behaaglijk voelt, en er volstrekt niet tegen protesteert, wanneer die verleiding haar op de meest in het oog lopende wijze nadert, en zij, zoals beweerd wordt, voor een ernstig werk bijeenkomt. Dat bewezen de voorvallen op het Duitse schuttersfeest in Berlijn, zomer 1890, voorvallen die ten slotte 2.300 vrouwen aanleiding gaven in een adres aan de opper-burgemeester van de Duitse rijkshoofdstad zich als volgt uit te laten:

“Veroorloven Uwe Edelachtbare allergunstigst, dat wij over het jaarlijkse feest van het Bonds-schieten, dat dit jaar bij Pankow van de 6 tot de 13 juli gehouden werd, slechts datgene vermelden, wat door de pers en andere mededelingen over dat feest tot in de provinciën is doorgedrongen. De berichten die wij daarover met de diepste zedelijke verontwaardiging en afschuw vernomen hebben, kondigden o.a. de feestelijkheden als volgt aan: ‘Eerste Duitse Herold, het grootste café-chantant van de wereld’. ‘Honderd dames en veertig heren’. Daarnaast kleinere tingeltangels en schietbanen, waaruit aller brutaalste vrouwspersonen de mannen tegemoet snellen. Verder ‘Vrij-Concert’, waarbij de luchtigst geklede kelnerinnen vrij en ongehinderd de gymnasiast, zowel als de familievader, de jongeling zowel als de man, verleidelijk lachend uitnodigen in de ‘Schutters-Rust’ binnen te treden... Alleen de nauwelijks met enig kleed bedekte dame, die tot een bezoek der tent ‘De geheimenissen van Hamburg of een nacht St-Pauli uitnodigt’, had toch wel gevoeglijk door de politie verwijderd kunnen worden. En dan dat ontzettende, dat eenvoudige burgers en burgeressen uit de provincie van de zo hoog geroemde rijkshoofdstad nauwelijks vermogen te begrijpen, de kennisgeving dat de feestleiding het toegelaten heeft, in plaats van de zich aanbiedende kelners, jonge vrouwspersonen in grote getale als schenkmeisjes zonder loon aan te stellen... Wij Duitse vrouwen moesten als echtgenoten, moeders en zusters, onze mannen, kinderen en broeders om duizenden redenen ten dienste van het vaderland naar Berlijn laten vertrekken, en zo bidden wij Uwe Edelachtbare in alle onderdanigheid en gelovig vertrouwen, bij de grote, zwaarwegende invloed, die U Edelachtbare als eerste ambtenaar der Rijkshoofdstad bezit, over genoemde onwaardige voorvallen zulke onderzoekingen te laten instellen, of andere U Edelachtbare doeltreffend voorkomende maatregelen te nemen, die een herhaling van zulke orgiën [72] vooral ook bij de aanstaande Sedan-feesten niet meer laten vrezen...(!!)”

De opvatting van de maatschappij, dat de staat toezicht op de prostitutie houden moet om de mannen voor zichzelf te behoeden, doet bij deze natuurlijk het geloof ontstaan dat zij nu voor het gevaar van infectie beveiligd zijn en dit geloof bevordert in hoge mate de prostitutie. Het bewijs hiervoor is geleverd door het feit dat overal, waar de politie met meer gestrengheid tegen de niet ingeschreven prostituees optrad, het aantal syfilitische ziekten toenam; de mannen werden lichtzinniger en onbedachtzamer.

Er bestaat bij deskundigen geen twijfel, dat noch het oprichten van door de politie gecontroleerde prostitutie-inrichtingen (publieke huizen, bordelen), noch het toezicht van politie en de geneeskundige onderzoekingen ook maar de minste waarborg tegen infecties oplevert. De aard van deze ziekte is ten eerste dikwijls zodanig dat zij niet gemakkelijk en niet dadelijk te herkennen zijn, ten tweede zouden zij — om zekerheid te verkrijgen — meer dan een onderzoek daags ver eisen. Dit is echter wegens het aantal vrouwen, die zich voor onderzoek aanbieden, en met het oog op de kosten, volkomen onmogelijk. Waar vijftig of zestig prostituees in een uur afgedaan moeten worden, is het onderzoek nauwelijks anders dan een blote farce (komedie), terwijl ook het wekelijkse of veertiendaagse onderzoek volkomen ontoereikend is. Eindelijk gaat de maatregel hieraan mank, dat mannen, die de besmetting van de ene vrouw op de andere overdragen, van alle last vrij blijven. Een prostituee, die pas onderzocht en gezond bevonden is, wordt nog in ‘t zelfde uur door een geslachtszieke man aangestoken en draagt de smetstof over op een rij van andere bezoekers tot de volgende controledag of tot zij zelf de ziekte gewaar wordt. Deze controle is dus niet enkel illusorisch, maar de zaak is dat deze op bevel geschiedende onderzoekingen door mannelijke in plaats van door vrouwelijke artsen, het schaamtegevoel de diepste wonde toebrengen, ja de volkomen vernietiging er van bewerken. De prostituees hebben er dan ook alles voor over zich aan deze controle te onttrekken.

Een ander gevolg van deze politiemaatregel is, dat het de gevallen vrouwen uiterst moeilijk ja onmogelijk gemaakt wordt, weer tot een fatsoenlijk beroep terug te keren. Een vrouw die onder het politietoezicht vervallen is, is voor de maatschappij verloren. Zij gaat meestal in enkele jaren ellendig te gronde.

