August Bebel
De vrouw en het socialisme
Hoofdstuk 2


De vrouw in het heden

De geslachtsdrift - Het huwelijk - Belemmeringen en hinderpalen tegen het huwelijk

Plato dankt de goden voor acht weldaden die zij hem bewezen hebben. Als de eerste weldaad beschouwde hij, dat zij hem als vrije en niet als slaaf deden geboren worden; de tweede echter was dat hij als man en niet als vrouw op de wereld verschenen was. Met deze levensbeschouwing van Plato stemt vermoedelijk de gehele mannenwereld in, en zeer vele vrouwen koesteren eveneens de wens dat zij toch maar als mannen geboren waren geworden. In deze wederzijdse opvatting spiegelt zich de feitelijke toestand van de vrouwelijke sekse af. Los van de vraag of de vrouw als proletariër, als loonarbeidster, onderdrukt is, zo is zij het in de tegenwoordige wereld van de privaat eigendom bijna algemeen als geslachtswezen. Een hoop banden en hinderpalen, die de man niet kent, bestaan wel voor haar en belemmeren haar bij iedere stap die zij zet. Veel dat de man geoorloofd is wordt haar verboden. Verschillende maatschappelijke rechten en vrijheden, die hij geniet, zijn door haar uitgeoefend een fout of een misdaad. Zij lijdt zowel als sociaal en als sekse wezen, en het is moeilijk uit te maken in welk opzicht wel het meest.

Onder alle natuurdriften die de mens bezit, is naast die tot eten en tot leven, de geslachtsdrift wel de sterkste. De drift om zijn soort voort te planten, is de meest vol komen uitdrukking van de ‘wil tot leven’. Zij is ieder normaal ontwikkeld mens sterk ingeworteld, en na verkregen rijpheid van de mensen, is haar bevrediging een wezenlijke voorwaarde voor een lichamelijke en geestelijke gezondheid.

Volkomen juist heeft Luther het wezen van de natuurdrift omschreven, wanneer hij, zoals reeds werd opgemerkt, zegt:

“u wie de natuurdrift tegen wil houden en niet wil laten gaan, zoals natuur wil en moet, wat doet hij anders dan te willen dat natuur niet natuur zij, dat vuur niet brande, dat water niet nat maakt, dat de mens niet eet, drinkt of slaapt?”

Dit zijn woorden die men in steen moest laten beitelen boven de deuren van onze kerken, waarin tegen het ‘zondige vlees’ wordt gepredikt. Treffender kan geen dokter of fysioloog de noodzakelijkheid van de bevrediging van de behoefte van de liefde in de gezonde mens, door de geslachtsdrift opgewekt, uitspreken.

Het is een gebod van de mens tegen zichzelf, dat hij streng moet opvolgen, wil hij zich normaal en gezond ontwikkelen, om geen enkel lid van zijn lichaam te veronachtzamen, en geen enkele natuurlijke drift haar bevrediging te onthouden. Ieder orgaan moet de verrichtingen waartoe de natuur het bestemd heeft, vervullen, wil het hele organisme er niet onder lijden. De wetten voor de (lichamelijke) ontwikkeling van de mensen moeten even nauwlettend bestudeerd en nagekomen worden, als de wetten voor de geestelijke ontwikkeling. De geestelijke werkzaamheid van de mensen is de uitdrukking van de fysieke gesteldheid van zijn organen. De volkomen gezondheid van de eerste hangt innig samen met de gezondheid van de laatste. Een storing in het ene deel, moet ook storend op het andere deel inwerken. De zogenaamde dierlijke hartstochten nemen geen mindere plaats in dan de geestelijke. De een zowel als de andere zijn uitingen van hetzelfde organisme, en de ene ondervind voortdurend de invloed van de andere.

Daaruit volgt dat de kennis van de fysieke eigenschappen van de geslachtsorganen even noodzakelijk is, als die van de organen, welke de geestelijke werkzaamheid regelen, dat dus de mens dezelfde zorg aan hun ontwikkeling moet besteden. Hij moet begrijpen dat organen en driften, die ieder mens van nature bezit, een wezenlijk deel van zijn natuur uitmaakt en, ja, hem zelfs in sommige levenstijdperken volkomen beheersen, geen voorwerp van geheimhouding, van valse schaamte en totale onwetendheid mogen zijn. Daaruit volgt verder dat de kennis van de fysiologie en anatomie (ontleedkunde), de kennis van de geslachtsorganen en hun verrichtingen gemeengoed, zowel van mannen en vrouwen, moet worden, evenals elke andere tak van het menselijk weten. Toegerust met de kennis van onze fysieke natuur zullen wij vele levensverschijnselen met geheel andere ogen leren beoordelen. Vanzelf zal zich de vraag dan voordoen vele kwalen te genezen of te voorkomen, waarvoor de maatschappij thans zwijgend met heilige afschuw de ogen sluit, en die toch bijna in iedere familie gevonden worden. In alle andere zaken geldt weten als een deugd, als het prijzenswaardigste, schoonste menselijke doel; slechts niet het weten van al die zaken, die met het karakter en de gezondheid van ons eigen ik, met de grondslag van heel de maatschappelijke ontwikkeling onafscheidelijk zijn verbonden.

Kant[29] zegt: “Man en vrouw te samen vormen eerst de gehele mens, het ene geslacht vult het andere aan”. Schopenhauer[30] verklaart: ‘'De geslachtsdrift is de meest volkomen uiting van de wil tot leven, derhalve de concentratie van het gehele willen”. En ergens anders: “De bevestiging van de wil tot leven vindt haar oplossing in de geboorte (het geboren worden), en deze is haar meest bepaalde uiting”. In overeenstemming daarmee zegt Mainländer [31]: “Het zwaartepunt van het menselijk leven ligt in de geslachtsdrift. Deze alleen verzekert het individu het leven, wat het voor alles wil... De mens wijdt aan geen enkele zaak een grotere ernst, dan aan zijn voortplanting, en in de uitoefening van geen andere werkzaamheid versterkt en concentreert (samentrekken) hij op zo opvallende wijze de intensiteit [32] van zijn wil, als in de voortplanting”. En nog voor al deze, zei Boeddha reeds: “De geslachtsdrift is scherper dan de haak, waarmee men wilde olifanten temt; heter dan vlammen; zij is gelijk een pijl, die in de geest van de mensen gedreven wordt”.

Bij zulke intensiteit van de geslachtsdrift moet het geen verwondering wekken dat geslachtelijke onthouding op rijpe leeftijd zo op het zenuwleven en het ganse organisme van de mens inwerkt, dat zij tot de grootste storingen en afwijkingen, en onder bepaalde omstandigheden, tot waanzin en een jammerlijke dood voert.

“De vereniging van de geslachten is een van de grote wetten van de levende natuur; de man en de vrouw zijn haar, evengoed als alle andere schepselen, onderworpen, en kunnen haar niet overtreden, vooral in de rijpe leeftijd, zonder dat hun organisme meer of minder daaronder lijdt”. [33] Debay noemt onder de vele ziekten die door de werkloosheid van de geslachtsorganen veroorzaakt worden, satyriasis [34], nymfomanie [35] hysterie, krankzinnigheid en beroerten, en hij wijst er verder op hoe de geslachtelijke onthouding op de geestelijke bekwaamheden, vooral bij vrouwen, een zo nadelige invloed uitoefent, dat in alle krankzinnigengestichten het aantal van de meisjes, dat van de gehuwde vrouwen ver overtreft. In het hospitaal La Salpétriére te Parijs zijn onder 1726 krankzinnige vrouwen 1276 meisjes geweest. Over het bijzondere nadeel van de geslachtelijke onthouding bij vrouwen laat zich ook Busch in zijn werk Het geslachtsleven van de vrouw, uit een fysiologisch, pathologisch en therapeutisch oogpunt beschouwd als volgt uit: “De onthouding is te allen tijde voor het vrouwelijke geslacht als bijzonder schadelijk beschouwd geworden, en het is een feit dat zo wel uitspattingen als onthouding in gelijke mate nadelig op het vrouwelijke organisme inwerken, en de gevolgen zich sterker en intensiever openbaren dan bij de mannen”.

In de mate waarin de driften en levensverschijnselen hij de geslachten zich uiten, in organische en geestelijke, ontwikkeling en in vorm en karakter tot uitdrukking komen, is de mens meer volkomen, zij hij man of vrouw. Ieder geslacht heeft dan zijn hoogste volkomenheid bereikt.

“Bij de zedelijke mens”,

zegt Klencke [36] in zijn geschrift Das Weib als Gattin,

“is ongetwijfeld de plicht tot voortplanting aan de door de rede voorgeschreven zedelijke beginselen onderworpen, maar het zou zelfs de grootst mogelijke vrijheid niet mogelijk zijn, de noodzakelijke drang tot voortplanting, die de natuur in het normale organisme van beide geslachten gelegd heeft, tot zwijgen te brengen; en als gezonde mannelijke en vrouwelijke wezens deze plicht jegens de natuur gedurende het leven niet zijn nagekomen, dan was dit niet het vrije besluit tot onthouding, ook wanneer het daarvoor gehouden, of in zelfverblinding als vrije wil genoemd werd, maar louter het gevolg van sociale beletselen en gevolgtrekkingen, die het natuurrecht schenden, de organen doen verwelken, en tevens ook op het gehele organisme de stempel van de verkwijning, van geslachts-tegenstelling, zowel in aard als in voorkomen drukken, en door storingen in het zenuwleven ziekelijke verschijnselen en toestanden van de geest zowel als van het lichaam te voorschijn roepen. De man wordt vrouwelijk, de vrouw mannelijk in gestalte en karakter, aangezien de geslachtstegenstelling niet tot verwerkelijking in het natuurplan kwam, de mens eenzijdig bleef, en niet tot aanvulling van zich zelf, niet tot volle wasdom van zijn bestaan kwam”.

En Dr. Elisabeth Blackwall zegt in haar werk The moral education of the young in relation to sex:

“De geslachtsdrift is een noodzakelijke eis van het leven, en van het bestaan der mensheid. Zij is de sterkste kracht in de menselijke natuur. Wat ook verdwijnt, deze blijft. Onontwikkeld, geen voortbrengsel van de gedachte, maar daarom niet minder het centrale vuur van het leven is deze onvermijdelijke drift het natuurlijke behoedmiddel tegen de mogelijkheid van een vernietiging”.

Zo stemt de moderne filosofie (wijsbegeerte) overeen met de ideeën van de exacte wetenschap [37] en met het gezonde mensenverstand van Luther. Daaruit volgt dat ieder menselijk wezen het recht heeft, driften niet alleen te mogen, maar ook te kunnen, ja zelfs te moeten bevredigen, welke zo innig met zijn gehele bestaan samenhangen, ja dit bestaan zelf zijn. Wordt de mens daarin verhinderd, wordt dit door maatschappelijke inrichtingen of vooroordelen onmogelijk gemaakt, heeft het tot gevolg dat dit de ontwikkeling van zijn wezen belet, en zijn verval, zijn achteruitgang mee sleept. Wat daarvan de gevolgen zijn, dat weten onze artsen, hospitalen, krankzinnigengestichten, gevangenissen, enz., te vertellen, om nog te zwijgen van het bij duizenden gestoorde familieleven.

Enige feiten mogen dit nader staven. Dr. Med. Hegerich, de vertaler van Malthus’ boek Versuch über die Bevölkerung, zegt over de gevolgen van gewelddadige onderdrukking van de geslachtsdrift bij vrouwen het volgende:

“De waarde van de zedelijke onthouding met Malthus erkennend, moet ik als arts toch de treurige opmerking maken dat de zedelijke onthouding bij vrouwen, welke in onze staten wel een hogere deugd, maar daarom niet minder een vergrijp aan de natuur is, niet zelden door de vreselijkste ziekten gewroken wordt. Even zeker als het een hersenschim is, voor de slechte gevolgen van de mannelijke onthouding of een daarmee overeenkomende wijze van bevrediging van de mannelijke geslachtsdrift te vrezen, even zeker is het dat de zedelijke onthouding bij vrouwen geen gering aandeel heeft aan het ontstaan van vreselijke ziekten aan de borsten, eierstokken en aan de baarmoeder. Deze kwalen zijn bijna onder allen de ergste, daar zij hun oorsprong vinden in die delen welke het innigst samenhangen met de centrale punten van het individuele leven, en de zieke totaal ondermijnen. De ongelukkige slachtoffers van die kwalen, meestal begaafde vrouwen, die trots de zwaarste strijd tegen een krachtig, vurig karakter, toch overwinnen, bieden onder alle afschrikwekkende tonelen, zeker wel het verschrikkelijkste aan. Op haar legerstede uitgestrekt, treurt het verlaten meisje, de vroegtijdige weduwe...!”

Hij voert dan verder aan hoe vooral bij nonnen deze kwalen zich voordoen.

