Lelio Basso

Italië, waarheen?


Geschreven: 1963
Copyright/Bron: Links nr.17, 6 juni 1963
Oorspronkelijke titel: onbekend
Vertaling: redactie Links
Transcriptie: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2008

Laatste bewerking: 10 oktober 2008


Zie ook:
§ Gramsci
§ Een nieuwe fase in de strijd in Italië

Europese arbeidersbeweging

Niets is op het eerste zicht meer normaal dan de verwerping door het centraal comité van de PSI (Italiaanse socialistische partij) van het regeringsprogramma door Moro opgesteld. Na de verkiezingen had ik geschreven dat het praktisch onmogelijk was de tegengestelde eisen van de socialistische partij en van de christendemocratie te verzoenen. Men kan zich beter afvragen waarom de zaken zo ver zijn gegaan, d.w.z. waarom Moro en Nenni hun prestige op het spel hebben gezet voor een bij voorbaat verloren zaak?

Om deze toestand uit te leggen, moet men er zich voor hoeden over de christendemocratie en de soc. partij te spreken als zouden het homogene partijen zijn, met een coherente politieke lijn. In feite staat men voor een verbond van tendensen die tegengestelde richtingen volgen en uiteenlopende doeleinden nastreven. Het moet dan ook niet verwonderen dat het ‘centrumlinks’ zich voordoet als een complex verschijnsel waarin heterogene krachten spelen en waarvan elke tendens zijn eigen interpretatie brengt.

Wat is ‘centrumlinks’?

Het centrumlinks werd officieel voorgesteld als een middel om de Italiaanse maatschappij in een democratische en moderne richting te stuwen. Het gaat dan om een soort Italiaans kennedysme dat beoogt de traditionele wanverhoudingen uit te schakelen en, door het land van zijn achterlijke aspecten te ontdoen, het perspectief te openen van een ‘nieuwe grens’. Deze opvatting van centrumlinks is in feite toe te schrijven aan La Malfa, leider van de kleine republikeinse partij (5 zetels op 630) die er in slaagde de socialist R. Lombardi voor zijn schema te winnen alsmede een deel der christelijke syndicalisten, ontvankelijk voor de oriëntatie van het Amerikaans syndicalisme. Voor La Malfa en zijn bondgenoten, zoals trouwens voor Kennedy, is het einddoel van deze ‘nieuwe grens’ politiek voorgoed de communistische ‘dreiging’ uit te schakelen.

Indien Fanfani de meest vooraanstaande vertegenwoordiger van deze stroming werd is het niet zozeer om zijn politieke overtuiging dan om het feit dat, in tegenstelling met de andere fracties van de christendemocratie, de linkervleugel van deze partij een leader miste en dat hij dadelijk de open plaats heeft willen bezetten. Deze linkervleugel is in de minderheid zowel in de federaties als in het parlement. De eigenlijke rechterzijde, die zich schaart achter Pella en Scelba, is niet talrijker, maar haar verzet tegen ‘centrumlinks’ en haar flirt met de liberalen beïnvloeden de toestand.

Het centrum van deze partij dat, onder impuls van Moro, de balans in het voordeel van de nieuwe proefneming deed overhellen, is in feite niets anders dan een jongere en in zekere zin meer moderne rechterzijde. Haar interpretatie van centrumlinks is zeer conservatief. Voor Moro moet de centrumlinkse politiek trachten de meest ernstige wanverhoudingen voorzichtig te verbeteren en de meest gevaarlijke spanningen weg te nemen door het spel van geleidelijke hervormingen die aan de grond van de zaak niets veranderen. Hij hoopte dat dit soort hervorming zou volstaan om de PSI in wat men ‘het democratische kamp’ noemt, te betrekken.

De strekkingen in de PSI

Tegenover deze verschillende standpunten vertonen de socialisten geen éénvormig front. Ik wees reeds op de politiek van iemand als Lombardi; de linkse meerderheid waartoe ik behoor steunt op de gedachte dat de dialoog met de christendemocraten slechts een tijdelijk, tactisch compromis kan betekenen. Voor Nenni en een deel der meerderheid integendeel gaat het om de inschakeling in de regeringsmeerderheid met de illusie binnen te dringen in wat Nenni ‘de commandopost’ noemt. In werkelijkheid bestaat deze post niet. In een moderne maatschappij is de macht het gevolg van de voortdurende strijd van sociale en politieke krachten die zich buiten de ministeriële kabinetten bevinden. Het volstaat dan ook niet in deze kabinetten binnen te dringen om de commandoposten te bedienen.