Hoe weinig nut het toezicht van de geneeskundige politie oplevert, daarvan geeft Engeland een treffend bewijs. Daar was in 1866 een wet uitgevaardigd, op deze dingen betrekking hebbende, voor de plaatsen waar Land- of Zeetroepen in garnizoen lagen. Terwijl nu van 1860-1866 zonder deze wet, de lichtere gevallen van syfilis van 32,68% op 24,73% gedaald waren, bedroeg na zesjarige duur van de wet in het jaar 1872 het aantal van de aangetasten nog 24,26%, zij waren alzo in 1872 geen 1/2% minder als in 1866, het gemiddelde getal van deze zes jaren was echter 1/16% hoger dan in 1866.

Zodoende kwam een commissie, die zich vrijwillig had gevormd in 1873, ten einde een onderzoek in te stellen naar de werking der wet, eenstemmig tot het resultaat “dat de periodieke onderzoeking van die vrouwen, welke in de regel met het personeel van leger en vloot geslachtelijk verkeer hadden, in de beste omstandigheden niet de geringste vermindering van ziektegevallen opgeleverd heeft”, en raadde de opheffing van periodieke onderzoekingen aan.

Op de vrouwen, die aan deze onderzoekswet onderworpen waren, werkte deze echter geheel anders dan op de troepen: in 1866 kwamen op elke 1.000 prostituees 121 ziektegevallen voor, in 1868 na 2jarige werking van de wet 202; daarna verminderde zij geleidelijk, maar overtreffen in 1874 het getal van 1866 nog steeds met 16. Het sterftecijfer nam schrikbarend toe onder de prostituees tijdens het bestaan van deze wet. In 1865 bedroeg het 9.8 op de 1.000, in 1874 was dit echter tot 23 gestegen. Toen nu de Engelse regering tegen het einde van het zevende decennium van deze eeuw poogde de wet van onderzoek over alle Engelse steden uit te breiden, verhief zich in de Engelse vrouwenwereld een storm van verontwaardiging. Men beschouwde de wet als een belediging van de gehele sekse. De Habeas-Corpus-acte, deze acte, het eerst uitgevaardigd in 1215, waarborgt ieder Engelse burger persoonlijke vrijheid en behoedt hem voor willekeurige inhechtenisneming, het grondwettelijk recht, waardoor de Engelse burger tegen politie willekeur beschermd is, zou daardoor, zei men, voor de vrouwen opgeheven zijn. Elke ruwe, wraakzuchtige of door andere lage beweegredenen gedreven politiebeambte zou het recht hebben de eerbaarste vrouw aan te grijpen, wanneer hij haar verdacht een prostituee te zijn, terwijl daarentegen de teugelloosheid van de mannen even groot bleef, ja zelfs door de wet gesteund en gevoed werd.

Hoewel het optreden tegen de vernedering van de sekse, de Engelse vrouwen licht ten kwade geduid kon worden en onterende opmerkingen kon berokkenen van de zijde van bekrompen mannen en vrouwen, lieten zij er zich niet van weerhouden met grote volharding tegen de invoering van deze, vrouwen onterende, wet te kampen.

In tijdschrift artikelen en brochures werd door mannen en vrouwen het voor en tegen uiteengezet, in het parlement ter sprake gebracht en ten minste de uitbreiding van de wet verhinderd. De Duitse politie bezit overal een dergelijk recht van geweld, en gevallen die openbaar geworden zijn uit Leipzig, Berlijn en andere plaatsen bewijzen dat het misbruik of ‘het misverstand’ bij de uitoefening van dit geweld, gemakkelijk voorkomt, maar van een energieke tegenstand tegen zulke rechten verneemt men bij ons niets. Zeer terecht zegt mevr. Gruillaume Schack ten opzichte van deze ‘beschermingsmaatregelen’ der regering voor de mannen:

“Waartoe leren wij onze zonen deugd en goede zeden achten, als de staat de onzedelijkheid tot een noodzakelijk kwaad verklaart, wanneer hij de jonge man, eer deze nog geheel tot verstandelijke rijpheid gekomen is, de vrouw, die door de overheid tot koopwaar is gestempeld, als een speeltuig van zijn hartstochten toevoert?”
“Een geslachtskranke man mag in zijn ongebondenheid nog een groot aantal van deze arme wezens besmetten, die, dit zij ter ere der vrouwen gezegd, meest uit bittere nood of door verleiding gedwongen, dit vernederend handwerk bedrijven; de besmette man blijft ongehinderd voortgaan, maar wee de kranke vrouw, die zich niet dadelijk aan het geneeskundig onderzoek en de herstellingskuur onderwerpt”.
“De garnizoenssteden, universiteiten, enz., met haar ophoping van krachtige, gezonde jonge mannen, zijn de kweekplaatsen van prostitutie en haar gevaarlijke ziekten, die van daar uit tot in de meest afgelegen hoeken van het land worden verspreid en verderf brengen, ook zo in de zeeplaatsen”.