Hoe mannen en vrouwen lijden, wanneer de geslachtsdrift onderdrukt wordt, en hoe zelfs een te vroeg gesloten huwelijk nog beter is dan echteloosheid, leren ons de volgende cijfers. In Beieren waren in 1858 op 4.899 krankzinnigen 2.576 mannen (53%) en 2.323 vrouwen (47%). Het aantal ongehuwden van beide geslachten was van het gehele aantal 81%, van de gehuwden 17%, van 2% was de burgerlijke stand niet bekend. Het vreselijke van deze cijfers vermindert enigszins wanneer men bedenkt dat een niet gering aantal jeugdige idioten [38] tot de ongehuwden behoren. Naar een telling in 1856 in Hannover, was de verhouding van de krankzinnigen tot de verschillende standen zo dat er één krankzinnige kwam op 457 ongehuwden, op 564 weduwen of weduwnaars en op 1316 gehuwden. In Saksen kwamen op één miljoen ongehuwde mannen 1.000 ongehuwde zelfmoordenaars voor, op één miljoen gehuwde mannen slechts 500 zelfmoordenaars.

Onder de vrouwen, die in ‘t algemeen minder zelfmoord begaan dan de mannen, waren er op één miljoen ongehuwden 260, op één miljoen gehuwden slechts 125 zelfmoordenaressen. Dergelijke overeenstemmende resultaten leveren vele andere staten op. Bij de vrouwelijke zelfmoordenaars is het aantal van deze die de leeftijd van 16-21 jaar hadden, ongewoon groot. Het is dus duidelijk dat onbevredigde geslachtsdrift, liefde, smart, heimelijke zwangerschap, bedrogen liefde, hoofdzakelijk in ‘t spel komen. [39] Dezelfde oorzaken leiden ook tot waanzin, en wel in een even ongunstige verhouding.

Over de toestand van de vrouwen als geslachtswezens in onze tijd, schrijft een van de beroemdste krankzinnige-artsen, professor v. Krafft-Ebing, het volgende:

“Een niet te geringschatten bron van krankzinnigheid bij de vrouw ligt daarentegen weer in haar maatschappelijke positie. De vrouw, door haar natuur meer tot geslachtsgemeenschap gedreven dan de man, ten minste in ideale zin, kent geen andere eerbare bevrediging van haar natuurdrift dan het huwelijk (Maudsley)”.
“Het huwelijk biedt haar ook de enige mogelijke verzorging. Door talloze generaties heen is haar karakter in deze richting ontwikkeld geworden. Reeds het kleine meisje speelt moedertje met haar pop. Het moderne leven met zijn ten top gestegen eisen biedt steeds mindere kansen tot bevrediging door het huwelijk aan. Dit geldt vooral voor de hogere standen, waar de huwelijken later en veel zeldzamer gesloten worden”.
“Terwijl de man als de sterkere door zijn grotere geestelijke en lichamelijke kracht en zijn vrije maatschappelijke status zich zonder moeite geslachtelijke bevrediging verschaft, of in een levensberoep, dat zijn ganse kracht in beslag neemt, gemakkelijk een equivalent (een tegengewicht) vindt, zijn deze wegen voor alleen staande vrouwen uit de betere standen afgesloten. Dit leidt allereerst, bewust of onbewust, tot ontevredenheid met zich zelf en de wereld, tot een ziekelijk nadenken. Een tijd lang wordt vaak compensatie in de godsdienst gezocht, maar vergeefs. Uit deze godsdienstige dweperij, ontwikkelen zich allerlei zenuwkwalen, waaronder hysterie en krankzinnigheid niet zeldzaam zijn”.
“Slechts hierdoor is het feit verklaarbaar dat de krankzinnigheid van ongehuwde vrouwen het meest voorvalt in de tijd tussen het 25e en 35e jaar, d.w.z. in de tijd waarin de bloei en daarmee de levenshoop verdwijnt, terwijl bij mannen de krankzinnigheid het meest voorkomt tussen het 35e en 50e levensjaar, tijdens de grootste inspanning voor de strijd om het bestaan”.
“Het is ongetwijfeld geen toeval dat met de toenemende echteloosheid de vraag van de vrouwen emancipatie steeds meer op de voorgrond is getreden”.
“Ik beschouw haar als een noodkreet van de met de toenemende echteloosheid steeds ondragelijker wordende sociale verhouding van de vrouw in onze moderne maatschappij, als een rechtvaardige eis aan haar, de vrouw, een vergoeding te verschaffen voor dat wat haar de natuur heeft aangewezen, maar de moderne sociale toestanden haar gedeeltelijk onthouden”.

En Dr. H. Ploss zegt in zijn werk De vrouw in de natuur en in de volkenkunde, waarin hij de gevolgen bespreekt die de onthouding of een onvoldoende bevrediging van de geslachtsdrift voor ongehuwde vrouwen heeft:

“Het is in de hoogste mate opmerkenswaard, niet alleen voor de arts maar ook voor de antropologen, dat er een werkzaam en nimmer falend middel bestaat, dit proces van het verwelken (bij oud wordende ongehuwde vrouwen) niet alleen in zijn voortgang te stuiten, maar de reeds tanende bloei, zo al niet in zijn volle oude pracht, doch altijd nog in niet geringe mate weer terug te laten keren; het is alleen jammer dat onze maatschappelijke verhoudingen in slechts enkele gevallen zijn aanwending toelaten en mogelijk maken. Dit middel bestaat in een regelmatige en wel geordende geslachtsgemeenschap. Men ziet niet zelden dat bij een reeds verwelkt of het verwelken niet meer verafstaand meisje, wanneer het nog de mogelijkheid tot een huwelijk verkrijgt, reeds korte tijd na het huwelijk alle vormen zich weer ronden, de rozen op de wangen terugkeren en de ogen hun voormalige frisse glans hernemen. Het huwelijk is alzo de ware bron van de jeugd van het vrouwelijk geslacht. Zo heeft de natuur haar eeuwige wetten, die met onverbiddelijke gestrengheid haar recht eisen; en ieder vita praeter naturam, elke onnatuurlijke levenswijze, iedere poging zich te plaatsen in levensverhoudingen die niet voor de soort bestaan, kan niet zonder zichtbare sporen van ontaarding (degeneratie) van het organisme, zowel het dierlijke als het menselijke organisme, voorbijgaan”.

Zo waren er in 1882 in Pruisen op iedere 10.000 inwoners ongehuwde mannel. krankzinnigen 33,2, vrouwelijke 29,3, gehuwde mannel. krankzinnigen slechts 9,5, vrouwelijke 9 5, krankzinnige weduwnaars 32,1, en weduwen 25,6.

Ongetwijfeld oefent de niet-bevrediging van de geslachtsdrift op het lichamelijke en geestelijke leven van mannen en vrouwen de treurigste invloed uit, en kan men de sociale toestanden niet gezond noemen die een normale bevrediging van de natuurdrift verhinderen.

Nu doet zich de vraag voor: Heeft de tegenwoordige maatschappij de aanspraken voor een redelijke levenswijze van de mensen, vooral van het vrouwelijk geslacht, vervuld? Kan zij die vervullen? En zo: neen. Hoe kunnen ze vervuld worden?

‘Het huwelijk is de grondslag van de familie, de familie die van de staat; wie het huwelijk aantast, tast en familie en staat aan, en ondermijnt beiden’, zo roepen de verdedigers van de huidige orde.

Zeker is het huwelijk de grondslag van maatschappelijke ontwikkeling. De vraag is slechts, welk huwelijk het zedelijkste is, d.w.z. welk huwelijk het best beantwoordt aan het doel van de ontwikkeling van maatschappij en individu. Of het op de burgerlijke eigendom gegronde dwanghuwelijk met zijn talrijke uitwassen en het meest onvolkomen bereik van het doel, een sociale inrichting, die miljoenen buitensluit; of het op vrije keuze gevestigde huwelijk uit liefde, zoals het slechts mogelijk is in een socialistische maatschappij?

Met betrekking tot het tegenwoordige huwelijk roept zelfs John Stuart Mill, die niemand voor een communist zal houden: ‘Het huwelijk is werkelijk de enige slavernij, die de wet erkent’.

Naar de leer van Kant vormen eerst man en vrouw de volkomen mens. Op een normaal verbond der beide geslachten berust de gezonde ontwikkeling van het mensengeslacht. De natuurlijke uitoefening van de geslachtsdrift is een noodwendige eis voor een goede fysieke en geestelijke ontwikkeling van man en vrouw. Daar echter de mens geen dier is, maar mens, zo voldoet hem voor de volle bevrediging van zijn krachtigste en onstuimigste drift niet alleen die fysieke bevrediging; hij verlangt ook de geestelijke aantrekkingskracht en overeenstemming met het wezen, waarmee hij zich verbindt. Is deze niet aanwezig, dan is de geslachtelijke omgang zuiver lichamelijk, en men noemt een dergelijke vereniging met recht ‘onzedelijk’. Zij schenkt geen voldoening aan hogere menselijke idealen, die in de wederzijdse persoonlijke genegenheid van beide sekse de geestelijke veredeling van een op zuiver fysieke wetten berustende verhouding zien. De hoger staande mens verlangt dat de wederzijdse aantrekkingskracht van beide sekse ook langer duurt dan de uitoefening van de geslachtelijke omgang, en haar veredelende werking ook op het uit de wederzijdse vereniging geboren levende wezen uitoefene.[40]

Verplichtingen tegenover de nakomelingschap evenals het geluk daarvan, zullen dus de liefdesband tussen twee mensen onder alle maatschappelijke vormen duurzaam maken. Ieder paar dat in geslachtelijke gemeenschap wil treden, moet zich de vraag stellen of zijn wederzijdse fysieke en morele (zedelijke) eigenschappen zich wel tot een vereniging lenen. Zal hierop naar waarheid een antwoord gegeven kunnen worden, dan zijn er twee zaken noodzakelijk: ten eerste, de verwijdering van elk vreemd belang dat met het eigenlijke doel van de vereniging: bevrediging van de natuurdrift en voortplanting van het eigen ik, door de voortplanting van de soort, niets te maken heeft; ten tweede, een zekere mate van verstand, dat de blinde hartstocht aan zich onderwerpt. Aangezien beide voorwaarden in de huidige maatschappij in bijna alle gevallen niet aanwezig zijn, volgt daaruit dat het tegenwoordige huwelijk veelal er ver van af is aan zijn ware doel te beantwoorden, en dus noch ‘heilig’, noch ‘zedelijk’ genoemd kan worden.

Hoe groot het aantal huwelijken heden wel is, die op geheel andere gronden dan bovengenoemde gesloten worden, laat zich niet met statistieken bewijzen. De belanghebbenden zullen er wel voor zorgen hun huwelijk voor de wereld anders te doen schijnen, dan het in werkelijkheid is. Ook heeft de huidige staat, als vertegenwoordiger van de maatschappij, er geen belang bij, ook slechts bij wijze van proef, onderzoekingen in te stellen waar de resultaten het eigen doen in een zeer ongunstig licht zouden kunnen plaatsen. De wijze waarop de staat optreedt met betrekking tot het huwelijk van een groot aantal van zijn beambten en dienaars, laat ook het opmaken van een statistiek niet toe, ofschoon hij zelf dit voor noodzakelijk verklaart.

Het huwelijk moet alzo een verbintenis zijn die twee mensen slechts uit wederzijdse liefde aangaan, en om hun natuurdoel te bereiken. Deze reden echter is heden in slechts enkele zeldzame gevallen zuiver aanwezig. Het huwelijk wordt door de meeste vrouwen als een soort van toevluchtsoord (asiel) beschouwd, dat zij tot iedere prijs moeten bereiken, terwijl ook de man van zijn kant de stoffelijke voordelen zeer nauwkeurig overweegt en berekent. En zelfs in de huwelijken, die zonder zulke egoïstische drijfveren gesloten zijn, brengt de ruwe werkelijkheid zoveel teleurstellingen, dat zij slechts in enkele gevallen al die verwachtingen verwezenlijken, die de gehuwden in jeugdig enthousiasme (geestdrift) en liefdesvuur zich hadden voorgesteld.

Zeer natuurlijk. Zal het huwelijk voor beide echtelieden een bevredigend samenleven verzekeren, zo eist het, naast wederzijdse liefde en achting, de verzekering van het stoffelijk bestaan, het aanwezig zijn van de mate van levenbenodigdheden en genoegens, die zij voor zich en hun kinderen geloven nodig te hebben. Zware zorgen, de bange strijd om het bestaan, zijn de eerste spijkers aan de doodskist van de echtelijke tevredenheid en van het huwelijksgeluk. De zorg wordt des te zwaarder, hoe vruchtbaarder de echtelijke gemeenschap is, in hoe hogere graad het huwelijk aan zijn natuurdoel beantwoordt. De boer die vergenoegd over ieder kalf is, dat zijn koe hem schenkt, die met welgevallen het aantal jongen telt die het moederzwijn hem voortbrengt, en met voldoening die gebeurtenis aan zijn buren bericht, diezelfde boer kijkt somber voor zich neer wanneer zijn vrouw hem bij het aantal van zijn spruiten, dat hij meent zonder al te zware zorgen te kunnen opvoeden - en groot kan dat getal niet zijn - een nieuwe spruit schenkt, en des te somberder, wanneer de nieuwgeborene het ongeluk heeft een meisje te zijn.