Nochtans is Nenni, in de overtuiging dat dit de enig geldende weg is, bereid vandaag deel te nemen aan de regering, bijna op eender welke voorwaarde. Hij wordt hierin enkel geremd door de vrees voor de reacties in de partij, vóór het aanstaande congres. Daarom wilde hij de crisis niet onmiddellijk openen en trachtte hij tijd te winnen tot het congres, dat oorspronkelijk voor juli was vastgelegd. Maar de christendemocraten en Saragat, leider der sociaaldemocraten, hadden er integendeel belang bij de crisis te bespoedigen om Nenni in moeilijkheden te brengen. De PSI werd het middelpunt van hevige politieke spanningen.

Bewust van de moeilijkheden op hun weg, hebben Nenni en Moro de onderhandelingen uiterst traag gevoerd, zonder openbare discussie van het programma, hopende dat op de lange duur de algemene moeheid en de grondwettelijke verplichting vóór 30 juni de verplichte twaalfden te stemmen, de PSI tot aanvaarding van een slecht compromis zouden brengen. (Nenni had zelf in Avanti van 23 juni geschreven dat dit compromis op voldoende wijze de belangen van de arbeiders zou beschermen: wat werkelijk weinig is voor een regering waarvan men gezegd had dat ze een breuk met het verleden zou betekenen). Enkele leden van zijn meerderheid, onder meer Santi, secretaris van de CGIL (vakverbond), hebben zich dadelijk tegen het compromis gekant. R. Lombardi daarentegen, heeft bijna tot op het einde aan de onderhandelingen met de DC deelgenomen. Het is slechts op de bijeenkomst van het centraal comité dat juist dit programma zou moeten godkeuren, dat hij uiting gaf aan zijn aarzeling en terughoudendheid. Sommigen zien in deze houding een werking in overleg met Fanfani en La Malfa om de proefneming van Moro te doen mislukken en de uittredende regering Fanfani te behouden. Wat er ook van zij, de aanval van Lombardi liet toe dat een zeker aantal leden, die tot dan toe niet de moed opbrachten zich te uiten, naar de oppositie overgingen. Nenni beschikte in het centraal comité over 45 zetels op 81. Nochtans hebben meer dan 15 leden van zijn meerderheid hem uiteindelijk verlaten.

De oplossing die werd aanvaard (uitstel van het congres tot oktober, benoeming van een uitvoerend bestuur van 5 leden die met de secretarissen Nenni en Martino zal werken) kan natuurlijk de twee grote grondproblemen niet oplossen.

Waarheen nu?

Het eerste probleem betreft: de houding die de PSI zal aannemen t.o.v. de overgangsregering die kamervoorzitter Leone komt te vormen. Indien de negatieve stemming van de partij tot de val van deze regering leidt, zouden verkiezingen kunnen plaats vinden die waarschijnlijk een nieuwe verzwakking van de PSI zouden brengen.

Het tweede probleem betreft het congres zelf. Het blijkt zeer moeilijk, na de heftigheid der polemieken tussen voorstanders van Nenni en Lombardi, dat de meerderheid een gemeenschappelijke motie zou verdedigen. En dit opent een nieuw perspectief voor de PSI, niet enkel omdat het probleem van de meerderheid gesteld wordt, maar ook omdat de crisis een zeker verduidelijkingsproces zal meebrengen. De linkerzijde is niet meer alleen om te wijzen op de gevaren van de centrumlinkse formule.

Het wordt steeds moeilijker aan te nemen dat men een gedurfde politiek van hervormingen kan doorvoeren door zich te verbinden met de christendemocratie in haar geheel, d.w.z. de rechterzijde, en door de communisten te bestrijden. Indien La Malfa en zijn vrienden in de PSI consequent wilden zijn, zouden ze de noodzaak moeten aannemen om zich te richten naar het geheel der sociale krachten die werkelijk een linkse politiek kunnen voeren. De begoocheling van centrumlinks zal misschien verdwijnen, maar men zal dan meer concrete mogelijkheden zien te voorschijn treden.