‘Gij zult door de zonde bezocht worden aan uw nakomelingschap tot in het derde en vierde gelid’. Deze spreuk van de bijbel treft de losbandige geslachtszieke mens in de volle zin van het woord. Het syfilitische vergift is in zijn werking het taaiste en moeilijkst uitroeibare van alle vergiften. Nog na vele jaren van een doorgestane ziekte, nadat de genezene sedert lang elk spoor vernietigd waant, vertonen zich dikwijls de gevolgen bij de vrouw in, de echt, of bij de jonggeborenen.

Een deel van de blindgeborenen heeft dit ongeluk aan de uitspattingen van de vaders te danken, waarvan de gevolgen zich overdragen op de vrouw, die ze weer aan de jonggeborenen meegeeft. Zwakhoofdige of idiote kinderen zijn deze gebreken meermaals aan dezelfde oorzaken verschuldigd, en welke onheilen een nietig druppeltje syfilitisch bloed bij de pok inenting kan aanbrengen, daarvan bezit onze tijd sprekende voorbeelden.

Naarmate de mannenwereld zich vrijwillig of gedwongen van het huwelijk onthoudt en de bevrediging van natuurdriften in het wilde zoekt, naar die mate stijgen ook de verleidelijke gelegenheden tot een zodanige bevrediging. Het grote voordeel, dat al deze op de zedeloosheid berekende ondernemingen afwerpen, lokt talrijke niet al te nauwgezette lieden uit, te wedijveren in het aanbrengen van gemakkelijke gelegenheden, de klanten te lokken en vast te houden. Daar wordt rekening gehouden met elke behoefte, overeenkomstig de rang en de betrekking van de klant, met elke geldelijke draagkracht en offervaardigheid. Als sommige van deze publieke huizen in onze grote steden haar geheimen konden meedelen, dan zou blijken dat haar bewoonsters, hoewel meestal van geringe afkomst, zonder hogere vorming of opvoeding en dikwijls zo weinig ontwikkeld dat zij nauwelijks hun namen kunnen schrijven, maar met des te meer lichamelijke aantrekkelijkheden toegerust, in de innigste betrekking staan met de voornaamsten in de maatschappij, met mannen van hoge geestelijke ontwikkeling en beschaving. Men zou daar ministers, hooggeplaatste militairen, geheimraden, volksvertegenwoordigers, rechters, enz., naast vertegenwoordigers van de geboorte-, geld-, handels- en industriearistocratie zien in- en uitgaan; mannen die in het daglicht vol ernst en waardigheid daar heen gaan als voorstanders en wachters van zedelijkheid, orde, echt en familieleven en aan de spits staan van weldadigheidsinstellingen en verenigingen tot uitroeiing der prostitutie.

Onze maatschappij lijkt een groot carnaval, waarin de een de ander zoekt te bedriegen en in een dwaas daglicht te plaatsen, en waar ieder zijn officiële verkleding met waardigheid draagt, ten einde niet officieel des te ongebondener aan zijn neigingen en hartstochten te kunnen toegeven. En daarbij druipt naar het uiterlijk alles van zedelijkheid en godsdienst. Het aantal der Auguren wordt dagelijks groter.

Het aanbod van vrouwen tot voldoening van de lusten stijgt nog sneller dan de vraag er naar. De steeds ellendiger wordende maatschappelijke verhoudingen, nood, verleiding, behagen in een uiterlijk glanzend en schijnbaar vrij leven, en leveren de kandidaten uit alle rangen der maatschappij. De toestanden in de hoofdstad van het rijk worden zeer karakteristiek geschilderd door een roman van Hans Wachenhusen [73]. De auteur laat zich over het doel van zijn boek aldus uit:

“Mijn boek spreekt namelijk van de offers onder de vrouwen, en de toenemende verlaging van haar zedelijke waarde, door de onnatuurlijkheid van onze maatschappelijke en burgerlijke verhoudingen, door eigen schuld, door nalatigheid in de opvoeding, door de behoefte aan weelde en het stijgende, lichtvaardige aanbod op de markt des levens. Het spreekt van de toenemende overtalrijkheid van het vrouwelijk geslacht, welke dag aan dag al wat geboren wordt hopelozer maakt, al wat opgroeit van elk uitzicht op bestaan berooft.
...Ik schreef, ongeveer zoals de officier van justitie, de levensloop van een misdadiger om daaruit zijn schuld af te leiden. Verstaat men dus onder een roman iets dat uitgevonden is, het strafvrije tegendeel van waarheid, dan is het volgende geen roman, maar een waar beeld van het leven zonder opmerking”.

Welnu, in Berlijn zijn de verhoudingen niet beter of slechter dan in andere grote steden. Of het Grieks rechtzinnige Petersburg, of het katholieke Rome, het christelijk-germaanse Berlijn, het heidense Parijs, het puriteinse Londen of het levenslustige Wenen meer op het oude Babylon gelijkt, is moeilijk uit te maken. Dezelfde maatschappelijke toestanden hebben gelijke verschijnselen tot gevolg. De prostitutie bezit haar geschreven en ongeschreven wetten, haar hulpbronnen en rekruteringsplaatsen (various resorts, d.w.z. verschillende hulpbronnen) van de armste hutten tot de schitterendste paleizen; haar talloze graden, van de nederigste tot de meest verfijnde en beschaafde; zij heeft haar eigen vermaken en openlijke plaatsen van samenkomst, haar politie, haar hospitalen, haar gevangenissen en haar literatuur [74].