Maar dat niet alleen de huwelijken, zoals wij later zullen aantonen, maar ook de geboorten door de economische toestanden beheerst worden, bewijzen de geboortecijfers in Frankrijk. In Frankrijk heerst op het platteland bijna uitsluitend het klein-grondeigendomsstelsel. Grond en bodem, in kleine eigendommen verbrokkeld, voeden hun heer niet langer. De wettelijk toegestane onbegrensde deelbaarheid van grond en bodem werkt de Franse boer hierdoor tegen, dat hij zelden meer dan aan twee kinderen het leven schenkt. Vandaar het beroemde tweekinderstelsel, dat in Frankrijk wezenlijk een sociale instelling geworden is, en tot ontsteltenis van de staatslieden de bevolking bijna stationair (op ‘t zelfde punt staande) houdt, in vele provinciën zelfs een aanzienlijke achteruitgang ten gevolge heeft gehad. Het algemeen resultaat is dat het cijfer van de geboorten in Frankrijk voortdurend daalt. In Frankrijk zijn op 1000 vrouwen slechts 99 vruchtbaar, in Duitsland 151. In 1814 bedroeg het getal van de geboorten in Frankrijk 994.100, in 1876 slechts 966.700 bij een veel grotere bevolking. Gemiddeld komen op 1.000 inwoners per jaar in Frankrijk geboorten van 1873-1876: 26,2-26; 1876-79: 25,5-25,2; 1881-85: 29,9-24,1; 1886-88 23,9.

Voor het laatst genoemde tijdperk en per duizend telde Engeland gemiddeld 32,9, Pruisen 41,27, en Rusland 48,8 geboorten. Er heeft dus een voortdurende vermindering van de geboorten in Frankrijk plaats.

Dit eenvoudige feit, dat de geboorte van een mens, ‘Gods evenbeeld’ zoals de gelovigen zeggen, in zovele gevallen veel minder geschat wordt dan de geboorte van een huisdier, toont de onwaardige toestand aan waarin wij ons bevinden. En inderdaad is het alweer het vrouwelijke geslacht dat het meest daaronder lijdt. In menig opzicht wijken onze beschouwingen niet veel af van die van de oude barbaarse volken, en van vele der thans nog levende. Vroeger werden de overtollige meisjes gedood, en bij de voortdurende verdelgingsoorlogen waren zij nog steeds overvloedig. Dat doen wij thans niet meer, daarvoor zijn wij te beschaafd. Maar zij worden vaak als paria’s (verstotelingen) in de maatschappij en in de familie behandeld. De sterkere man dringt haar overal in de strijd om het bestaan terug, en waar zij nochtans gedreven door liefde tot het leven, de wedstrijd aanvaarden, worden zij als ongenode concurrenten vaak met haat door het sterkere geslacht vervolgd. Daarin verschillen de talrijke standen van de mannelijke sekse doorgaans niet met elkaar. Wanneer kortzichtige arbeiders de vrouwenarbeid geheel verboden willen zien - de vraag werd bv. in 1877 op het Franse arbeiderscongres gesteld, maar met grote meerderheid verworpen - dan is een dergelijke bekrompenheid te verontschuldigen, want die eis kan gesteld worden met verwijzing naar het onloochenbare feit, dat de steeds zich uitbreidende vrouwenarbeid het familieleven van de arbeiders geheel vernietigt, en ten slotte de ontaarding van het geslacht ten gevolge moet hebben. De vrouwenarbeid kan echter door een verbod niet opgeheven worden, want honderd duizenden vrouwen zijn tot industriële, zowel als tot elke andere uithuizige arbeid gedwongen, omdat zij anders niet kunnen leven. Zelfs de gehuwde vrouw is vaak genoodzaakt mee te doen in de concurrentiestrijd, daar de verdiensten van de man alleen de familie niet meer kunnen onderhouden.[41]

Ongetwijfeld is de tegenwoordige maatschappij meer beschaafd dan vroeger. De vrouw staat hoger; ook zijn de beroepsbezigheden van de vrouw vaak andere, meer waardiger geworden, maar de toestand in betrekking tot de verhouding van de beide geslachten is in de grond van de zaak wezenlijk dezelfde gebleven. Professor Lorenz von Stein geeft in zijn geschrift Die Frau auf dem Gebiete der National-ökonomie, een geschrift dat, terloops opgemerkt, weinig aan zijn titel en opgewekte verwachtingen beantwoordt, een dichterlijk verheerlijkt beeld van het tegenwoordige huwelijk, zoals het zogenaamd zou zijn, maar ook in dit beeld herkent men de onderdanige status van de vrouw tegenover de ‘leeuw’ man. Hij schrijft onder andere:

“De man wil een wezen, dat hem niet alleen bemint, dat hem ook verstaat. Hij wil iemand, wier hart niet alleen voor hem slaat, maar wier hand hem ook de rimpels uit het voorhoofd strijkt, in een woord, een wezen, dat in zijn verschijning de vrede, de rust, de orde, de stille zelfbeheersing en duizend andere dingen meer vertegenwoordigt, waarnaar hij dagelijks terugkeert; hij wil iemand, die dit alles hult in een onuitsprekelijke geur van vrouwelijkheid, die de levenswekkende warmte voor het huiselijke leven is”.

In deze heerlijk schone lofzang op de vrouw straalt haar vernedering, en het laagste egoïsme van de man door. Mijnheer de professor maalt geheel willekeurig de vrouw af als een nevelachtig wezen, dat daarbij toch, met de nodige praktische rekenkunst toegerust, de inkomsten en uitgaven van de huishouding in evenwicht weet te houden, en overigens als een zwoel westenwindje, gelijk de lieve lente, om de heer des huizes, de gebiedende leeuw, zweeft. Ieder van zijn wensen voorkomt, en met de kleine weke hand hem het voorhoofd glad strijkt, dat hij, ‘de heer des huizes’ wellicht met peinzen over zijn eigen domheden gerimpeld heeft. Kortom, prof. von Stein schildert een vrouw en een huwelijk, gelijk er onder de honderd nauwelijks één bestaat en bestaan kan. Van de duizenden ongelukkige huwelijken en hun wanverhouding tussen moeten en kunnen, van de talloze alleenstaande vrouwen, die in hun ganse leven nooit aan een huwelijk kunnen denken, van de miljoenen die als lastdieren naast de echtgenoot van vroeg tot laat zich moeten afsloven, om het ellendige hapje brood voor de lopende dag te verdienen, daarvan ziet en weet de geleerde heer niets. Bij al die armen veegt de harde, ruwe werkelijkheid het poëtische waas gemakkelijker weg dan de hand de kleurige stof van de vleugelen van de vlinders. Een enkele blik op hen zou de professor zijn dichterlijk gekleurd schilderij zeer zeker vernield, en hem de tekening bedorven hebben.

Men zegt zo vaak: ‘de beste maatstaf voor de beschaving van een volk is de plaats die de vrouw inneemt’. Wij laten dit gelden, maar dan is het ook zeker dat onze hooggeroemde beschaving nog niet zeer hoog staat.

In zijn geschrift Die Hörigkeit der Frau (De horigheid van de vrouw) - de titel geeft reeds te kennen welke opvatting de schrijver in het algemeen van de tegenwoordige toestand van de vrouw heeft - doet John Stuart Mill de uitspraak: ‘Het leven van de mannen is huiselijker geworden. De voortgaande beschaving legt de man tegenover de vrouw meer banden aan’. De eerste zin is niet juist, de tweede slechts voorwaardelijk. Waar tussen man en vrouw een oprechte echtelijke verhouding bestaat, is de tweede zin waar. Ieder verstandig man zal het voor zijn vrouw en voor zich zelf van belang achten, wanneer de vrouw uit de enge kring van de huiselijke werkzaamheid meer in het leven komt, met de tijdstromingen vertrouwd wordt, en hem daardoor wel ‘banden’ worden aangelegd, maar geen drukkende. Daarentegen moet men weer onderzoeken of niet onze moderne levenswijze toestanden in het huwelijksleven heeft geschapen die in hogere graad dan vroeger het huwelijk verstoren.

Zeker werden ook vroeger overal daar, waar de vrouw eigendom bezat, huwelijken meer uit stoffelijke belangen dan uit liefde of genegenheid gesloten - maar dat vroeger het huwelijk op zo cynische (onbeschaafde, wrede) wijze, als ‘t ware in ‘t openbaar, algemeen tot een voorwerp van speculatie en tot een loutere geldzaak werd verlaagd, zoals tegenwoordig, daarvoor ontbreken de bewijzen. Thans wordt de huwelijkskoppelarij in de bezittende standen - bij de nietbezittenden is dit niet mogelijk - zeer dikwijls met een schaamteloosheid bedreven, die de steeds herhaalde frase (zin zonder inhoud) van de ‘heiligheid’ des huwelijks slechts als bittere spot laat verschijnen.

Dit heeft zeker, gelijk alles, zijn voldoende grond.

In geen enkel tijdperk is het de grote meerderheid van de mensen zwaarder gevallen zich volgens de algemene begrippen tot welstand te verheffen, dan tegenwoordig; maar ook nog nooit heeft het streven van de mensen naar een menswaardig bestaan en naar levensgenot zo algemeen geheerst als thans. Dit niet te kunnen bereiken, wordt des te zwaarder gevoeld daar allen een gelijk recht tot genieten menen te bezitten. In schijn bestaat er geen standen en klassenonderscheid.

Het streven van de democratie naar gelijk recht op genot heeft in allen het verlangen gewekt dit ook in werkelijkheid te bezitten. Nu begrijpt de meerderheid echter nog niet dat gelijkheid in genot alleen mogelijk is wanneer gelijkheid voor de wet en gelijkheid in de sociale levensvoorwaarden bestaan. Daarentegen leert de heersende beschouwing en bovengenoemd voorbeeld aan elk individu, ieder middel te baat te nemen dat, zonder hem te zeer te compromitteren (in een ongunstig daglicht stellen), naar het volgens zijn mening verlangde doel voert. Zo is de speculatie op het geldhuwelijk een middel tot vooruitkomen geworden. De zucht naar geld, zoveel mogelijk geld, aan de ene kant, en het verlangen naar rang, titels en waardigheden aan de andere kant, zijn vooral in de zogenaamde hogere standen van de maatschappij de wederzijdse drijfveren. Het huwelijk is hier louter handelszaak, het is een zuiver conventionele band die beiden voor het oog van de wereld in ere houden, terwijl voor ‘t overige elk naar zijn neigingen handelt. Aan het huwelijk uit politiek in de allerhoogste kringen wordt hier voor de volledigheid nog even herinnerd. In deze huwelijken heeft dan ook in de regel, en wel voor de man in veel grotere mate dan voor de vrouw, stilzwijgend het voorrecht gegolden, zich naar luim en behoefte buiten het huwelijk schadeloos te stellen. Er was een tijd waarin het houden van een ‘maîtresse’ bijzit) tot de goede toon van de heersende klasse behoorde, waarin ieder vorst ten minste een maîtresse moest houden; zij behoorde in zekere mate tot zijn vorstelijke attributen (kentekenen, eigenschappen). Zo onderhield Friedrich Wilhelm I van Pruisen (1713-1740) ten minste voor de schijn met de vrouw van een generaal een betrekking, wier intimiteit hierin bestond dat hij dagelijks met haar een uur op het slotplein ging wandelen. Daarentegen is algemeen bekend dat de vorige koning van Italië, de ‘koning edelman’ niet minder dan 32 natuurlijke kinderen achterliet. En deze voorbeelden kunnen nog aanzienlijk vermeerderd worden.

De intieme geschiedenis van de meeste Europese vorstenhuizen en adellijke families is voor iedere wetende een bijna doorlopende chronique scandaleuse, vaak door misdaden van de ergste soort bezoedeld. Het is dan ook wel nodig dat geschiedenisschrijvende sycofanten[42] de ‘wettigheid’ van de onderscheidene op elkaar volgende ‘landsvaders en landsmoeders’ niet alleen voor ontwijfelbaar houden, maar zich ook bemoeien; allen als toonbeelden van huiselijke deugden, van getrouwe echtgenoten en goede vaders af te schilderen. De Auguren[43] zijn nog niet uitgestorven, en leven, als weleer de Romeinse, van de onwetendheid van de menigte.

In iedere grote stad zijn er bepaalde plaatsen en zekere dagen, waarop de hogere klassen bij elkaar komen met het doel, het tot stand komen van verlovingen en huwelijken te bevorderen, samenkomsten die met recht de huwelijksbeurs worden genoemd. Want evenals op de beurs spelen speculatie en sjacheren ook hier de hoofdrollen, blijven bedrog en zwendelarij niet uit. Met schulden overladen officieren, die echter een oude adelstitel kunnen aanbieden; door onmatigheid afgeleefde roué’s, die in de huwelijkshaven hun geknakte gezondheid weer willen herstellen, en een verpleegster behoeven; voor bankroet, en vaak voor het tuchthuis staande fabrikanten, kooplieden of bankiers, die ‘gered’ willen zijn; eigenlijk allen die spoedig in het bezit van geld of van nog meer geld en rijkdom trachten te komen, naast ambtenaars, die kans op bevordering hebben, maar in geldnood verkeren, - die zijn allen huwelijkskandidaten, en sluiten de handel, om ‘t even of de vrouw jong of oud, mooi of lelijk, gezond of ziek, beschaafd of onontwikkeld, vroom of frivool (d.i. dom, beuzelachtig), christin of jodin is. Hoe luidt ook ‘t gezegde van een zeer beroemd staatsman: “Een huwelijk tussen een christelijke hengst en een joodse merrie is zeer aanbevelenswaardig.”[44] Dit aan de paardenstal ontleende beeld, vindt, gelijk de ervaring leert, in de hogere kringen van de maatschappij een levendige bijval. Het geld veegt alle oneffenheden glad, en vaagt alle ondeugden weg.