“Wij vieren niet meer de Osirisfeesten, de bacchanaliën en de Indische orgiën in de lentemaand, maar in Parijs en in andere grote steden viert men in de duisternis van de nacht, achter de dikke muren der publieke en particuliere huizen orgiën en bacchanaliën, welke de stoutste pen niet waagt te beschrijven”. [75]

Bij zulke verhoudingen heeft de handel in vrouwenvlees reusachtige afmetingen aangenomen. Hij wordt op grote schaal en in de best geregelde wijze, onbemerkt door de politie, midden in de steden der beschaving en ontwikkeling gedreven. Een leger van makelaars, agenten, transporteurs van het mannelijk en vrouwelijk geslacht, drijft de zaken met dezelfde koelbloedigheid alsof het een gewone koopwaar gold.

Wettelijke stukken worden vervalst en certificaten opgesteld, welke een nauwkeurige beschrijving der afzonderlijke ‘voorwerpen’ inhouden en aan de transporteurs tot aanwijzing voor de kopers overhandigd worden. De prijs richt zich, zoals bij elke koopwaar, naar de hoedanigheid, en de afzonderlijke categorieën worden naar de smaak en de eisen der klanten in verschillende streken en landen bijeengebracht. Door de fijnst bedachte handgrepen zoekt men de vervolgingen en de opmerkzaamheid van de politie te ontgaan; niet zelden echter worden grote sommen aangewend om de wachters der wet de ogen te sluiten. Enige van zulke gevallen zijn namelijk in Parijs bekend geworden.

Duitsland geniet in het bijzonder de roem de vrouwenmarkt voor de halve wereld te voorzien. De drang tot zwerven, die de Duitsers geschapen is, schijnt ook een deel der Duitse vrouwen te bezielen, zodat zij meer dan de vrouwen van enige andere natie hun aandeel in de internationale prostitutie leveren. Duitse vrouwen bevolken de harems van Turken zowel als de publieke huizen van het binnenland van Siberië tot Bombay, Singapore en New York toe. In zijn reisverslag: Van Japan door Siberië naar Duitsland, zegt de auteur W. Joest het volgende over de handel in Duitse meisjes: “Men beijvert zich in ons zedelijke Duitsland dikwijls voor de slavenhandel, die door de een of andere West-Afrikaanse negervorst gedreven wordt, of over de toestanden in Cuba en Brazilië, maar men moest liever denken om de balk in eigen oog, want in geen enkel land wordt op zulk een wijze met blanke slavinnen handel gedreven, uit geen enkel land wordt zoveel van deze levende koopwaar uitgevoerd, als juist uit Duitsland en Oostenrijk. De weg, die deze meisjes nemen, laat zich nauwkeurig volgen. Van Hamburg uit, worden zij naar Zuid-Amerika verscheept, Bahia en Rio de Janeiro ontvangen hun deel. Het grootste deel echter is bestemd voor Montevideo en Buenos Aires, terwijl een kleiner deel door de Straat van Magallaan naar Valparaiso gaat. Een andere stroom wordt over Engeland of direct naar Noord-Amerika gericht, maar hier kan deze slechts bezwaarlijk met het inlands product concurreren, daarom verdeelt deze stroom zich de Mississipi af naar New Orleans en Texas of naar het westen in Californië. Van daaruit wordt de kust tot Panama toe voorzien, terwijl Cuba, West-Indië en Mexico hun behoefte van New Orleans uit voorzien. Onder de titel Böhminnen (Boheminren) worden andere scharen van Duitse meisjes over de Alpen naar Italië uitgevoerd en dan verder zuidelijk naar Alexandrië, Suez, Bombay, Calcutta tot Singapore, ja naar Hongkong tot Sjanghai toe.

“Nederlands Oost-Indië en Oost-Azië, benevens Japan, zijn slechte markten, daar Holland in zijn koloniën geen blanke meisjes van deze soort toelaat en in Japan, de dochters van het land zelf aardig en goedkoop zijn. Ook bederft de Amerikaanse concurrentie van San Francisco de gunstige gelegenheid. Rusland wordt van Oost-Pruisen, Pommeren en Polen uit voorzien. Het eerste station is meestal Riga. Hier verzamelen zich de Petersburgse en Moskouse handelaren en zenden hun waren in grote hoeveelheden haar Nischini-Nowgorod tot over de Oeral naar Irbit en Krestofsky, ja tot in het binnenste van, Siberië toe. Zo trof ik bv. een Duits meisje, dat op deze wijze verhandeld was in Tschita. Deze grootse handel is volkomen geregeld, hij wordt door agenten en handelsreizigers in orde gebracht en wanneer het ministerie van buitenlandse zaken in Duitsland hierover berichten van zijn consuls mocht verlangen, dan zouden zeer belangrijke statistieken kunnen worden samengesteld”.

Gelijksoortige klachten komen ook van andere zijden. Hierdoor genoopt nam de Rijksdag in zijn zitting van 1882 op 1883 het besluit de Rijkskanselier te verzoeken zich aan te sluiten bij de van Holland uitgaande aanmaning tot onderdrukking van deze smadelijke handel. Het gevolg van deze maatregel is om honderd redenen niet twijfelachtig.

Wat het aantal der geprostitueerden aangaat, zo is dit moeilijk te schatten, ja, is in het geheel niet nauwkeurig op te geven. De politie is in staat bij benadering het aantal der vrouwen vast te stellen wiens voornaamste middel van bestaan de prostitutie is. Zij kan het echter volstrekt niet van het veel groter aantal van deze die de prostitutie als bijberoep uitoefenen. De bijbenadering gevonden getallen zijn met dat al verschrikkelijk groot. Volgens v. Oettingen werd het aantal geprostitueerden reeds in het begin van 1870 op 80.000 geschat. In Parijs bedraagt het aantal onder politietoezicht staande vrouwen slechts 4.000, maar het aantal van alle geprostitueerden wordt naar een statistiek in 1889 door de Parijse gemeenteraad uitgegeven, op 120.000 gerekend. In Berlijn staan tegenwoordig ongeveer 3.000 publieke vrouwen onder politietoezicht, maar volgens v. Oettingen bedroeg al in 1871 het aantal prostituees, die als zodanig bij de Berlijnse politie, bekend stonden, of werden verdacht, 15.065, en daar in 1876 alleen 16.189 vrouwen wegens overtreding van het reglement van deze zedelijkheidspolitie, werden gevat, zo overdrijft men niet wanneer men het aantal op 40 tot 50.000 schat.

In 1860 was er in Hamburg 1 prostituee op elke 9 vrouwen boven 15 jaar. En in Leipzig waren er in die tijd 564 vrouwen onder politietoezicht; het aantal wezenlijk, of uitsluitend van de prostitutie levenden werd echter geschat op 2.000. Deze zijn ondertussen belangrijk in aantal toegenomen. Men ziet, het zijn hele vrouwenlegers die de prostitutie voor levensonderhoud beoefenen, en daaraan overeenkomstig is dan ook het aantal offers van ziekte en sterfte.

Wat verder het aantal geprostitueerde van jaar tot jaar in alle grote steden en fabrieksdistricten beduidend doet toenemen, zijn telkens de economische crisissen. Met de concentratie van industrie, d.w.z. de verbetering van machinerie, treedt immer duidelijker de neiging van de kapitalistische voortbrenging te voorschijn, om de volwassen arbeiders op zij te zetten en in hun plaats naast kinderen en jeugdige werklieden, vrouwen in dienst te stellen. Zo was, om slechts een voorbeeld te noemen, in 1861 in de Engelse industrieën, die aan de fabriekswet onderworpen zijn, het aantal gebezigde vrouwelijke arbeidskrachten 308.278 tegen 467.261 mannelijke. Maar in 1868, toen het gezamenlijk aantal arbeiders in deze industrieën tot 857.964 was aangegroeid, bedroeg het aantal vrouwelijke 525.154, dat van de mannelijke slechts 332.810.

De vrouwelijke ‘handen’ zijn dus in 7 jaar toegenomen met het reusachtige aantal van 216.881, de mannelijke verminderd met 134.551. Wanneer er nu een crisis plaats grijpt, zoals dat in onze maatschappij tot een noodzakelijkheid geworden is, dan zoeken de vrouwen, die zonder bestaansmiddel geraakt zijn, dikwijls hun behoud in de prostitutie en als zij daar eens in vervallen zijn, gaan zij bijna altijd ten gronde. Volgens een brief van de hoofdconstabel Bolton, gedateerd 31 oktober 1865 en gericht aan een fabrieksinspecteur, is door de katoencrisis in Engeland, die een gevolg was van de Noord-Amerikaanse oorlog tot bevrijding van de slaven, het aantal prostituees meer toegenomen dan in de 25 voorafgaande jaren [76].

Wat de vernietigende werking van geslachtsziekten betreft, zij slechts opgemerkt dat in Engeland van 1857-1865 voor zover men kan nagaan 12.000 daaraan stierven, waaronder zich niet minder dan 69% kinderen beneden één jaar bevonden, die als offer aan de ouderlijke infectie vielen. Reeds toen schatte sir Holland het aantal jaarlijks geïnfecteerde personen in het Verenigd Koningrijk op 1.652.500.

Over de voornaamste oorzaken waardoor de vrouwen tot prostitutie gedreven worden, heeft de Parijse arts Parent-Duchatelet een belangrijke statistiek vervaardigd die over 5.000 prostituees handelt. Onder deze 5.000 bevonden zich 1.440, die uit gebrek en ellende dit beroep aangrepen, 1.250 waren ouderloos en zonder middelen van bestaan dus evenzeer in nood, 80 prostitueerden zich om arme ouders te onderhouden, 1.400 waren meisjes, die in concubinaat geleefd hadden en door minnaars verlaten waren, 400 waren door officieren en soldaten verleid en naar Parijs gelokt, 280 waren door hun minnaars in zwangere staat verlaten.

Deze aantallen en rubrieken spreken duidelijk.

Men denken slechts aan de ellendige betaling welke het grootste deel van de vrouwelijke arbeiders ten deel valt, een betaling waarvan zij niet leven kunnen, en die leidt naar het zoeken van een bijverdienste in de prostitutie.

Een groot aantal prostituees leveren die takken van industrie, waarin de arbeidsters al bijzonder slecht betaald worden, ja, in vele zaken worden zij extra slecht betaald, in de verwachting dat zij wel ‘vrienden’ zullen vinden die haar het ontbrekende zullen verschaffen. Zeer vele toneelspeelsters, waar de garderobekosten in treurige wanverhoudingen staan tot het salaris, worden tot een dergelijke vuile bron van verdienste gedreven [77], en datzelfde geldt van talloze meisjes die zich als winkeljuffrouwen, enz., verhuren.