Het Duitse strafwetboek (§§ 180 en 181) bestraft de koppelarij met zware tuchthuisstraffen, maar wanneer ouders, voogden of verwanten hun kinderen, pupillen of neven en nichten aan een gehate man of aan een gehate vrouw voor het hele leven vast koppelen, slechts ter wille van het geld, van voordeel, van rang, kortom van uiterlijke voordelen, dan bestaat er geen wet die dat verbieden kan, en toch wordt er een misdaad gepleegd.

Talrijke en omvangrijk georganiseerde huwelijksbureaus, koppelaars en koppelaarsters van allerlei slag gaan op buit uit en zoeken mannelijke en vrouwelijke kandidaten voor de ‘heilige stand van het huwelijk’. Zulke zaken zijn bijzonder voordelig, wanneer zij voor de hogere standen ‘arbeiden’. Zo werd in 1878 in Wenen een proces wegens giftmengerij gevoerd tegen een koppelaarster, dat eindigde met haar veroordeling tot 15 jaren tuchthuisstraf, en waarbij was uitgekomen dat de gewezen Franse gezant te Wenen, graaf Banneville, haar voor de bezorging van zijn vrouw 22.000 florijn (55.000 francs) koppelaarsloon betaald had. Andere leden van de aristocratie werden eveneens in dit proces zwaar gecompromitteerd. Ogenschijnlijk lieten zekere staatsbesturen jarenlang het wijf in haar duister en misdadig streven begaan. Waarom? Dit is na het medegedeelde niet meer twijfelachtig. Uit de Duitse rijkshoofdstad vertelt men geheel overeenkomstige geschiedenissen.

Bijzonder winstgevende zaken voor de huwelijkskoppelaar zijn sedert een reeks van jaren voor de geldbehoeftige Europese adel de dochters en erfgenamen van de rijke Noord-Amerikaanse bourgeoisie, die van haar kant weer haken naar rang en titels, die ze in hun Amerikaans vaderland niet kennen. Zeer karakteristieke onthullingen over deze jacht geven een reeks van openbaarmakingen, die in de herfst van 1889 een deel van de Duitse pers bracht.

Volgens die onthullingen had een adellijk industrie-ridder, die in Californië woonde, zich als huwelijksagent in Duitse en Oostenrijkse dagbladen aanbevolen, en daarop verkreeg hij aanbiedingen die voldoende aantonen welke begrippen over de ‘heiligheid’ van het huwelijk en haar ‘ideale’ zijde in onze hogere kringen gekoesterd worden. Twee Pruisische gardeofficieren, beiden volgens hun eigen zeggen tot de oudste Pruisische adel behorend, verklaren dat zij bereid zijn die huwelijksaanbiedingen aan te nemen; zij vertellen zeer openhartig dat zij tezamen ruim 75.000 francs (36.000 gulden) schuld bezitten. Vervolgens gaan ze woordelijk voort:

“Het spreekt vanzelf dat wij geen geld vooruit betalen. Uwe remuneraties [45] ontvangt u na de huwelijksreis. Beveel ons slechts dames aan, wier families geen schulden hebben. Evenzo ware het zeer gewenst alleen met dames van een zo innemend mogelijk uiterlijk bekend gemaakt te worden. Des verlangd, staan wij uwe agent, die ons nadere mededelingen doen kan en foto’s, enz. tonen zal, onze portretten af voor discrete doeleinden. Wij beschouwen deze hele aangelegenheid in het volste vertrouwen als een zaak van eer (!) en verlangen natuurlijk hetzelfde van uw kant. Wij verwachten ten spoedigste antwoord door uw agent hier, wanneer u zo iemand hebt”.
Berlijn, Friedrichstrasse, 107.
15 December 1889.
Baron v. M...
Arthur v. W...

Ook een Oostenrijks edelman, Karel vrijheer v. M..., uit Göding in Moravië, nam de gelegenheid waar om naar een rijke Amerikaanse bruid te hengelen, en zond voor dit doel de volgende brief aan het zwendelarijbureau te San Francisco:

Volgens uw advertentie in hier verschijnende dagbladen, zijn u Amerikaanse dames bekend die wensen te huwen. Hiervoor stel ik mij tot uw dienst, maar deel u echter mede, dat ik hoegenaamd geen vermogen bezit. Ik ben van zeer oude adel (Baron), 34 jaar oud, ongehuwd, was cavalerieofficier en ben tegenwoordig bij een spoorwegbouw bezig. Het ware mij aangenaam, een of meerdere portretten te zien, die ik op mijn erewoord beloof weer terug te zenden. Zo u mijn portret wenst te hebben, zal ik u dat toezenden. Ik verzoek u ook mij, zo mogelijk, nadere bijzonderheden te laten weten. Hierop een spoedig antwoord wachtende, verblijf ik met grote achting,
Uw
Karel, vrijheer v. M...
Göding, Moravië in Oostenrijk, 29 November 1889.

Een jong Duits edelman, Hans v. H..., schreef uit Londen, dat hij 5 voet 10 duim groot, van oude adellijke familie en in diplomatie-dienst was. Hij deed de eerlijke bekentenis dat zijn vermogen door ongelukkige weddenschappen bij de paardenwedrennen zeer gesmolten was, en hij zich derhalve genoodzaakt had gezien naar een rijke bruid uit te zien, om het tekort weer goed te maken. Ook was hij bereid terstond een reis naar de Verenigde Staten te aanvaarden, ‘waar hij reeds tweemaal geweest was en veel vrienden bezat’.

De eerder genoemde industrie-ridder beweerde dat, behalve vele graven, baronnen, enz. zich ook hadden aangemeld, drie prinsen en zestien hertogen als huwelijkskandidaten. Maar niet alleen adel, ook burgerlijke aristocraten waren belust op rijke Amerikanen. Zo verlangde bv. een architect Max W. uit Leipzig, een bruid, die niet alleen geld, maar ook schoonheid en beschaving bezitten moest. Uit Kehl aan de Rijn schreef een jong fabrieksbezitter Robert D., dat hij tevreden zou zijn met een bruid die slechts 500.000 frank bezat, en hij belooft, vooruit, dat hij haar gelukkig zal maken. Wij geloven dat deze voorbeelden voldoende zullen aantonen welke grond onze huichelachtige maatschappij heeft, om de sociaaldemocratie te bestrijden als de vernietigster van het huwelijk.

Werfbureaus voor huwelijken zijn tegenwoordig de advertentiebladen van bijna al onze grote dagbladen.

Wie, ‘t zij man of vrouw, tegenwoordig niets goeds vindt om te trouwen, vertrouwt zijn hartsbehoefte aan vrome conservatieve of zedelijke liberale bladen toe, die voor geld en zonder goede woorden zorgen dat de gelijkgestemde zielen elkaar vinden. De onbeschaamdheid van die huwelijkskoppelarij heeft een hoogte bereikt dat de regeringen zich hier en daar genoodzaakt zien, met waarschuwingen en dreigementen de al te duidelijk wordende sjacherij tegengaan. Zo liet in het jaar 1876 de regering te Leipzig een bekendmaking aanplakken, waarin zij op de ongeoorloofde beroepsmatige huwelijkskoppelarij opmerkzaam maakte, en de politiebesturen gelastte voorkomende overtredingen van de getrokken grenzen te straffen. Voor het overige vindt de staat, die anders gaarne als handhaver van ‘orde en zedelijkheid’ optreedt - bv. tegen hem lastig wordende partijen - zelden genoegzame redenen, tegen die steeds voortwoekerende kanker ernstig op te treden.

Staat en kerk spelen bij zulk een zogenaamd ‘heilige echt’ ook nog in een ander opzicht een fraaie rol. Al is de ambtenaar of de priester, die het huwelijk inzegent, vast overtuigd dat het voor hem staande bruidspaar door de smerigste praktijken bij elkaar gebracht werd, al is ‘t algemeen bekend dat zij noch volgens hun ouderdom, noch volgens hun lichamelijke of geestelijke eigenschappen in ‘t minst bij elkaar passen; al is de bruid twintig, de bruidegom zeventig jaar oud, of omgekeerd; al is de bruid jong, schoon, levenslustig, de bruidegom oud, vol gebreken, knorrig, enz., dit alles gaat de vertegenwoordiger van staat of kerk niets aan; daarnaar hebben zij niet te vragen het huwelijksverbond wordt ‘gezegend’, en door de kerk met des te meer plechtigheid, naarmate de betaling voor die ‘heilige handeling’ rijkelijker is.

Blijkt het dan echter na enige tijd dat zulk een huwelijk, zoals iedereen heeft kunnen voorzien, en het ongelukkige offer, dat in de regel de vrouw is, zelf ook vooruit zag, hoogst ongelukkig is, en wil de ene partij niets liever dan een scheiding, dan maken staat en kerk, die voorheen niet vroegen of slechts reine liefde, zuiver natuurlijke, zedelijke drift de band had geknoopt, of het verachterlijkste egoïsme, allerlei bezwaren. Staat en kerk gevoelen zich niet verplicht, ‘vóór’ het huwelijk op het zichtbaar onnatuurlijke en daarom hoogst onzedelijke van hun verbintenis te wijzen.

Thans wordt als geldige reden voor een scheiding slechts zelden de zedelijke afschuw beschouwd; er worden in de regel handtastelijke bewijzen verlangd, bewijzen die steeds een partij in de publieke opinie onteren of verlagen, anders wordt de echtscheiding niet uitgesproken. Dat de katholieke kerk de echtscheiding in ‘t algemeen niet toelaat, en in ‘t uiterste geval alleen door een bijzondere dispensatie (ontheffing) van de paus, die zeer moeilijk verkregen wordt, en slechts bestaat in een scheiding van tafel en bed, verergert de bestaande toestand, waaronder alle katholieke bevolkingen zwaar lijden.

Zeer kenschetsend voor onze tijd is het echter dat, ofschoon de oppervlakkige waarnemer tot de erkenning komen moet dat de ongelukkige huwelijken nauwelijks in een vroeger tijdperk zo talrijk waren als thans - wat een gevolg is van onze gehele maatschappelijke ontwikkeling - nochtans het nieuwe ontwerp voor een burgerlijk wetboek voor het Duitse rijk, de hinderpalen tegen de echtscheiding nog wezenlijk heeft uitgebreid. Dit bevestigt alweer de oude ervaring dat een maatschappij, die in haar ontbindings- en oplossingsproces verkeert, door kunstmatige middelen en dwangmaatregelen zich zelf over haar toestand tracht te bedriegen. In het zijn ondergang naderende Romeinse rijk poogde men door staatspremies de huwelijken en de voortplanting te bevorderen. In het Duitse rijk, dat onder hetzelfde gesternte staat als eens het bedervende rijk der Caesars, poogt men de bestaande ontbinding van talrijke huwelijken gewelddadig tegen te gaan. De uitkomst zal hier, zowel als daar, dezelfde zijn.

Zo blijven mensen tegen hun wil aan elkaar geketend. De ene partij wordt tot slaaf van de andere gemaakt en gedwongen zich de intiemste omarmingen en liefkozingen uit ‘huwelijksplicht’ te laten welgevallen, welke zij wellicht nog meer dan schimpwoorden en slechte behandeling verafschuwt.

Mantegazza [47] heeft volkomen gelijk als hij zegt:

“Er bestaat wel geen grotere foltering dan die welke een mens dwingt zich de liefkozingen van een gehate persoon te laten welgevallen...”

En nu vraag ik, is zulk een huwelijk en er zijn vele zo - niet erger dan prostitutie? De geprostitueerde heeft ten minste in zekere mate nog de vrijheid, zich aan haar smadelijk beroep te onttrekken, en heeft, wanneer zij niet in een publiek huis leeft, het recht het aanbod van degene af te slaan die haar om de een of andere reden niet bevalt. Maar een verkochte gehuwde vrouw moet zich de omarming van haar man getroosten, al heeft zij ook honderd redenen hem te haten en te verafschuwen.

In andere, met het oog op stoffelijk voordeel gesloten huwelijken, zijn die toestanden minder erg. Men schikt er zich in, treft een modus vivendi,[48] neemt het eenmaal gebeurde als iets onveranderlijks aan, omdat men schandaal vreest, of kinderen bezit die de handen binden, - ofschoon het juist de kinderen zijn die onder het koude, liefdeloze leven van de ouders, dat niet eerst in openlijke vijandschap, in haat en nijd behoeft uit te breken, het meeste lijden - of, omdat men stoffelijke schade vreest. De man, in de regel de steen des aanstoots in het huwelijk, zoals de echtscheidingsprocessen bewijzen, weet, krachtens zijn heerschappij, zich op andere wijze wel schadeloos te stellen. De vrouw kan die zijpaden veel minder bewandelen, ten eerste omdat dat voor haar uit fysieke gronden, als ontvangende partij, veel gevaarlijker is, ten tweede omdat iedere stap buiten het huwelijk haar als misdaad wordt aangerekend, die noch de man, noch de maatschappij vergeeft. De vrouw zal slechts in gevallen van de zwaarste mannelijke ontrouw of ruwe mishandelingen tot echtscheiding overgaan, aangezien zij het huwelijk als een verzorgingsgesticht moet beschouwen. Zij bevindt zich meest in een materiële onvrije, en als gescheiden vrouw, ook maatschappelijk in een alles behalve benijdbare toestand. Gaan nochtans voor verreweg het grootste deel de aanvragen tot scheiding van de zijde van de vrouwen uit, dan is dit een bewijs voor de bedenkelijke graad van de echtelijke ramp voor de vrouw. In Frankrijk kwamen bv. op 100 aanvragen tot echtscheiding 88 van vrouwen [49]. Het van jaar tot jaar stijgende getal van de echtscheidingen in bijna alle landen bewijst dat. In Pruisen werden wettelijk gescheiden:

Tabel wettelijke scheidingen

In Berlijn werden in 1884: 754 huwelijken ontbonden, daaronder 238 wegens echtbreuk, 210 wegens moedwillige verlating, 36 wegens mishandeling, 44 wegens waanzin, 9 wegens ziekte, 17 wegens grove eerkwetsing. Op grond van wederzijds goedvinden werden 163, en op grond van goedvinden door een partij, 10 huwelijken ontbonden.