Er zijn immers ondernemers die genoeg laagheid bezitten de geringheid van het loon te verontschuldigen door op zulke vrienden te wijzen.

Zo bracht in de herfst van 1889 de Sächsische Arbeiter Zeitung in Dresden een daarop betrekking hebbend bericht, dat deze toestanden in ‘t scherpste licht stelde. “Een ontwikkelde jonge dame, tengevolge van een longziekte lange tijd zonder verdienste, zocht na haar beterschap weer de een of andere betrekking; zij was gouvernante. Zij kon zo dadelijk niets geschiktst vinden, dus moest zij er toe overgaan de eerste de beste betrekking die zich aanbood, te nemen. Zij stelde zich bij de heer ... voor. Daar zij meerdere talen vloeiend spreekt, had zij ook kunnen komen, maar een loon van 30 mark per maand scheen haar te gering om daarmee uit te kunnen komen. Zij verklaart dit aan de heer ..., en deze geeft haar als antwoord dat zijn meiden meestal lang zoveel niet verdienen, maar 15 tot 20 mark op zijn hoogst; zij sloegen er zich allen echter zeer goed door, omdat ieder een goede vriend had, die hun hielp. In dezelfde geest liet ook de heer ... zich uit. Natuurlijk heeft de jonge dame noch de ene, noch de andere betrekking aangenomen”. Gevallen, dat jongere dames die meerdere vreemde talen machtig waren en het boekhouden verstonden, voor een passende handelsbetrekking 30 mark per maand geboden en betaald werden - dus een waar hongerloon, dat grotendeels verslonden wordt door de kosten voor kleding - zijn ons uit eigen ervaring bekend.

Naaisters, kleermaaksters, modisten, fabrieksarbeidsters van allerlei soort, bevinden zich bij honderdduizenden in deze toestand. Werkgevers en hun beambten, kooplieden, fabrikanten, grondbezitters, enz., die vrouwelijke arbeiders en bedienden hebben, beschouwen het niet zelden als een recht, deze aan hun lusten onderworpen te zien.

Onze vrome conservatieven houden er bijzonder van de toestanden op het platte land als een soort van idylle in zedelijk opzicht, tegenover de grote steden en industriestreken, voor te stellen. Dat zij dat niet zijn, weet ieder, die met de toestanden op het land bekend is. Dit bevestigt dan ook een voordracht die een Saksisch eigenaar van een riddergoed in de herfst van 1889 hield, en waarover Saksische provinciale bladen aldus een verslag gaven:

Grimma: De eigenaar van een riddergoed Dr. v. Wächter uit Röcknitz heeft onlangs in een vergadering, welke hier plaats vond, een voordracht gehouden over de geslachtelijke onzedelijkheid in onze landgemeenten en daarbij de plaatselijke toestanden hier nu juist niet roodkleurig geschilderd. Met grote openhartigheid erkende de spreker bij deze gelegenheid, dat vaak ook de arbeidsgevers, zelfs de gehuwde, met hun vrouwelijke ondergeschikten in zeer intieme betrekkingen staan, welker gevolgen later of door betaling van geld goed gemaakt, of door een misdaad aan het oog van de wereld onttrokken worden. Men mag het zich helaas niet verhelen dat de onzedelijkheid in de plattelandsgemeenten niet alleen door meisjes, die als minnen in de stad het vergif in zich hebben opgenomen, en door jonge mannen, die het in de militaire dienst hebben leren kennen, gevoed wordt, maar dat helaas ook door de beschaafde kringen, door rentmeesters op herengoederen en door officieren bij gelegenheid van militaire oefeningen, de zedeloosheid op het land gebracht wordt. Gelijk Dr. v. Wächter meedeelde, zouden er feitlijk hier op het land slechts weinige meisjes zijn die 17 jaar zijn geworden, zonder bevallen te zijn”.

Wij geloven dat dit duidelijk is.

Het jus primae noctis (recht op de eerste huwelijksnacht) der middeleeuwse leenmannen bestaat in een andere vorm heden nog. De zonen van onze ‘bezittende en beschaafde klassen’ eigenen het zich voor een groot deel toe als een hun toekomend recht, om de dochters uit het volk te verleiden en dan in de steek te laten. Slechts te licht vallen deze meisjes, die onkundig van het leven zijn, en vreugde noch vrienden bezitten, als offers van de verleiding, die haar onder een schitterende, aantrekkelijke gestalte nadert. Ontgoochelingen en ellende en ten laatste misdaad zijn de gevolgen. De vrouwenzelfmoorden en kindermoorden zijn hieraan voornamelijk hun oorzaak verschuldigd. De talrijke processen wegens kindermoord, geven een treurig maar leerrijk beeld. De verleide vrouw, die schandelijk verlaten en hulpeloos in vertwijfeling en schande gestort is, grijpt naar het uiterste, doodt de vrucht van haar lichaam, wordt veroordeeld en krijgt tuchthuis of doodstraf.

De gewetenloze man, die zedelijk de bewerker van de misdaad, de eigenlijke moordenaar is, loopt straffeloos rond, huwt wellicht kort daarna met de dochter van een fatsoenlijke, brave familie en wordt een zeer geëerd, vroom en braaf man. Er loopt menigeen in eer en waardigheid rond, die zijn eer en geweten op deze wijze bezoedelde. Als de vrouwen in de wetgeving een woord hadden mee te spreken, dan zou er heel wat in deze richting veranderd worden.

Het gruwelijkst echter gedraagt zich, zoals al aangevoerd, de Franse wetgeving, die het onderzoek naar het vaderschap verbiedt, daarvoor in de plaats vondelingsgestichten oprichtte. Het besluit van de Conventie van 28 juni 1793 luidt:

“La nation se charge de l'education fysique et morale des enfants abandonnés. Désormais ils seront désignés sous le seul nom d’orphelins. Aucune autre qualification ne sera permise. (De zedelijke en fysieke opvoeding van verlaten kinderen is een voorwerp van staatszorg. Zij zullen van dit ogenblik af met de naam van wezen worden aangeduid. Geen andere benaming is geoorloofd.)

Dat kwam van pas voor de mannenwereld, wier individuele verplichtingen aldus op de ganse maatschappij werden geworpen en hen openlijk en voor hun vrouwen niet blootstelden. Men richtte dienovereenkomstig in alle delen van het land, wees- en vondelingsgestichten op. Het aantal wezen en vondelingen bedroeg in 1833 130.945 en toen werd elk tiende kind als een echtelijk gerekend. Daar echter deze kinderen geen bijzonder goede verpleging ontvangen, is hun sterfte zeer groot. Er stierven toen in het eerste levensjaar de volle 50%, dus de helft, tot het twaalfde jaar stierven 78%, zodat van elke 100 slechts 22 een ouderdom van boven de 12 jaar bereikten.

Gelijksoortige toestanden vindt men in Italië en Oostenrijk, waar de humane maatschappij evenzo deze kindermoord-instellingen oprichtte. Ici on fait mourir les enfants (hier doodt men de kinderen) moet een zekere vorst als passend opschrift voor de vondelingsgestichten hebben aanbevolen. De geschiedenis meldt niet dat hij door het instellen van een betere verzorging en van betere hulp deze uitgebreide moord van die kleine wezens heeft zoeken te verminderen. In Pruisen waar geen vondelingshuizen zijn, stierven in 1860, 18,23% wettige kinderen, 34,11% onechte. Ongeveer dubbel zoveel, maar toch een aanmerkelijk aantal minder dan in de Franse vondelingshuizen. In Parijs stierven op 100 wettige kinderen 193 onwettige en op het land zelfs 215.

De Italiaanse statistiek toont het volgende beeld.

Kindersterfte

Het verschil in sterfte tussen kinderen in en buiten het huwelijk geboren is vooral in de eerste levensmaand te merken, in deze maand is de sterfte der buiten het huwelijk geboren kinderen gemiddeld driemaal zo groot als die van in het huwelijk geboren kinderen.

Gebrekkige verpleging gedurende de zwangerschap, moeilijke geboorte en slechte verpleging daarna zijn de zeer eenvoudige oorzaken daarvan. Hieronder verstaat men het systematisch en langzaam doodhongeren van de kleine, vooral onechte kinderen. Dit werk wordt verricht door gehuwde minnen en verpleegsters. Mishandelingen, de beruchte ‘engeltjesmakerij’ helpen de offers vermeerderen. Het aantal doodgeboren kinderen is bij de onwettige dubbel zo groot als bij de wettige, hoofdzakelijk door de pogingen van de moeder, reeds gedurende de zwangerschap, de dood van de vrucht te bewerken. De overlevende onwettige kinderen wreken zich op de maatschappij voor de mishandeling die zij ondergaan hebben, door een buitengewoon groot aandeel te leveren in misdadigers van allerlei soort.

Een ander kwaad dat zich uit deze staat van zaken meer en meer ontwikkelt, moet ook nog kort aangeroerd worden. Een overmaat van geslachtelijke genoegens werkt nog schadelijker dan te weinig. Ook zonder eigenlijke venerische ziekten zal een mishandeld organisme te gronde gaan. In het bijzonder zijn onmacht, onvruchtbaarheid, ruggenmergstering, waanzin of ten minste geestelijke stompheid en vele andere ziekten de gevolgen. Maathouden is dus voor de geslachtelijke genoegens even nodig als bij eten en drinken en bij andere menselijke behoeften. Maar maathouden is inzonderheid voor de jeugd moeilijk.

Daaruit vindt men zulk een groot aantal ‘jeugdige grijsaards’ juist in de ‘hogere’ lagen van de maatschappij. Het aantal jonge, als oude roués is enorm, en deze alle hebben, daar zij door overmaat verstompt en oververzadigd zijn, behoefte aan buitengewone prikkelingen. Aan de ene kant vervallen zij in de tegennatuurlijke zonde van de Griekse oudheid, aan de andere kant zoeken zij bevrediging in het misbruiken van kinderen. De zogenaamde ‘liberale beroepen’, die door de hogere standen worden uitgeoefend, leveren 5,6% van de criminele misdrijven, zij leveren echter 12,9% der misdrijven van kinderverkrachting, en dit cijfer zou nog hoger zijn als men in die kringen niet over een groot aantal middelen beschikte om de misdaad te bedekken en verborgen te houden, zodat de meerderheid van deze gevallen onbekend blijft.