Het is dus geen overdrijving, als een Oostenrijks rechter, volgens een feuilleton-artikel van de Frankfurter Zeitung van 1878, uitriep: “De klachten wegens echtbreuk zijn even talrijk als die wegens gebroken vensterruiten”.

De steeds groter wordende onzekerheid van de verdiensten, de toenemende moeilijkheid in de economische strijd van allen tegen allen, een verzekerde positie te verkrijgen, geeft geen uitzicht dat onder het tegenwoordig bestaande stelsel deze sjacherij in het huwelijk zal ophouden, of zelfs zal verminderen. Integendeel, het huwelijkskwaad moet steeds grotere afmetingen aannemen, aangezien het huwelijk met de huidige eigendoms en sociale toestanden innig samenhangt.

De toenemende corruptie (innerlijk bederf) van het huwelijk aan de ene kant, en aan de andere kant de onmogelijkheid voor veel vrouwen in ‘t algemeen een huwelijk te kunnen sluiten, doen machts woorden als: ‘De vrouw moet tot het huisgezin beperkt blijven, zij moet als huisvrouw en moeder haar roeping vervullen’ als holle frasen voorkomen. Daarentegen moet de noodwendig toenemende corruptie van het huwelijk de immer talrijker wordende beletselen tegen het huwelijk, in weerwil dat de staat het huwelijk vergemakkelijkt heeft, de uitoefening van de geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk, de prostitutie en die ganse reeks van onnatuurlijke misdaden, zeer in de hand werken [50].

In de bezittende klassen wordt de vrouw niet zelden, evenals in het oude Griekenland, verlaagd tot louter voortbrengster van wettige kinderen, tot huishoudster, verpleegster van de ‘zieke’ echtgenoot. De man onderhoudt voor zijn genoegen en voor zijn genot hetaeren — bij ons ‘maîtressen’ genoemd - waarvan hun weelderige woningen in alle grootte steden in de schoonste stadswijken stonden. Daarbij voeren de wanverhoudingen in het huwelijk tot allerlei misdaden, als vermoord op de echtgenote en kunstmatig krankzinnig maken. Vergiftiging van de echtgenote of van de echtgenoot, moet vooral in cholera tijd vaker voorkomen als men gewoonlijk gelooft, aangezien de ziekteverschijnselen van de cholera met die van vergiftiging veelvuldig overeenkomen, de algemene opwinding, de menigte lijken en het gevaar van de besmetting een zorgvuldig onderzoek verminderen, en een vlugge opruiming en begraving van de lijken noodzakelijk maakt.

In de kringen waar men de middelen niet heeft tot het houden van een ‘maîtresse’, neemt men zijn toevlucht tot openbare en heimelijke ontuchthuizen, café-chantants, concert- en balzalen. Het toenemen van de prostitutie is een overal waar te nemen feit.

Ontstaat het verval van de echt in de middelste en hogere kringen van de maatschappij door het geldhuwelijk, de overdaad, de lediggang en de zwelgerij, en een daarmee overeenstemmende voeding van geest en gemoed, frivole theatervoorstellingen, opwekkende muziek, onzedelijke roman en andere vuile lectuur, afbeeldingen in dat soort, enz., zo werken in de onderste lagen gelijke en andere oorzaken in dezelfde richting. De mogelijkheid dat vandaag een arbeider zich tot een zelfstandige positie kan: opwerken, is zo uiterst gering dat zij bij de grote massa van de arbeiders niet in aanmerking komt. Van een huwelijk om geld en goed is bij hen, evenals bij de vrouwen van hun klasse, natuurlijk geen sprake. Gewoonlijk huwt hij uit werkelijke genegenheid voor een vrouw, maar ook niet zelden speelt hierbij een rol, de berekening dat de vrouw kan mee verdienen, of het vooruitzicht dat de kinderen al vroeg arbeidswaarde zullen verkrijgen, en zo enigermate zichzelf kunnen onderhouden. Treurig, maar helaas al te waar. Doch bovendien ontbreekt het aan geen verstorende oorzaken in het arbeidershuwelijk. Rijke kinderzegen verlamt de arbeidskracht van de vrouw geheel of gedeeltelijk en vermeerdert de uitgaven, handels- en nijverheidscrisissen, invoering van nieuwe machines of verbeterde arbeidsmethodes, ongunstige tol- en handelsverdragen, indirecte belastingen, doen de verdiensten na lange of korte tijd verminderen; of werpen de arbeider geheel op straat. Zulke slagen van het noodlot verbitteren, en in het huiselijke leven komt het eerst een breuk wanneer dagelijks en zelfs alle uren vrouw en kinderen aanspraken op het allernodigste maken, die de man echter niet kan bevredigen. Veel te dikwijls zoekt hij uit vertwijfeling in de kroeg bij bedwelmende dranken troost. Het laatste geld verdwijnt, twist en ongenoegen nemen geen einde. Dat alles is de ondergang van het huwelijk en het familieleven.

Nemen een ander beeld. Man en vrouw gaan aan de arbeid. De kinderen zijn aan zich zelf, of aan de zorg van oudere zusters overgelaten, die zelf hoognodig verzorging en opvoeding behoeven. Haastig wordt het zogenaamde middageten gebruikt, altijd in de veronderstelling dat de ouders de tijd hebben naar huis te komen. Moe en afgemat keren zij in de avond huiswaarts. In plaats van een vriendelijke weldadige huiselijkheid, vinden zij een bekrompen, ongezonde kamer, dat lucht en licht en vaak het nodigste comfort mist. De vrouw heeft nu nog de handen vol. In alle haast moet zij het nodigste werk verrichten. De schreiende kinderen worden spoedig naar bed gebracht. De vrouw zit en naait en stikt tot midden in de nacht. De zo hoognodige geestelijke prikkels en ontwikkeling ontbreekt. De man is onontwikkeld, weet weinig, de vrouw nog minder. Het weinige dat men elkaar te zeggen heeft, is spoedig afgedaan. De man gaat naar de tapperij, en zoekt daar het gesprek dat hij thuis mist. Hij drinkt, en al is het weinig wat hij gebruikt, voor zijn middelen is het veel. Soms vervalt hij ook tot de misdaad van het spel, dat ook in hogere kringen zoveel offers maakt. Hij verliest tienmaal meer dan hij drinkt. Ondertussen zit de vrouw thuis en wrokt. Zij werkt als een lastdier, rust en ontspanning is er voor haar niet. De man maakt van de vrijheid gebruik die hem het toeval, als man geboren te zijn, schenkt. De wanverhouding is volkomen. Is de vrouw ook zo, en zoekt zij in de avond, moe van de arbeid, in het huiswaarts gaan een rechtmatige ontspanning, gaat de huishouding achteruit en is de ellende dubbel zo groot. Jawel, wij leven in ‘de beste van de werelden’.

Door al die oorzaken wordt vandaag het huwelijk van de proletariërs meer en meer ondermijnd. Zelfs gunstige arbeidstijden oefenen een vernielende invloed uit, want zij dwingen tot zondags- en overuren arbeid, ontroven hem de tijd die hij nog voor zijn familie beschikbaar had. In duizend gevallen is de werkplaats een half of een heel uur van zijn woonplaats af. De middagpauze gebruiken om naar huis te gaan, is vaak een onmogelijke zaak. Zo staat hij in de morgen vroeg op, als de kinderen nog in diepe slaap liggen, en keert eerst ‘s avonds laat, wanneer zij alweer in dezelfde toestand verkeren, naar huis terug. Vele arbeiders, vooral in de grote steden, de bouwarbeiders, blijven wegens de grote afstand de ganse week weg, en keren eerst op zondag naar huis; en onder zulke toestanden zou het familieleven bloeien! Ook neemt de vrouwen- en kinderarbeid steeds toe. Vooral in de katoenindustrie, die haar duizenden stoomweefstoelen en spinmachines door de goedkopere vrouwen- en kinderhanden laat bedienen. Daar is de verhouding van de sekse en van de leeftijd nagenoeg omgekeerd. Vrouw en kinderen gaan naar de fabriek, de brodeloos geworden man zit thuis, en verricht de huiselijke taken. In Kolmar waren einde november 1873 van de 8.109 in de wolindustrie werkzame arbeiders, 3.509 vrouwen, slechts 3.416 mannen en 1.184 kinderen, zodat vrouwen en kinderen samen 4.693 koppen telden tegen 3.416 mannen.

In de Engelse boomwolindustrie waren in 1875 onder 479.515 arbeiders 258.667 vrouwen, alzo 54% van het totale aantal, 38.558 of 8% jeugdige arbeiders van beide geslachten in de ouderdom van 13-18 jaar, 66.900 of 14% kinderen onder de 13 jaar, en slechts 115.391 of 24% mannen. Men stelt zich het familieleven van die mensen voor!

De tewerkstelling van de vrouwen in bijna alle nijverheidsberoepen is tegenwoordig overal toegestaan. De bourgeoismaatschappij, steeds op voordeel en winstbejag uit, heeft al lang ingezien welk een uitmuntend voorwerp ter uitzuiging de arbeidster is, die in tegenstelling tot de mannen zich gemakkelijker onderwerpt en veel minder behoeften heeft. En zo is het aantal van de beroepen en toestanden waarin vrouwen als arbeidsters gebruikt worden, elk jaar stijgende. De uitbreiding en verbetering van de machinerie, de vereenvoudiging van het arbeidsproces door immer groter wordende arbeidsverdeling, de toenemende concurrentie van de kapitalisten onder elkaar, zowel als van de verschillende in de concurrentiestrijd op de wereldmarkt verschijnende industriestaten, begunstigt deze steeds groter wordende aanwending van vrouwenarbeid. Dit is in alle moderne industriestaten een gelijkmatig waarneembaar verschijnsel. In dezelfde mate als het aantal van de arbeidsters zich vermeerdert, neemt de concurrentie ook onder de mannelijke arbeiders toe. De ene nijverheidstak na de andere, het ene beroep na het andere, wordt door vrouwelijke arbeiders bezet en zij verdringen meer of minder de mannelijke arbeiders. Talrijke aanhalingen uit de rapporten van een deel van de fabrieksinspecteurs, zowel als uit de statistieken over de arbeid van arbeidsters, bevestigen dit.

De toestand van de vrouwen is het treurigst in die nijverheidstakken, waarin zij de meerderheid uitmaken. Zoals bv. in de industrie van gemaakte kleren en linnengoederen. De onderzoekingen over de levenstoestanden van de arbeidsters in deze nijverheidstakken, die door de Bondsraad in 1886 waren ingesteld, hebben dan ook aan het licht gebracht dat de lonen van deze arbeidsters vaak zo allerellendigst zijn, dat zij tot de prostitutie hun toevlucht moeten nemen om iets bij te verdienen. Het grootste deel van de geprostitueerden leveren de kringen van de slecht betaalde industriearbeidsters.

Onze ‘christelijke’ staat, wiens ‘christendom’ men overal vergeefs zoekt waar het wezen moet, en daar vindt waar het overbodig of schadelijk is, deze christelijke staat handelt juist als de christelijke bourgeois, wat geen verwondering baart, als men weet dat de christelijke staat slechts de dienaar van onze christelijke bourgeoisie is. Niet alleen, dat hij door wetten de vrouwenarbeid niet tot een minimum beperkt en de kinderarbeid geheel en al verbiedt, schenkt hij zelf velen van zijn beambten noch zondagsrust, noch een normale arbeidstijd, en verstoort zo hun familieleven. Post-, spoorweg-, gevangenisbeambten, enz. moeten zeer vaak langer dan de voorgeschreven arbeidstijd hun dienst verrichten, en hun beloning staat in omgekeerde reden tot hun arbeid. Dit is thans heden overal de gewone toestand, die de meerderheid tot vandaag nog als volmaakt in orde beschouwt.

Daar verder de huurprijzen van de woningen in vergelijking tot de lonen en het inkomen van de lagere ambtenaren en de kleine man veel te hoog zijn, moeten zij zich zoveel mogelijk bekrimpen. Er worden zogenaamde ‘slapers’ of meisjes geherbergd, dikwijls ook beide seksen tezamen. Ouden en jongen leven in de meest beperkte ruimte, zonder scheiding van geslacht, zelfs bij de intiemste gebeurtenissen op elkaar gepakt, en wat daarbij van schaamte en de zedelijkheid nog overblijft, daarvan zijn er treurige feiten te vermelden. En welke invloed moet niet in hetzelfde opzicht de fabrieksarbeid op de kinderen hebben? Ongetwijfeld de slechtste die men zich kan denken, fysiek en moreel.