De zedelijke vorderingen in onze beste aller werelden leren wij in het cultuurland par excellence (bij uitnemendheid), in Engeland, uit de volgende tabellen kennen.

Men telde in Engeland:

Ziekten en zgn. onzedelijkheid

Dat is een onrustbare toename der verschijnselen, waaruit men de toenemende fysieke en morele ontbinding van de Engelse maatschappij kan afleiden. In Duitseland vindt men de volgende cijfers van het aantal veroordelingen wegens ontucht en verkrachting in de jaren van 1882 tot 1886:

Duitse cijfers onzedelijkheid

Dus ook in Duitsland heeft, hoewel in veel mindere mate dan in Engeland, een toename plaats van de misdaden en vergrijpen tegen de zedelijkheid.

De beste statistiek over venerische ziekten en hun ontwikkeling bezit Denemarken, en hier weer Kopenhagen. In de laatste stad ontwikkelden zich de venerische ziekten (geslachtsziekten), met bijzondere inachtneming van syfilis als volgt:

Tabel venerische ziekten

Onder de manschappen van de vloot in Kopenhagen steeg het aantal venerische ziekten binnen de genoemde periode met 122,4%, in het leger in die zelfde tijd zelfs met 227 % [78]. En hoe staan de zaken in Parijs? Van het jaar 1872 tot het jaar 1888 bedroeg het aantal aan venerische ziekten verpleegde personen in de hospitalen du Midi, du Lourcine en de Saint-Louis 118.223, waarvan 60.438 aan syfilis en 57.795 aan andere venerische ziekten leden. Bovendien bedroeg het aantal van degenen die uit andere plaatsen alle jaren de klinieken [79] van de 3 genoemde hospitalen bezochten, gemiddeld 16.385 venerische [80].

Zo zien we, tengevolge van onze maatschappelijke toestanden, misdaad, uitspattingen, buitensporigheden en misdrijven van allerlei aard ontstaan. De ganse maatschappij wordt daardoor in een staat van onrust gehouden. Onder deze toestanden lijden echter de vrouwen het meest.

Talrijke vrouwen voelen dit en zoeken naar redding. Zij verlangen ten eerste zoveel mogelijk economische onafhankelijkheid, zij verlangen dat de vrouw evengoed als de man tot alle beroepen wordt toegelaten, waartoe haar lichamelijke of geestelijke krachten en vermogens haar geschikt maken, zij verlangen inzonderheid ook toelating tot die, welke men met de naam van ‘liberale beroepen’ aanduidt. Is dit streven rechtmatig? Is het uitvoerbaar? Helpt het? Dat zijn de vragen die zich nu aan ons voordoen. Laat ons verder zien.

_______________
[70] Onder ethiek of ethica verstaat men de zedenleer. Daar nu echter de begrippen van goed en kwaad, edel en verachtelijk, enz., in verschillende tijden en bij verschillende volkeren, ook zeer verschillend zijn en in nauw verband staan met de heersende begrippen over het leven, over de wereld, over god of goden, enz. Zo is het duidelijk dat ook het begrip ethiek daarvan afhankelijk is. Bekende ethische wijsgeren zijn bv. Kant, Fichte en Schopenhauer. (NvdV)
[71] Sfinx, een beeld met het hoofd en de boezem van een vrouw, maar het lichaam van een leeuw. Zo een beeld stond in het oosten, vooral in het oude Egypte, bij de ingang van een tempel of een grafplaats. De Sfinx van Thebe, gaf elke voorbijganger het raadsel: welk schepsel gaat in de morgen op vier, in de middag op twee en des avonds op drie voeten? Wie het niet oploste, moest zich van de berg in de afgrond storten. Toen de Griek Oedipus eindelijk het raadsel oploste, en als dat schepsel nl. de mens aanwees, stortte de Sfinx zich zelf in de afgrond. (NvdV)
[72] Orgiën waren in het oude Griekenland de ter ere van god Bacchus gevierde feesten. Daarbij werd overvloedig aan de wijngod geofferd, en die feesten ontaardden in grote drinkgelagen, nu worden moderne zuip- en zwelgpartijen ook met de naam van orgiën bestempeld. (NvdV)
[73] Wat de straat verslindt. Sociale roman in 3 delen, A. Hofmann en C. Berlijn.
[74] Dr. Elisabeth Blackwall, The moral Education (De zedelijke opvoeding).
[75] Paul Mantegazza, l’Amour dans l’Humanité. (De liefde in de mensheid).
[76] Karl Marx, Das Kapital, 2e uitgave, p.480
[77] In de herfst van 1890 werd publiek in Berlijn vastgesteld dat een niet onbekwame toneelspeelster aan een bekend theater met 100 mark salaris per maand werd aangenomen, maar dat de uitgaven voor haar kostuums in een maand tot 1.000 mark waren gestegen. Het tekort had ook een ‘vriend’ moeten dekken.
[78] De Venerische ziekten in Denemarken, door Dr. Giesing. Geneve, 1889.
[79] Kliniek is het praktische onderwijs in de geneeskunde, gegeven aan het ziekbed. (NvdV)
[80] Bericht van de gezondheidscommissie over de organisatie van de gezondheidsverzorging, betreffende de prostitutie in Parijs in het jaar 1890.