De steeds toenemende arbeid, ook van gehuwde vrouwen, moet natuurlijk tijdens de zwangerschap en de geboorte en gedurende de eerste levenstijd van de kinderen, waar deze van de moederlijke voeding nog zo geheel afhangen, de nadeligste gevolgen hebben. Een menigte ziekten ontstaan tijdens de zwangerschap, die zowel op de vrucht als op het organisme van de vrouw storend werken, vruchtafdrijving, ontijdige geboorten, enz. Is het kind ter wereld, dan is de moeder gedwongen zo spoedig mogelijk weer naar de fabriek te gaan, anders wordt haar plaats door een andere ingenomen. De niet uit te blijven gevolgen voor de arme wurmen zijn verwaarlozing, onvoldoende voeding of zelfs gemis aan voeding. Zij worden met opiaten (slaapdrankjes) gevoed, om maar rustig te zijn. En de gevolgen alweer: talrijke sterfgevallen, ziekte, verzwakking, in één woord, degeneratie (ontaarding) van het geslacht. De kinderen groeien meermaals op zonder ooit moeder of vaderliefde gekend te hebben, en van hun kant ooit ware ouderliefde gevoeld te hebben. Zo wordt geboren, leeft en sterft het proletariaat. En de ‘christelijke’ staat, deze ‘christelijke’ maatschappij verwondert zich nog dat ruwheid, zedeloosheid en misdaad overal toenemen.

Toen in het begin van 1860 in de Engelse katoennijverheid, tengevolge van de Noord-Amerikaanse slavenbevrijdingsoorlog, vele duizenden vrouwen zonder werk kwamen, deden de doctoren de verrassende ontdekking, dat, trots de grote nood onder de bevolking, de kindersterfte afnam. De oorzaak was zeer eenvoudig. De kinderen genoten nu een betere verzorging en bovendien de voeding door de moeder, welke zij in de beste arbeidstijden niet genoten hadden. En hetzelfde feit is in de crisis van 1870 en volgende jaren in Noord-Amerika: New York, Massachusetts, door de artsen waargenomen. De algemene werkloosheid dwong de vrouwen niet te arbeiden, maar liet haar nu de tijd tot verzorging van haar kinderen.

In de huisnijverheid, door romantische theoretici vaak zo schoon beschreven, zijn de toestanden in het familieleven en de zedelijkheid geen haar beter. Hier is de vrouw naast de man van ‘s morgens vroeg tot laat in de nacht aan de arbeid geketend, de kinderen worden zo vroeg mogelijk aan hetzelfde werk gezet. Samengeperst in de kleinst denkbare ruimte, leven man, vrouw en kinderen, jongens en meisjes midden onder de afval van de arbeid, in de onaangenaamste dampkring, de nodige reinheid ontberend. Gelijk de woon- en werkkamer, is ook de slaapplaats. In regel zijn het donkere gaten zonder ventilatie (luchtverversing), waarin ‘s nachts een aantal mensen geborgen worden, voor wie de ruimte reeds hoogst ongezond zou zijn zo het vierde van hun aantal er in moest slapen. In ‘t kort, het zijn toestanden waarvan zij, die aan een menswaardig bestaan gewoon zijn, rillen.

De toenemende zware strijd om het bestaan dwingt vrouwen en mannen vaak tot handelingen tegen hun zin, en doet hen veel verdragen, dat zij anders zouden verafschuwen. Zo werd in 1877 in München geconstateerd dat onder de bij de politie ingeschreven geprostitueerden niet minder dan 203 gehuwde vrouwen van arbeiders en handwerkers voorkwamen. En hoeveel vrouwen drijven uit nood dit smadelijk handwerk, zonder zich aan de controle (toezicht) van de politie te onderwerpen, die zo diep het schaamtegevoel en de menselijke waarde kwetst.

Hebben, zoals de ervaring leert, reeds de hoge graanprijzen van een enkel jaar invloed op de vermindering van het aantal huwelijken en geboorten, zo werken jarenlange crisissen, die met onze huidige nijverheidsontwikkeling niet te voorkomen zijn, nog veel nadeliger.

Dit bewijst sprekend de huwelijksstatistiek van het Duitse rijk.

In het tijdvak van 1861 tot 1870 kwamen op 1.000 personen van de bevolking: 8,5 echtverbintenissen, in het tijdvak van 1871 tot 1880: 8,6 en in het tijdvak van 1881 tot 1888 slechts 7,8. In 1872, d.i. in het jaar waarin de industrie een kolossale vlucht had genomen, en na de pas geëindigde oorlog, werden in weerwil van een zeer hoog cijfer van landverhuizers, 423.000 huwelijken gesloten, maar in 1879, toen de crisis haar hoogtepunt bereikt had, waren zij ondanks de toename van de bevolking tot 335.133 gedaald. Van toen af begonnen de huwelijken zich weer langzaam te vermeerderen en wel

Tabel daling huwelijken

Het aantal van de gesloten huwelijken was alzo in 1888 nog steeds beduidend minder dan in 1872, ofschoon in die tussentijd de bevolking met 6 miljoen zielen vermeerderd was. Zelfs in 1875 was het aantal van de gesloten huwelijken nog hoger dan in 1888, het bedroeg nl. 386.746.

In Frankrijk neemt men hetzelfde verschijnsel waar. In 1884 werden er 289.555 huwelijken gesloten, in 1886 slechts 283.193. Eveneens nam het aantal geboorten af.

Een geheel overeenkomstig, ten dele nog wel veel ongunstiger beeld, leveren de statistieke gegevens uit andere Europese landen. De cijfers voor het aantal van gesloten huwelijken zijn de volgende. Van elke 10.000 personen trouwden:

HollandZwitserlandOostenrijkFrankrijkItaliëBelgiëEngelandSchotlandIerlandDenemarkenNoorwegenZwedenHongarije
1873
1874
1875
1876
1877
1878
1879
1880
1881
1882
1883
1884
1885
1886
171
168
167
165
162
155
153
150
146
143
142
144
139
139
152
166
179
162
157
147
138
137
136
135
136
136
138
137
188
181
171
165
150
152
155
152
160
164
157
157
152
155
178
167
164
158
150
151
152
149
150
149
150
153
149
149
159
153
168
163
154
142
150
140
162
157
161
164
158
158
156
152
145
142
149
135
136
141
142
140
136
136
136
134
176
170
167
166
157
152
144
149
151
155
154
151
144
141
155
152
148
150
144
134
128
132
139
140
140
135
129
124
96
92
91
99
93
95
87
78
85
86
85
91
86
84
162
164
170
171
161
148
147
152
156
154
154
156
151
142
145
153
157
154
151
146
135
133
128
134
132
137
133
131
146
145
140
141
137
129
126
126
124
127
128
131
133
-
226
214
218
198
182
187
205
182
198
203
205
201
-
-
Gemiddeld15314716115515614115613989156141133202

Deze getallen [51] zijn in verschillende opzichten zeer interessant. Allereerst bewijzen zij dat in alle genoemde staten het getal van de echtverbintenissen steeds minder wordt. Evenals in Duitsland, zo vinden wij ook in alle genoemde landen het hoogste cijfer van de gesloten huwelijken in de eerste jaren na 1872, om echter in de meeste weer spoedig te dalen. Het half barbaarse Hongarije munt boven alle andere staten uit. Zeer ongunstig echter is het in Ierland. De verjaging van de Ierse bevolking van grond en bodem, en de immer toenemende opeenhoping daarvan in de handen van de landlords wordt op de duidelijkste wijze in de hier aangevoerde cijfers voor de echtverbintenissen voorgesteld.

De stand van de loonsverhoudingen heeft alzo een beslissende invloed op het aantal echtverbintenissen, en daar deze sedert 1874 of 1875 ongeveer gemiddeld ongunstiger werden, kan het kleinere cijfer voor de gesloten huwelijken ook geen verwondering meer baren. Maar niet alleen de loon-, doch ook de eigendomstoestanden hebben in hoge mate invloed op de echtverbintenissen zoals we reeds bij Ierland gezien hebben. Schmollers jaarboek voor 1885, 1e aflevering, geeft mededelingen over de bevolkingsstatistiek voor het koninkrijk Würtemberg, waaruit onweerlegbaar aangetoond wordt dat met de toename van het grootgrondbezit het aantal van de gehuwde mannen in de ouderdom van 25 tot 30 jaren afneemt en het aantal van de ongehuwde mannen in de ouderdom van 40 tot 50 jaren toeneemt.

We leren daaruit, dat het kleine grondbezit de echtverbintenissen bevordert, terwijl het een groter aantal families een bestaan verschaft, maar dat daarentegen het grote grondbezit de echtverbintenissen direct vijandig tegenwerkt en de echteloosheid bevordert. Het zijn dus niet morele oorzaken, maar louter materiële oorzaken die hier het meeste gewicht in de schaal leggen. Het aantal van de echtverbintenissen zowel als de gehele beschavingstoestand zijn alleen van de materiële grondslagen van de maatschappij afhankelijk.

Vrees voor gebrek, en de gedachte de kinderen niet volgens haar stand te kunnen opvoeden, zijn het ook die vrouwen uit alle standen tot handelingen voeren die noch met het natuurdoel, noch met het strafwetboek in overeenstemming zijn. Daartoe behoren de verschillende middelen ter voorkoming van bevruchting, of wanneer deze toch geschied is, het wegmaken van de onrijpe vrucht, van de abortus. Het ware te veel gezegd, wilde men beweren, dat deze middelen slechts door lichtzinnige, gewetenloze vrouwen werden aangewend. Het zijn integendeel vaak vrouwen met zeer veel plichtsgevoel, die, niet de man willen weigeren, hun geslachtsdrift gewelddadig te moeten onderdrukken, of uit vrees, de man op zijpaden te voeren, waartoe hij veel neiging bezit, zich liever onderwerpen aan het gevaar van de aanwending van abortatieve [52] middelen.

Bovendien zijn er andere, vooral in de hogere standen, die, om een misstap te bedekken, of uit afkeer tegen de zorgen en lasten van de zwangerschap, het baren, de opvoeding, of uit vrees haar bekoorlijkheid al te spoedig te verliezen, wat haar aanzien bij de echtgenoot of de mannen zou verminderen, zulke strafbare handelingen begaan, en bereidwillig voor veel geld de hulp van artsen en vroedvrouwen vinden. Zo benam zich in het voorjaar van 1878 te New York een vrouw het leven, die in een prachtig huis wonend, langer dan een mensenleeftijd haar schaamteloos bedrijf onder de ogen van de New Yorkse politie en rechters had uitgeoefend, maar eindelijk door een zeer zware aanklacht de strijd tegen Nemesis [53] dreigde te verliezen. In weerwil van een buitengewoon weelderig leven liet deze vrouw een vermogen na, dat op anderhalf miljoen dollars (1 dollar = 2 gld. 50 ct. of ruim 5 franks) geschat werd. Haar ‘klanten’ had zij uitsluitend in de rijkste kringen van New York. Afgaande op het stijgende getal van aanbiedingen in onze dagbladen, vermeerderen ook steeds de inrichtingen en plaatsen, waar gehuwde en ongehuwde vrouwen van de bezittende klasse, gelegenheid hebben de gevolgen van ‘misstappen’ in alle stilte af te wachten.

De vrees voor te sterke toename van kinderen, met het oog op het aanwezige eigendom en de middelen om het toekomende geslacht te voeden, hebben bij gehele klassen, bij gehele volken, de repressieve (terugwerkende) maatregelen tot een volledig stelsel, dat hier en daar tot een openbare calamiteit (rampspoed) is geworden, uitgebreid.

Zo is ‘t een algemeen bekend feit, dat in alle klassen van de Franse maatschappij het tweekinderenstelsel is doorgedrongen. In geen cultuurland van de wereld zijn de huwelijken in verhouding zo talrijk als in Frankrijk, maar in geen enkel land is gemiddeld het aantal kinderen kleiner, en de vermeerdering van de bevolking zo langzaam. In het laatste opzicht staat Frankrijk zelfs nog achter bij Rusland. De Franse bourgeoisie, kleinburgerij en de kleine landbevolking volgen dit stelsel, en de Franse arbeider doet met de mode mee.

In vele streken van Duitsland schijnen de eigenaardige eigendomsverhoudingen dergelijke toestanden zeer te begunstigen. Zo ken ik in Zuid-West-Duitsland een bekoorlijk oord, waar in de tuin van elke boerenhofstede de zogenaamde zevenboom staat, waaruit de bestanddelen voor een vruchtafdrijvendmiddel bereid wordt. Verder is het in ‘t oog vallend, in welke mate de literatuur in Duitsland in omvang en afzet toeneemt waarin de middelen voor facultatieve steriliteit (vrijwillige onvruchtbaarheid) worden besproken en aanbevolen. Natuurlijk steeds met een ‘wetenschappelijke geleidebrief’ voorzien, en met verwijzing naar het dreigende spook van de overbevolking.

Evenzo is het in het grootvorstendom Zevenburgen bij de Saksers. Om hun grote bezittingen bijeen te houden, om de toonaangevende volksstam te blijven, de erfenis door deling niet te veel te verbrokkelen, zijn zij op zo min mogelijk wettige nakomelingen bedacht. Daarentegen zoeken de mannen de bevrediging van hun geslachtsdrift vaak buiten het huwelijk, en zo verklaart zich het de etnologen opgevallen aantal blonde zigeuners en oorspronkelijk Germaans uitziende Roemeniërs, evenals de bij die stammen anders zelden voorkomende karakter eigenschappen: vlijt en spaarzaamheid. Daardoor zijn de Saksers in Zevenburgen, ofschoon zij zich reeds tegen het einde van de 12e eeuw daar in grote getale vestigden, vandaag nauwelijks tot 200.000 aangegroeid.

In Frankrijk echter, waar geen vreemde rassen tot uitoefening van de geslachtsgemeenschap aanwezig zijn, is het aantal van de kindermoorden en vruchtafdrijvingen aanmerkelijk aan het klimmen, beide bovendien nog bevorderd door het verbod van het Franse burgerlijk wetboek, een onderzoek naar het vaderschap in te stellen. [54] De Franse bourgeoisie, voelend welke barbaarsheid zij beging, toen zij door de wet het de bedrogen vrouwen onmogelijk maakte zich tot de vader van hun kind te wenden, voor alimentatie (kosten van verzorging), wilde haar positie door stichting van vondelinghuizen verbeteren. Naar onze prachtige ‘moraal’ houdt het vaderlijk gevoel voor de onwettige kinderen op, dit bestaat slechts voor de ‘wettige erfgenamen’. Door de vondelinggestichten wordt de pasgeborene ook van de moeder ontnomen. Zij komen als wezen ter wereld. De bourgeoisie laat haar bastaarden op ‘staatskosten’ als ‘kinderen des vaderlands’ opvoeden. Een heerlijke instelling!

Maar ondanks die vondelinghuizen, waarin de verpleging zeer gebrekkig is, en de kleinen in massa sterven, nemen in Frankrijk kindermoord en abortus in veel grotere mate dan de bevolking toe.

In Duitsland is men op de goede weg, in dit opzicht Frankrijk op zij te zetten. De bepalingen in het ontwerp van een burgerlijk wetboek voor het Duitse rijk bevatten over de rechtsverhoudingen van de buitenhuwelijkse kinderen, grondstellingen, die in de scherpste tegenstelling staan tot het tot heden geldende veel meer humane recht.

Volgens dit ontwerp kan het onteerde meisje, ook wanneer op haar vroeger leven niets valt aan te merken, dat door een belofte van een later huwelijk verleid, of door een strafbare handeling tot het dulden van geslachtsgemeenschap gedwongen is, slechts tegen de verleider een aanklacht indienen, om vergoeding van de kosten van de bevalling en van het onderhoud van het kinds gedurende de eerste zes weken na de geboorte van het kind, en nog wel binnen de grenzen van het hoogstnodige. Slechts bij enkele van de zwaarste vergrijpen jegens de zedelijkheid; kan aan de verleide vrouw, naar vrije keuze een billijke geldvergoeding toegestaan worden. Het buitenhuwelijkse kind kan echter in geen geval van de verleider van zijn moeder meer dan het hoogstnoodzakelijke levensonderhoud vorderen, en dit nog slechts tot het einde van zijn 14e levensjaar.

Iedere aanspraak van het kind, en wel tegenover iedereen, vervalt nochtans, wanneer ook door een tweede persoon tijdens de bevruchtingsperiode met de moeder geslachtsgemeenschap is gehouden. Volgens andere wetsartikelen heeft bovendien het klagende kind nog te bewijzen dat de moeder zich met een andere man niet heeft ingelaten. Menger, wiens brochure Het burgerlijke recht en de niet-bezittende klasse, wij hier volgen, heeft volkomen recht, als hij deze bepalingen het zware verwijt doet dat zij slechts in het voordeel zijn van de welgestelde zedeloze mannen, die onontwikkelde, vaak slechts uit armoede zich overgevende meisjes verleiden, terwijl ze de gevallen meisjes en hun volkomen onschuldige kinderen zonder bescherming achterlaten, ja ze zelfs nog dieper in de ellende en het verderf stoten. Menger herinnert hierbij aan de bepalingen van het Pruisische landrecht. Hiernaar moet een buiten het huwelijk bezwangerde ongehuwde vrouw of weduwe van onbesproken gedrag, van de verleider naar diens stand en naar diens vermogen een schadeloosstelling ontvangen. (Deze mag echter niet het vierde deel van het vermogen van de verleiders te boven gaan). Een buitenhuwelijks kind echter staat volgens die wetsbepalingen het recht toe van de vader de kosten van het onderhoud en opvoeding te vorderen, ook zonder dat de moeder een persoon van onbesproken gedrag geweest is, maar alleen tot een bedrag dat de opvoeding van een wettig kind van lieden uit de boeren- of mindere burgerstand kosten zou. Wanneer daarenboven de buitenhuwelijkse geslachtsgemeenschap onder belofte van een later aan te gaan huwelijk heeft plaats gevonden, dan kan de rechter, volgens die bepalingen van het Pruisische landrecht, aan de zwangere vrouw altijd de naam, stand en rang van de verleider, zowel als in het algemeen alle rechten van een gescheiden, als de onschuldige partij verklaarde echtgenote geven, en het buitenhuwelijkse kind heeft in dergelijke gevallen de rechten van uit een volkomen wettig huwelijk geboren kinderen. Men mag wel met belangstelling afwachten, of de door en door reactionaire, voor de vrouwen vijandige bepalingen van het ontwerp voor een burgerlijk wetboek in Duitsland, aangenomen zullen worden. De achterwaartse beweging is inderdaad in onze (d.i. Duitse) wetgeving het hoofddoel.

Van 1830-1880 werden in Frankrijk door de ‘Assisen’ (zitdagen van de rechtbank) 8.653 kindermoorden behandeld, en steeg dit getal van 471 in het jaar 1831 tot 980 in 1880. In hetzelfde tijdsverloop werd in 1.032 gevallen van abortus uitspraak gedaan, en wel 41 in 1831 en ruim 100 in het jaar 1880. Natuurlijk komen nog de minste gevallen van abortus ter kennis van het gerecht; gewoonlijk dan, wanneer zware ziekte of de dood er het gevolg van zijn. Bij de kindermoorden was de landbevolking voor 75% vertegenwoordigd, bij abortus de steden voor 67%. In de steden bezitten de vrouwen meer middelen de geboorte te verhinderen; vandaar vele gevallen van abortus en naar verhouding weinig kindermoorden; op het land zijn de toestanden omgekeerd.

Dit is het beeld dat het huwelijk in verreweg de meeste gevallen ons biedt. Het wijkt sterk af van de schone schilderij, die dichters en dichterlijke dromers ervan ontwerpen, doch het heeft het voordeel waar te zijn.

Maar dit beeld zou gebrekkig zijn, wanneer ik er nog niet enige penseelstreken aan toevoegde. Hoe men ook moge oordelen over de geestelijke aanleg en de begaafdheden bij beide geslachten — deze vraag zal later nog behandeld worden — hierover bestaat geen meningsverschil, dat tegenwoordig het vrouwelijk geslacht in het algemeen geestelijk bij het mannelijk geslacht ten achter staat. Balzac, die volstrekt geen vrouwenvriend was, beweerde wel: “Een vrouw, die een gelijke opvoeding als de man genoten heeft, bezit inderdaad de schoonste en vruchtbaarste eigenschappen tot vestiging van haar eigen geluk en dat van haar man”, en Göthe, die de vrouwen en mannen van zijn tijd zeker goed kende, laat zich in Wilhelm Meisters Lehrjahre (Bekentenissen van een schone ziel) als volgt uit: “Men had de geleerde vrouwen bespottelijk gemaakt, en men wilde ook de ontwikkelde niet lijden, waarschijnlijk omdat men het niet aardig vond zo vele onwetende mannen te beschamen”, maar beide uitspraken kunnen voor het algemeen in de tegenwoordige tijd niet gelden. Het verschil bestaat, en het moet bestaan, aangezien de vrouw datgene is waartoe de mannen, als haar heersers, haar gemaakt hebben. De opvoeding van de vrouw in ‘t algemeen is nog veel meer dan die van de proletariër van oudsher verwaarloosd, en wat hierin tegenwoordig nog verbeterd wordt is ook in alle opzichten nog onvoldoende. Wij leven in een tijd waarin de behoefte naar gedachtenwisseling in alle kringen zich meer doet voelen, ook in de familie, en daar blijkt nu de zeer verwaarloosde opvoeding van de vrouw een grote fout, die zich aan de man wreekt.

Het hoofddoel van de geestelijke opvoeding van de man is gericht op de ontwikkeling van het verstand, de scherpte van het denken, de verrijking van zijn positieve kennis, de staling van zijn wilskracht, in ‘t kort, op de ontwikkeling van alle verstandsvermogens. Bij de vrouw daarentegen bepaalt zich de opvoeding, voor zo verre deze in ‘t algemeen in een hogere mate nog gegeven wordt, voornamelijk tot het gemoedsleven; daardoor worden in hoofdzaak de gevoeligheid (prikkelbaarheid van de zenuwen) en de fantasie gevoed, zoals door muziek, fraaie letteren, kunst en poëzie. Dat is nu de dolste en onzinnigste weg die men kan inslaan. Het bewijst dat de machten die de ontwikkelingsweg van de vrouw bestemden, zich alleen lieten leiden door ingewortelde vooroordelen over het wezen van de vrouwelijke natuur en de ondergeschikte positie van de vrouw. Wat onze vrouwen missen, is niet een verhoogd gemoeds- en fantasieleven, versterkte gevoeligheid van de zenuwen; in dit opzicht is de vrouwelijke natuur genoeg ontwikkeld en gevormd geworden, men zal dus slechts het kwaad nog vergroten. Maar wanneer de vrouw in plaats van een overgevoelig gemoed, dat vaak het tegendeel van gemoedelijk wordt, een goede hoeveelheid gezond verstand, en logische denkkracht verkreeg, in plaats van haar gevoeligheid, en lijdzaamheid fysieke moed en wilskracht; in plaats van een zuivere belletristische ontwikkeling, kennis van de wereld, van de mensen en van de krachten van de natuur, dan zou zij, en ongetwijfeld de man ook, zich veel beter daarbij bevinden.

In ‘t algemeen is, wat men het gemoeds- en het zielenleven noemt, tot nu toe bij de vrouw buitensporig ontwikkeld geworden. Haar verstandsontwikkeling daarentegen belemmerd, zeer veronachtzaamd. Tengevolge daarvan lijdt zij aan overmatige voeding (hypertrofie) van het gemoeds- en zielenleven, en is daardoor zeer vatbaar voor bijgeloof en wonderzwendelarij; is zij een steeds dankbare bodem voor godsdienstige en andere kwakzalverij, een geschikt werktuig voor iedere reactie. De bekrompen mannenwereld beklaagt zich daar vaak over, terwijl zij zelf daarvan het slachtoffer is, maar zij verandert het niet, aangezien zij ook nog voor het grootste deel vol vooroordelen is.

Daar de meeste vrouwen geestelijk gevormd zijn, als boven omschreven is, volgt daaruit noodwendig dat zij de wereld geheel anders bezien dan de mannen, en het einde van het lied is alweer een steeds groter wordend verschil tussen beide seksen.

De deelneming aan het openbare leven is tegenwoordig voor de man een van zijn wezenlijke plichten. Dat velen dit nog niet inzien, doet niets ter zake. Maar het aantal wordt immer groter van hen die erkennen dat het openbare leven en zijn instellingen innig samenhangt met de genaamde private (persoonlijke) aangelegenheden van de enkeling; dat het wel en wee van het individu en de familie veel meer afhankelijk is van de toestand van de openbare en algemene instellingen, dan van de persoonlijke eigenschappen en handelingen van het individu, terwijl zij inzien dat de hoogste krachtsinspanning van de enkeling tegen gebreken, die in de aard der dingen liggen, en zijn toestand beheersen, totaal machteloos is. Daar verder de strijd om het bestaan veel meer inspanning vereist dan vroeger, vordert de vervulling van al die plichten zoveel tijd van de man, dat dit in hoge mate de tijd verkort die de man aan zijn vrouw kan wijden. De vrouw daarentegen kan volgens haar ontwikkelingsstandpunt, haar wereldbeschouwing absoluut niet inzien, dat de zorgen van de man voor openbare aangelegenheden een ander doel hebben, dan in gezelschap van zijns gelijken te komen, geld en gezondheid te verkwisten, zich nieuwe zorgen op de hals te halen. Waarvan zij alleen de schade draagt. Zo ontstaat de huiselijke strijd. De man wordt niet zelden voor het alternatief gesteld, of zich onttrekken van deelneming aan het publieke leven en zich naar zijn vrouw te schikken, wat hem niet tevredener maakt, of van de echtelijke vrede en huiselijke genoegens afstand te doen, wanneer hij de zaak van het algemeen welzijn, waarmee hij zijn eigen belangen, en die van zijn nabestaanden nauw verbonden acht, voortrekt. Weet hij zich met zijn vrouw te verstaan, en haar te overtuigen, dan is hij een gevaarlijke klip gelukkig overgekomen, maar dit gebeurt zelden. In regel denkt de man dat datgene wat hij wil, de vrouw niets aangaat, dat zij het niet begrijpt. Hij neemt zich niet eens de moeite het haar aan ‘t verstand te brengen. ‘Dat begrijpt gij toch niet’, is het enige antwoord wanneer de vrouw klaagt en zich verwondert dat hij haar, volgens haar mening, geheel en al achteruit zet. Dat niet begrijpen van de vrouw wordt door het onverstand van de meeste mannen slechts als voorwendsel gebruikt. Begint de vrouw te begrijpen dat de man slechts uitvluchten zoekt, om uit huis te komen, ten einde zijn behoefte naar onderhoud te bevredigen, waaraan hij vaak slechts zeer matige eisen stelt, maar die hij thuis niet vinden kan, dan is een nieuwe oorzaak voor huiselijke twist aanwezig.

Deze verschillen in vorming en levensbeschouwing, die in het begin van het huwelijk, wanneer alleen de hartstocht nog spreekt, gemakkelijk over het hoofd worden gezien, worden echter groter met het klimmen van de jaren, en zijn dan te voelbaarder, aangezien de zinnelijke hartstocht meer en meer verdooft, en een geestelijke overeenstemming des te noodwendiger wordt.

Doch afgezien van de vraag of de man enig begrip van staatsburgerlijke plichten heeft en ze vervult, zo komt hij reeds door zijn maatschappelijke positie, zijn bestendig verkeer met de buitenwereld voortdurend in aanraking met de verschillendste elementen en levensopvattingen, bij honderden gelegenheden, en daardoor in een geestelijke atmosfeer die zijn gezichtskring, ondanks hemzelf, uitbreidt.

Daarentegen heeft de vrouw door haar huiselijke bezigheden, die haar van ‘s morgens vroeg tot ‘avonds laat in beslag nemen, geen tijd tot vorming en ontwikkeling, al bezit zij hiertoe de lust, die natuurlijk echter geheel en al verdwijnt.

Hoe het merendeel van de gehuwde vrouwen tegenwoordig leeft, schildert ons zeer goed een gedeelte in het werkje van Gerhard von Amyntor Randglossen zum Buche des Lebens. In het hoofdstuk Tödtliche Mückenstiche leest men o.a.:

“Niet de vreselijke gebeurtenissen, die voor niemand uitblijven, hier de dood van de echtgenoot, daar de zedelijke ondergang van een geliefd kind, hier een langdurige zware ziekte, daar het opgeven van een lang gekoesterd lievelingsplan, ondermijnen haar (de huisvrouw) frisheid en kracht, maar de nietige, dagelijks terugkomende zorgen, die de geest uitblussen... Hoeveel miljoenen van brave huismoedertjes verkoken en verschuren hun levensmoed, hun rozenwangen in dienst van de huiselijke zorgen, tot dat zij gerimpelde, uitgedroogde mummies zijn geworden. De eeuwig nieuwe vraag: ‘Wat heden gekookt moet worden, de immer terugkerende noodzakelijkheid van het vegen, en kloppen en schuieren en afstoffen, is de voordurend vallende druppel die langzaam maar zeker geest en lichaam vernietigt. De keuken is de plaats waar de balans tussen inkomsten en uitgaven wordt opgemaakt, waar de treurigste beschouwingen over de steeds duurder wordende levensmiddelen en de toenemende moeite voor het bestaan, worden gehouden. Op het vlammende altaar, waarop de soep staat te pruttelen, worden jeugd en onschuld, schoonheid en goede luim geofferd. En wie herkent in de oude huisslavin, met een door kommer gebogen rug en diep in hun kassen liggende ogen, nog de eertijds bloeiende, overmoedige, kokette bruid, getooid met de myrten kroon?”
“Reeds bij de ouden was de haard heilig, en stonden de huis- en beschermgoden er naast - laten wij de haard ook heilig houden waarop de plichtsgetrouwe Duitse burgervrouw de langzame offerdood sterft, om het huis behaaglijk, de tafel gedekt, en de familie gezond te houden.”

Dit is de troost die de burgerlijke wereld biedt aan de vrouw, die door de hedendaagse ellendige orde van de dingen te gronde gaat.

Bij de vrouwen die door hun geldelijke en maatschappelijke positie vrijer zijn, laat zich daarentegen de valse, eenzijdige, oppervlakkige opvoeding, in verband met de geërfde vrouwelijke eigenschappen uitdrukkelijk gelden. Deze hebben alleen zin voor uiterlijke vormen, bekommeren zich slechts om de kleding, zoeken in de vorming en ontwikkeling van een bedorven smaak, in het voldoen aan haar hartstochten alleen, werkzaamheid en bevrediging. Voor kinderen en de opvoeding van kinderen hebben zij vaak geen zin, laten dit liever over aan de min en de dienstboden, en later aan de kostscholen.

Het is dus een tamelijk lange reeks van de meest verschillende oorzaken die in het tegenwoordige huwelijksleven storend en vernietigend ingrijpen, en in buitengewoon talrijke gevallen het doel van het huwelijk slechts ten dele vervullen of geheel en al onvervuld laten. De juiste omvang van deze toestanden kan zelfs niet eens bekend worden, omdat ieder echtpaar tracht een sluier over zijn verhouding te werpen, wat men voornamelijk in de hogere maatschappelijke kringen uitstekend verstaat.

_______________
[29] Immanuel Kant (1724-1804), geboren te Koningsbergen in Pruisen, was een van de grootste denkers uit de vorige eeuw. Zijn hoofdwerk is Kritiek van het gezonde mensenverstand (NvdV).
[30] Arthur Schopenhauer, geb. te Dantzig, leefde van 1788-1860, een bekend wijsgeer. Hij is de vader van de pessimistische wereldbeschouwing, volgens welke alles op aarde even ellendig, en het mensen leven volkomen doelloos is (NvdV).
[31] Mainländer: Die Philosophie der Erlösung. II Band.
[32] Door intensiteit of intensie verstaat men de kracht van een werking of ook wel de versterking van die kracht (NvdV).
[33] Dr. A. Debay. Hygiène et Fysiologie du Mariage, Paris 1884. Uit Im Freien Reich van Irma v. Troll Borostyani. Zürich 1884.
[34] Dat is: een ziekelijke wellust, vooral bij mannen (NvdV).
[35] Nymfomanie is manzucht, het zelfde als satyriasis, maar bij vrouwen (NvdV).
[36] H. Klencke (1813-1881) geboren te Hannover, is een van de meest bekende dokters en schrijvers van geneeskundige werken uit deze eeuw. De geneeskundige wetenschap is door hem met vele geschriften verrijkt. Veel nut heeft hij voorts gedaan door het uitgeven van meer populaire werken over geneeskunde en opvoeding. Daartoe behoren o. a. Die Mutter als Erzieherinn, Das Weib als Jungfrau en Das Weib als Gattin. Het laatste werk verscheen onder de titel De vrouw in ‘t huwelijksleven bij Joh. Noman en zoon te Zalt Bommel, en is een uitstekend werk, dat wij gerust iedere vrouw of aanstaande jonge vrouw aanbevelen (NvdV).
[37] Exacte wetenschappen zijn die wetenschappen, bij welker beoefening men niet uitgaat van waarschijnlijkheden, bespiegelingen, zoals bij geschiedenis, zedenkunde, zielkunde, enz., maar waarbij men onbetwistbare feiten tot grondslag heeft, zoals bv. bij de wiskunde, en verder bij de gehele natuurwetenschap (NvdV).
[38] Idioten zijn stompzinnigen, onnozelen; bij de meesten is de oorsprong van die stompzinnigheid in een gebrekkige, ontwikkeling van de hersenen te vinden (NvdV).
[39] Uit dit laatste mag men m.i. niet de gevolgtrekking maken dat de leeftijd van 16-21 voor het meisje of voor de jongeling reeds de leeftijd is, waarin de natuur bevrediging van de geslachtsdrift noodzakelijk maakt. Later wijst Bebel er zelf op dat die leeftijd verschilt naar de levenswijze en hoofdzakelijk naar het klimaat. In warme landen treedt de geslachtsrijpheid veel vroeger in dan in koude landen. Maar zal het begin van de geslachtsrijpheid niet vroeger zijn dan de volkomen wasdom van het individu? Bereikt het individu zijn volkomen ontwikkeling nu reeds met het 12e, 15e jaar, bv. in de warme gewesten, en met het 16e-20e jaar in onze noordelijke streken? Ik geloof dat die leeftijd te vroeg genomen is. Bij een gezonde opvoeding zijn wezens van 16 jaar nog kinderen, en niet die vroegwijze mannetjes en vrouwtjes van heden, bij wie alle kinderlijk, en dus echt menselijk gevoel bijna is verdwenen. Want men moet niet over ‘t hoofd zien, dat in onze door en door verrotte maatschappelijke toestanden en bij heel onze verdorven samenleving allerlei gevoelens, begeerten en neigingen in ‘t kind worden opgewekt, die bij een natuurlijke gang van zaken eerst op latere leeftijd tot ontwikkeling zouden komen. Te recht zegt dan ook Dr. Klencke in zijn geschrift De vrouw in ‘t huwelijksleven, dat het ontwaken van de geslachtsdrift niet reeds het tijdstip is waarop deze bevredigd moet worden. Onder meer gezonde, normale levensvoorwaarden, zal de natuurlijke bevrediging in ons noordelijk klimaat niet eerder dan voor het 20e-25e jaar beginnen (NvdV).
[40] De stemming en gevoelens waarmee twee gehuwden hun geslachtsdrift bevredigen, oefenen ongetwijfeld een merkbare invloed uit op de werking van het geboorteproces, en drukken bepaalde karakter eigenschappen in het komende wezen. Dr. Elisabeth Blackwall: The moral education of the young in relation to sex (De zedelijke opvoeding van het kind in betrekking tot het geslacht).
[41] Mijnheer E..., een fabrikant, zei mij dat hij uitsluitend vrouwen bij zijn mechanische weefgetouwen gebruikte. Hij gaf gehuwden vrouwen de voorkeur, vooral degene met familie thuis, van wie het onderhoud van haar afhing; die zijn veel oplettender en gehoorzamer dan ongehuwde, en tot de uiterste inspanning van haar krachten gedwongen, om de noodzakelijke levensmiddelen te verdienen. Zo worden de eigenaardige deugden van het vrouwelijke karakter tot zijn nadeel aangewend. - Zo wordt al het zedelijke en tedere van haar natuur tot middel van haar slavernij en haar lijden gemaakt. (Rede van lord Ashley over de tienurenwet, 1844. - Zie Karl Marx: Das Kapital, II uitgave.)
[42] Sycofanten zijn lage vleiers of mensen die uit geldzucht bedriegen (NvdV).
[43] Auguren waren bij de oude Romeinen vogelwichelaars. (NvdV)
[44] Zie: Fürst Bismarck und seine Leute, von Busch.
[45] Beloningen voor bewezen diensten. (NvdV)
[47] In zijn De fysiologie der liefde.
[48] Een ‘modus vivendi’ (wijze van leven) is een overeenkomst tussen twee elkaar vijandige of tegenstrijdige partijen, waarbij de wijze van leven met elkaar wordt geregeld, waardoor zij elkaar zullen verdragen zonder daarom bepaald vrede gesloten te hebben. (NvdV)
[49] Ziehier een statistiek van de aanvragen tot scheiding van tafel en bed in Frankrijk:
Van 1856-1861 gemiddeld per jaar van vrouwen 1729, van mannen 184.
       1861-1866                                                   2135,                   260.
       1866-1871                                                   2591,                   330.
Bridel: Puissance maritale.
[50] Ook Dr. Karl Bücher klaagt in zijn al aangehaald geschrift Die Frauenfrage im Mittelalter over het verval van het huwelijk en van het familieleven; hij veroordeelt de toenemende vrouwenarbeid in de nijverheid, en verlangt de terugkeer op het ‘natuurlijke gebied van de vrouw’, waar zij alleen ‘waarde’ bezit, huisgezin en familie. Het streven van de moderne vrouwenvrienden noemt hij ‘dilettantisme’ (liefhebberij), en hij hoopt ten slotte ‘dat men spoedig meer juistere wegen zal vinden’, maar hij is niet in staat ook slechts een te volgen weg aan te tonen. Dit is dan ook van het kleinburgerlijke-democratische standpunt niet mogelijk. Van dit standpunt gezien, moet men de gehele moderne ontwikkeling als een soort van verkeerde cirkelloop aanzien, voor een grote ‘bok’ (domheid) die de beschaving begaan heeft. Maar alleen de volkeren maken in hun ontwikkeling en beschaving geen bokken; deze schrijdt voort volgens vaststaande wetten, en de taak van de cultuurvorser is het deze te ontdekken en aan haar hand de weg aan te tonen die tot een uitroeiing van het bestaande kwaad voert.
[51] Neue Zeit. Jrg. 1888, blz. 239.
[52] Abortatieve middelen zijn die welke aangewend worden bij een abortus (vruchtafdrijving) (NvdV).
[53] Nemesis, oorspronkelijk de godin van de gerechtigheid bij de oude Grieken, werd later bij de treurspeldichters de wraakgodin, die uitspraak deed over alle wandaden van de mensen. (NvdV)
[54] § 340 van het ‘Code civil’ luidt: “Het onderzoek naar het vaderschap is verboden”, en § 341 “Het onderzoek naar het moederschap is toegelaten”. De pogingen om § 340 weg te nemen, zijn tot nog toe mislukt.